16 Beperkte goederenrechtelijke rechten
16.1 Beperkte goederenrechtelijke rechten in het algemeen
In artikel 3:8 wordt het begrip ‘beperkt recht’ omschreven als
een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend
recht, hetwelk met het beperkt recht is bezwaard.
De wettelijke regeling van beperkt rechten vinden we verspreid over de Boeken 3 en 5.
Uit de omschrijving van een beperkt recht halen we twee elementen:
1. Het is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend
recht.
2. Het meer omvattend recht is met dat beperkte recht
bezwaard.
ad 1 Dit meeromvattend recht noemen we ook wel het moederrecht.
Het recht dat bij uitstek als moederrecht fungeert, is het
eigendomsrecht; dit is het meest omvattende recht dat men op
een zaak kan hebben.
Onder het huidig recht spreken we in het geval dat iemand het
meest omvattende recht heeft op een (vermogens)recht niet meer
over eigendom, maar gewoon van ‘gerechtigd zijn tot’ of ‘recht
hebben op’.
Eigendom is het meest omvattende recht op een zaak is en dat
de beperkte zakelijke rechten hiervan zijn afgeleid.
Jan heeft de eigendom van een stuk grond. Hij vestigt op dit stuk grond ten behoeve van
Chris een recht van erfpacht (artikel 5:85). Chris krijgt hierdoor de bevoegdheid de grond
te houden en te gebruiken. Het eigendomsrecht van Jan is het moederrecht. Hieruit is
afgeleid het recht van erfpacht van Chris. Deze laatste heeft nu ten aanzien van de grond
bepaalde bevoegdheden die normaliter aan de eigenaar toe zouden komen.
, Wat hiervoor is gezegd ten aanzien van eigendom
geldt mutatis mutandis natuurlijk ook voor die beperkt rechten
die niet alleen op een zaak kunnen rusten, maar bijvoorbeeld
ook op vermogensrechten (goederen).
Jan heeft een vordering op Piet tot terugbetaling van een door Jan aan Piet geleend
geldbedrag. Jan, die zelf krap bij kas zit, leent zelf van Chris een bepaald geldbedrag.
Tot zekerheid voor de terugbetaling wordt ten behoeve van Chris, op de vordering die
Jan op Piet uit de geldleenover-eenkomst heeft, een pandrecht gevestigd. (Voor het
pandrecht zie tekst 17 van de reader.)
Het moederrecht is het recht van Jan op de vordering die hij op Piet heeft. Het beperkt
recht is hier het pandrecht dat Chris op die zelfde vordering heeft. Ook dit pandrecht is
een recht afgeleid uit het moederrecht.
De term ‘meest omvattend recht’ betekent
dat de bevoegdheden die een goederenrechtelijk recht verleent,
daar in de ruimst mogelijke zin aanwezig zijn.
De beperkt rechten geven de beperkt gerechtigde slechts een
deel van de in het meest omvattende recht begrepen
bevoegdheden.
ad 2 het meer omvattend recht is met dat beperkt recht bezwaard.
Een eigenaar (in geval van een zaak) en een rechthebbende (in het geval van
een recht) heeft een zo volledig mogelijke bevoegdheid ten aanzien van zijn
goed.
Deze bevoegdheid kan onder andere beperkt worden door rechten van
anderen. En hierbij kunnen we dan onder andere denken aan de beperkt
rechten die op een goed gevestigd zijn.
Een eigenaar, c.q. rechthebbende kan zich zelf in zijn eigen bevoegdheden
beperken door ten behoeve van derden beperkt rechten op zijn goed te
vestigen. Zo’n beperkt recht drukt dan op het recht van de eigenaar, c.q.
rechthebbende; zijn eigen recht wordt als het ware belast met dat beperkt
recht.
Dit betekent niet dat degene die bijvoorbeeld een beperkt (zakelijk) recht
verkrijgt, hierdoor een deel van de eigendom zou verkrijgen. Nee, de beperkt
zakelijk gerechtigde (en dit geldt mutatis mutandis ook voor de beperkt
gerechtigde op een goed) krijgt een geheel zelfstandig recht, dat in
beperkte(re) omvang soortgelijke bevoegdheden als de eigendom ver-schaft
en een belasting vormt voor het eigendomsrecht dat blijft bestaan bij de
eigenaar.
Als Joosten een recht van erfpacht krijgt op een stuk grond van de gemeente, dan betekent dit dat hij het
(zakelijk) recht, dan wel de bevoegdheid krijgt om de onroe-rende zaak van de gemeente te houden en te
gebruiken (artikel 5:85). De grond blijft weliswaar in eigendom aan de gemeente toebehoren, maar deze is
wel in haar bevoegdheden ten aanzien van die grond beperkt. Zij heeft tijdens de duur van het erfpachtrecht
slechts, zoals dat genoemd wordt, de blote eigendom van de grond.
, De beperkte rechten kunnen worden onderverdeeld in
gebruiksrechten en
zekerheidsrechten.
Gebruiksrechten verschaffen de beperkt gerechtigde (soms in beperkte mate) het genot en
gebruik van het goed waarop zij rusten.
Hierin onderscheiden we genotsrechten op onroerende zaken:
erfpacht, opstal, erfdienstbaarheden en genotsrechten op alle
goederen, namelijk het vruchtgebruik en de rechten van gebruik
en bewoning (beide laatstgenoemde rechten kunnen namelijk ook
rusten op een erfpachtrecht of een opstalrecht).
Zekerheidsrechten verschaffen de rechthebbende de bevoegdheid het goed waarop zij rusten,
te gelde te maken, teneinde uit de opbrengst een geldvordering bij
voorrang te verhalen. Voor zover het zekerheidsrecht op
registergoederen rust, spreken we van een hypotheekrecht, voor
zover het een zekerheidsrecht op een niet-registergoed betreft,
spreken we van een pandrecht.
Ten aanzien van de beperkte rechten kennen we een gesloten systeem.
Dit kunnen we halen uit artikel 3:81, eerste lid, waarin wordt
bepaald: ‘(...) de in de wet genoemde beperkt rechten vestigen
(...)’.
Het zijn dus slechts de in de wet (BW of een andere wet)
genoemde beperkt rechten die kunnen worden gevestigd.
Of nog eens anders gezegd: personen zijn niet bevoegd naar
eigen goeddunken nieuwe soorten beperkte rechten in het leven
te roepen.
Echter, voor zover het de inhoud van die beperkt rechten betreft, bestaat dit gesloten systeem
niet.
Want binnen de grenzen van de definitie die de wet van een
beperkt recht geeft, zijn partijen vrij om aan zo’n recht de
gewenste inhoud te geven.
Aan deze vrijheid van partijen wordt wel een aantal beperkingen
gesteld:
1. De eerste beperking is dat men aan het beperkt recht geen
invulling kan geven die in strijd is met regels van dwingend
recht (zie bijv. artikel 3:226, vierde lid en artikel 5:98, tweede
lid).
Voor zover de wet regels van aanvullend recht geeft, kan door
partijen wel een afwijkende regeling worden overeengekomen
(zie bijv. artikel 3:208, tweede lid en artikel 5:87).
2. Een tweede beperking houdt in dat er voldoende verband
moet bestaan tussen de door partijen gere-gelde
bevoegdheden en verplichtingen en het betreffende beperkt
recht.
Door partijen gemaakte afspraken die niet aan deze eis
voldoen (onvol-doende verband), maken geen deel uit van het
beperkt recht en werken daarmee niet tegenover derden, maar
enkel tussen partijen.