Samenvatting straf(proces)recht begrepen
zesde druk
Door: Marije Versteeg/ Periode C / 2019-2020
,Inhoud
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding: wat is strafrecht................................................................................4
Paragraaf 1.1: Inleiding.......................................................................................................................4
Paragraaf 1.2: Strafrecht: begripsvorm..............................................................................................4
Paragraaf 1.3: Doel van het Nederlands strafrecht: handhaving door middel van leedtoevoeging. . .4
Paragraaf 1.4: Het legaliteitsbeginsel.................................................................................................5
Hoofdstuk 2: Materieel strafrecht: de structuur van het strafbaar feit..................................................6
Hoofdstuk 2.1: Inleiding......................................................................................................................6
Hoofdstuk 2.2: Vier voorwaarden voor strafbaarheid........................................................................6
Hoofdstuk 2.3: Bestanddelen en elementen......................................................................................6
Hoofdstuk 2.4: Delictsvormen............................................................................................................6
Hoofdstuk 2.5: Misdrijven en overtredingen......................................................................................7
Hoofdstuk 3: Materieel strafrecht: opzet en schuld...............................................................................8
Hoofdstuk 3.1: Inleiding......................................................................................................................8
Hoofdstuk 3.2: Opzet (dolus)..............................................................................................................8
Hoofdstuk 3.3: Schuld (culpa).............................................................................................................8
Hoofdstuk 3.4: Culpa in causa............................................................................................................9
Hoofdstuk 5: Materieel strafrecht: inperking strafbaarheid (strafuitsluitingsgronden).......................10
Hoofdstuk 5.1: Inleiding....................................................................................................................10
Hoofdstuk 5.2: Strafuitsluitingsgronden...........................................................................................10
Hoofdstuk 5.3: Rechtvaardigingsgronden.........................................................................................10
Hoofdstuk 5.4: Schulduitsluitingsgronden........................................................................................11
Hoofdstuk 5.5: Aanvullende voorwaarden voor strafuitsluitingsgronden........................................12
Hoofdstuk 6: Materieel strafrecht: uitbreiding strafbaarheid..............................................................14
Hoofdstuk 6.1: Inleiding....................................................................................................................14
Hoofdstuk 6.2: Uitbreiding strafbaarheid 1: poging en voorbereiding.............................................14
Hoofdstuk 6.3: Uitbreiding strafbaarheid 2: plegen en deelneming.................................................15
Hoofdstuk 6.4: Uitbreiding strafbaarheid 3: van natuurlijke persoon tot rechtspersoon.................17
Hoofdstuk 7: Formeel strafrecht: inleiding en hoofdrolspelers in het strafprocesrecht.......................19
Hoofdstuk 7.1: Inleiding....................................................................................................................19
Hoofdstuk 7.2: Het strafprocesrecht................................................................................................19
Hoofdstuk 7.3: Hoofdrolspelers in het strafprocesrecht: de verdachte, het Openbaar Ministerie, de
politie, de rechter en de advocaat....................................................................................................19
Hoofdstuk 8: Formeel strafrecht: de strafprocedure (opsporing, vervolging en berechting)...............25
Hoofdstuk 8.1: Inleiding....................................................................................................................25
Hoofdstuk 8.2: Voorbereidend onderzoek.......................................................................................25
2
, Hoofdstuk 8.3: De vervolging...........................................................................................................26
Hoofdstuk 8.4: De berechting en tenuitvoerlegging.........................................................................29
Hoofdstuk 9: Formeel strafrecht: de dwangmiddelen..........................................................................30
Hoofdstuk 9.1: Inleiding....................................................................................................................30
Hoofdstuk 9.2: Vrijheidsbenemende dwangmiddelen.....................................................................30
Hoofdstuk 9.3 Inbeslagneming en doorzoeken, onderzoek aan kleding en persoon, binnentreding
en DNA-onderzoek...........................................................................................................................36
Hoofdstuk 9.4 Bijzondere opsporingsbevoegdheden.......................................................................43
Hoofdstuk 10: Formeel strafrecht de berechting 1 (dagvaarding)........................................................46
Hoofdstuk 10.1: Inleiding..................................................................................................................46
Hoofdstuk 10.2: De dagvaarding......................................................................................................46
Hoofdstuk 10.3: De persoonsduidingsfunctie van de dagvaarding...................................................46
Hoofdstuk 10.4: De oproepingsfunctie van de dagvaarding.............................................................47
Hoofdstuk 10.5: De beschuldigingsfunctie van de dagvaarding: de tenlastelegging........................49
Hoofdstuk 10.6: De wettelijke informatiefunctie van de dagvaarding..............................................49
Hoofdstuk 10.7: Wijzigen en/of aanvullen van de dagvaarding........................................................50
Hoofdstuk 11: Formeel strafrecht: de berechting 2 (het onderzoek ter terechtzitting).......................52
Hoofdstuk 11.1: Inleiding..................................................................................................................52
Hoofdstuk 11.2 Het begin van het onderzoek ter terechtzitting......................................................52
Hoofdstuk 11.3: Verhoor tijdens het onderzoek ter terechtzitting...................................................54
Hoofdstuk 11.4: Requisitoir, pleidooi, re- en dupliek en laatste woord...........................................58
Hoofdstuk 11.5: Onderbreking, schorsing en sluiting onderzoek ter terechtzitting.........................59
Hoofdstuk 12: Formeel strafrecht: de berechting 3 (beslissingsmodel 348/350..................................61
Hoofdstuk 12.1: Inleiding..................................................................................................................61
Hoofdstuk 12.2: De vier vragen van artikel 348 Sv...........................................................................61
Hoofdstuk 12.3: De vier vragen van artikel 350 Sv...........................................................................63
Hoofdstuk 12.4: Vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek.................................................65
Hoofdstuk 13: Formeel strafrecht: motiveren en rechtsmiddelen.......................................................67
Hoofdstuk 13.1 Inleiding...................................................................................................................67
Hoofdstuk 13.2 Motiveren van beslissingen.....................................................................................67
Hoofdstuk 13.3: Gewone rechtsmiddelen 1: hoger beroep..............................................................68
Hoofdstuk 13.4: Gewone rechtsmiddelen 2: beroep in cassatie......................................................69
Hoofdstuk 13.5: Buitengewone rechtsmiddelen..............................................................................69
Les 1: Werkgroepopdrachten met antwoorden...................................................................................71
Les 2: Werkgroepopdrachten met antwoorden...................................................................................75
Les 3: Werkgroepopdrachten met antwoorden...................................................................................77
3
,Hoofdstuk 1: Algemene inleiding: wat is strafrecht
Paragraaf 1.1: Inleiding
- We worden dagelijks geconfronteerd met strafrecht op radio, televisie, internet en krant. Ook is
het een populair onderwerp voor televisieprogramma’s, maar wat is strafrecht nu eigenlijk echt?
Paragraaf 1.2: Strafrecht: begripsvorm
- Om de vraag de beantwoorden wat strafrecht eigenlijk echt is, moeten de onderstaande
begrippen eerst uitgelegd worden:
- Materieel strafrecht: Welke menselijke gedragingen zijn strafbaar en welke menselijke
gedragingen sancties staan op het plegen van dit gedrag.
- Formeel strafrecht/strafprocesrecht: Voorschriften en omschrijvingen hoe de
strafrechtelijke procedure dienen plaats te vinden.
o Het formele en materiele strafrecht zijn beide nodig om verkeerde gedragingen te
bestraffen.
- Commuun strafrecht: Het Wetboek van Strafrecht & het Wetboek van Strafvordering
- Bijzonder strafrecht: Strafrechtelijke regelingen op bijzondere situaties. (zoals deelname
aan het verkeer)
- Strafrecht is dus een ruim begrip, waaronder verschillende vormen van straf- en procesrecht
worden geschaard. Het strafrecht bestaat uit formelere en materiële bepaling. Deze bepaling
staan in het commune en bijzondere strafrecht.
Paragraaf 1.3: Doel van het Nederlands strafrecht: handhaving door
middel van leedtoevoeging
- Het doel van strafrecht is het door middel van sancties handhaven van normen die uit
strafrechtelijke bepalingen voortvloeien.
o Het strafrecht is normstellend, maar sanctioneert enkel het gedrag dat in strijd is met
bepaalde rechtsnormen. (Er staat dus niet: gij zult niet stelen, maar: indien er
gestolen wordt kun een gevangenisstraf worden opgelegd van maximaal 4 jaar)
- Elke gedragsnorm die opgeschreven wordt in de wet wordt een rechtsnorm. (Gij zult niet
voordringen is een gedragsnorm, maar dus geen rechtsnorm).
- Alleen gedragingen die in strijd zijn met rechtsnormen kunnen een strafbaar feit worden.
- Strafbaar feit: Een opgeschreven negatieve reactie (met mogelijke gevolgen) van de
schending van een rechtsnorm.
- Bij het strafrecht breng je dus eigenlijk opzettelijk leed aan iemand die zich niet naar de wet
heeft gedragen, maar wat geeft de samenleving het recht om een persoon te straffen?
o De vergeldingstheorie: Dit is een absolute strafrechttheorie. Dit houdt in dat straf
grondslag vindt in het misdrijf, het onrecht moet worden hersteld en dit kan door
straffen.
o De preventietheorie: De gedachte dat met het straffen van personen wordt
voorkomen dat anderen strafbare feiten zullen plegen. Dit wordt onderverdeeld in:
Generale preventie: Anderen moeten zien wat er met een misdadiger
gebeurt als hij een strafbaar feit pleegt, zodat dit afschrikt om ook dit gedrag
te vertonen.
Speciale preventie: De misdadiger zelf leert van de straf wat de
consequenties zijn van zijn gedrag en zal daarom niet snel in herhaling vallen.
Het strafrecht werkt hierin op drie manieren:
Afschrikking voor de dader;
4
, Verbetering in het gedrag van de dader;
De samenleving gaat erop vooruit nu de dader tijdelijk uit de
samenleving is verwijderd.
- Alleen de overheid mag geweld op burgers uitoefenen. Voorheen was het zo dat iedere
slachtoffer wraak mocht nemen op de misdadiger, nu is dit een exclusief recht van de
overheid.
- Ultimum remedium: Latijns voor laatste oplossing. Het strafrecht bestaat vanuit de gedachte
dat het pas kan worden toegepast als er geen redelijke alternatieve oplossingen kunnen
worden toegepast. De overheid is verplicht om eerst andere middelen in te zetten en dienst
zich steeds af te vragen:
o Dient onrecht op strafrechtelijke wijze te worden afgehandeld, omdat het handelen
naar zijn aard typische misdadig of crimineel moet worden beoordeeld?
Paragraaf 1.4: Het legaliteitsbeginsel
- Strafrecht is een relatief ‘gevaarlijk’ recht, omdat het veel invloed kan hebben op je leven.
Daarom kan een burger slecht in overeenstemming met neergeschreven wetten worden
gestraft, dit heet het legaliteitsbeginsel en staat in art. 1 Wetboek van Strafrecht (WvSr).
- Het legaliteitsbeginsel heeft vijf verdere betekenissen:
o Geen strafbaar feit zonder wet: Alleen gedrag dat wettelijk strafbaar is
gesteld kan door de rechter worden bestraft.
o Geen straf zonder wet: Een burger mag niet worden veroordeeld
wanneer zijn gedrag niet onder een wettelijke strafbepaling valt. Ook mag een
rechter alleen maar sancties opeggen die de wet aan een strafbaar feit verbindt.
o Geen terugwerkkende kracht: Een burger kan alleen worden veroordeeld
voor een handeling die in strijd is met een wet die op dat moment (van handelen) al
in werking is getreden, behalve als de wet in positieve zin veranderd is.
o Geen analogische redeneringen: Als een gedraging niet uitdrukkelijk wordt
gesanctioneerd in een wettelijke bepaling, mogen we de gedraging niet ‘creatief’
inlezen, omdat het er vel op lijkt.
o Wetten moeten duidelijk genoeg zijn: Dit heet ook wel lex certa. Als een bepaalde
gedraging in de wet strafbaar is gesteld, dan moet zij duidelijk genoeg worden
omschreven. Ook mag een wettelijke strafbepaling niet te algemeen of te vaag zijn.
5
,Hoofdstuk 2: Materieel strafrecht: de structuur van het
strafbaar feit
Hoofdstuk 2.1: Inleiding
- Wanneer mag een rechter een burger straffen? Houdt de rechter rekening met
omstandigheden? Kortom, wat zijn de voorwaarden van strafbaarheid.
Hoofdstuk 2.2: Vier voorwaarden voor strafbaarheid
- Er kan pas sprake zijn van strafbaarheid als aan 4 voorwaarden is voldaan:
o Menselijke gedraging;
o Delictsomschrijving;
o Wederrechtelijkheid;
o Schuld.
- Menselijke gedraging: Er moet iets gebeurd zijn en de gebeurtenis moet door een menselijk
individu gewild zijn. Het hoeft daarbij niet te gaan om een actieve gedraging, ook niet-
handelen of nalaten kan een menselijke gedraging zijn. Hoe het zit met rechtspersonen en
groepen staat in hoofdstuk 6.
- Delictsomschrijving: De menselijke gedraging moet vallen binnen een delictsomschrijving.
o Strafbepaling = delictsomschrijving + sanctienorm
- Wederrechtelijkheid: De gedraging moet ook wederrechtelijk zijn. Dit betekent dat het
gedrag in schrijf met het objectieve recht moet zijn. Als een menselijke gedraging binnen een
delictsomschrijving valt, dan wordt wederrechtelijkheid meestal aangenomen.
- Aan schuld te wijten: Als een menselijke gedraging wederrechtelijk is, moet degene die een
gedraging verricht daarvan een verwijt kunnen maken. Dit betekent dat de verdachte de
onwenselijke gedraging niet heeft vermeden, terwijl daartoe wel de reële mogelijkheid
bestand. Dit verschilt dus per situatie en persoon.
Hoofdstuk 2.3: Bestanddelen en elementen
- Eén van de voorwaarden is dus ‘delictsomschrijving’. Soms staan echter alle voorwaarden
voor strafbaarheid in een delictsomschrijving. Dit heeft te maken met het onderscheid in
bestandsdelen en elementen.
- Bestanddelen: Voorwaarden voor strafbaarheid die in de wettelijke delictsomschrijving
terug te vinden zijn.
- Elementen: Elementen zijn voorwaarden voor de strafbaarheid die niet zijn opgenomen
in een wettelijke delictsomschrijving, kortgezegd zijn dat:
o Wederrechtelijkheid en
o Schuld
- Het onderscheid tussen elementen en bestanddelen zijn belangrijk voor het bewijsrecht. Het
vervullen van elementen hoeft niet bewezen te worden, tenzij voor de rechter aannemelijk
wordt gemaakt dat deze elementen niet zijn vervuld.
Hoofdstuk 2.4: Delictsvormen
- Het materiële strafrecht kent verschillende delictsvormen:
- Formele delicten: Hierbij wordt in de delictsomschrijving de actieve handeling
ten aanzien van een bepaalde gedraging strafbaar gesteld. Hierbij wordt niet gekeken naar
eventuele gevolgen van de gedraging.
- Materiële delicten: Hierbij wordt in de delictsomschrijving het laten intreden van
een bepaald gevolg strafbaar gesteld.
6
, - Commissiedelicten: Hierbij wordt in de delictsomschrijving een ‘handelen’
strafbaar gesteld.
- Omissiedelicten: Hierbij wordt in de delictsomschrijving een ‘nalaten’ strafbaar
gesteld.
- Gekwalificeerde delicten: Hierbij gaat het steeds om ernstigere vormen van een
‘variatie’ op het gronddelict.
- Geprivilegieerde delicten: Hierbij gaat het steeds om zwakkere vormen van een
‘variatie’ op het gronddelict.
Hoofdstuk 2.5: Misdrijven en overtredingen
- Misdrijf: Als een handeling als delictsomschrijving in Boek 2 van het Wetboek van
Strafrecht staat, dan wordt deze handeling aangemerkt als misdrijf.
- Overtreding: Als een handeling in Boek 3 van het Wetboek van Strafrecht staat, dan wordt
deze handeling aangemerkt als overtreding.
- Meestal is een misdrijf een zwaarder type delict dan een overtreding.
- In het bijzonder strafrecht is dit onderscheid op 2 manieren te zien:
o In de wet staat of er sprake is van een misdrijf of overtreding;
o Mag er een gevangenisstraf opgelegd worden, dan is het een misdrijf. (Hechtenis kan
echter wel bij overtredingen, dus tijdelijk vastzitten voor bijv. 30 dagen)
- Het onderscheid tussen een misdrijf en overtreding is belangrijk, omdat:
o De sanctie van een overtreding nooit een gevangenisstraf mag zijn;
o Als iemand verdacht wordt van een misdrijf, dan zijn er een tal van bevoegdheden
die mogen uitgeoefend worden, terwijl deze bevoegdheden niet uitgeoefend mogen
worden wanneer er sprake is van een overtreding.
o Bepaalde uitbreidingen van strafbaarheid zijn bij overtredingen niet mogelijk, terwijl
dit bij misdrijven wel mogelijk is.
7
, Hoofdstuk 3: Materieel strafrecht: opzet en schuld
Hoofdstuk 3.1: Inleiding
- In het strafrecht staat de vraag terecht of de verdachte ‘schuldig’ is aan een bepaald feit.
Schuld kan voorkomen in verschillende vormen, namelijk: dolus (opzet) en culpa
(onvoorzichtigheid)
Hoofdstuk 3.2: Opzet (dolus)
- Bij opzet (dolus) wordt bedoeld dat de dader zich bewust is geweest van zijn handeling en dit
ook heeft gewild. Bij veel misdrijven is opzet een vereiste. Dan staan er in het artikel
woorden als: ‘wetende dat/kennis dragende dat.’
o Soms ontbreekt het woord ‘opzet’ in een artikel, terwijl het toch een vereiste is. Dit
noemen we ingeblikte opzet, omdat het werkwoorden dat de gedraging omschrijft
dat impliceert.
- Het Nederlandse strafrecht kent drie gradaties van schuld (van zwaar naar licht):
o Oogmerk;
o Opzet bij zekerheidsbewustzijn en
o Voorwaardelijke opzet.
- Oogmerk: Het uitvoeren van een bepaalde handeling, omdat men ervan overtuigd is dat
een beoogd gevolg ook daadwerkelijk zal intreden. De dader doet dit dus met het volle besef
van zijn eigen wil en de strekking van zijn handelen.
o Het oogmerk ziet op het naastgelegen doel en niet het uiteindelijke doel.
- Opzet bij zekerheidsbewustzijn: Als je handelt, terwijl je weet dat er een gevolg
intreedt, hoewel dat gevolg niet je oorspronkelijke bedoeling was, is er sprake van opzet met
zekerheidsbewustzijn.
- Voorwaardelijke opzet/opzet bij mogelijkheidsbewustzijn: Het willens en wetens
aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg intreedt en een onverschillige
of cynische houding van het gevolg.
Hoofdstuk 3.3: Schuld (culpa)
- Naast opzet kent het strafrecht ook ‘schuld’. Daarbij staat een zekere
nalatigheid/onvoorzichtigheid centraal.
- In het Nederlandse strafrecht hanteren we niet de maatstaf van de allergrootste
oplettendheid en voorzichtigheid, maar nemen we als maatstaf de normale en gemiddeld
voorzichtige mens. Eigenlijk zou je dus bij alles wat je doet moeten afvragen: ‘Zou een ander
voorzichtiger geweest zijn dan ik?’
- Sommige mensen moeten echter voorzichtiger zijn dan anderen. Het gaat dan veelal om
mensen in de uitoefening van hun beroep. Deze verhoogde norm heet ook wel
Garantstellung.
- Schuld (culpa) ken drie verschillende gradaties:
- Bewuste schuld: De dader heeft het risico beseft, maar erop vertrouwd dat het risico
zich niet zou realiseren.
o Bewuste schuld en voorwaardelijke opzet liggen dicht bij elkaar. Bij beide denken de
daders na over de gevolgen. Bij voorwaardelijke opzet interesseert de dader zich niet
voor de uiteindelijke afloop, maar neemt die wel voor lief. Bij bewuste schuld rekent
de dader (te naïef, erop dat zijn behandeling goed zal aflopen.
- Onbewuste schuld: Bij onbewuste schuld heeft een dader niet stilgestaan bij de
mogelijkheid dat een handeling tot bepaalde gevolgen kan leiden, terwijl die daar wel aan
had behoren te denken. Typerend hierbij is dat de betrokkene in de gegeven situatie ook
8