Hoorcolleges Infectieziekten
COLLEGE 1 – INLEIDING INFECTIEZIEKTEN (hoofdstuk 4-7)
- Transmissieroutes (reservoirs; belangrijk om op te letten bij diagnose)
- Wanneer transmissie plaatsvindt
- Om juiste preventie en interventie te doen
Hoe kan het dat een pathogeen zo flexibel is en zich kan aanpassen? RNA virussen
Virussen:
- RNA-virussen zeer mutatiegevoelig; aanpassen aan omstandigheden (Ebola)
- DNA- virussen
Reservoirs (transmissie infectieziekten):
1. Mens
o mens-mens
o Asymptomatisch dragerschap
2. Dier: zoönose
o dier – mens
o Kunnen huisdieren oid het overdragen op de mens?
3. Vector (niet-gewerveld organisme dat geinfecteerd is)
o Mens – vector – mens (bijv. malariaparasiet, zikavirus
o Dier – vector – mens (bijv. de pest)
4. Besmette oppervlakte, voedsel, water, aarde, lucht
o Hangt af van pathogeen: is het in staat om te overleven/vermenigvuldigen buiten de
gastheer?
o Virus zonder envelop = sterker. Deze kunnen goed overleven buiten de gastheer, maar
nooit vermenigvuldigen, want het is een virus.
Virus met envelop kan ook overleven buiten gastheer, maar minder sterk.
o Aarde: bijvoorbeeld darmparasiet. Eitje komt mee naar buiten met feces, maar heeft
vochtigheid van de grond nodig om larve te ontwikkelen. Vervolgens kun je als mens dat
eitje met die larve binnenkrijgen en krijg je een darmparasiet.
o Wanneer een virus via de lucht kan verspreiden, zal het meer mensen treffen. Daarom is
Ebola geen wereldwijde infectie geworden.
En, wanneer kan de transmissie plaatsvinden? Dus wanneer tijdens de infectie?
- Acute fase (bij HIV)
- Incubatie de periode tot aan symptomen (ziekte)
- Herstel afname en verdwijning van symptomen (ziekte): afname pathogeen. Maar sommige
infecties kunnen na herstel symptomen nog steeds pathogeen aanwezig zijn en transmissie
mogelijk zijn.
Hoofdstuk 6: transmissieroutes
- Horizontaal: van ene op andere individu
- Verticaal: van moeder op kind
- Contacttransmissie:
o Direct (bijv. SOA)
o Indirect (griepvirus in zakdoek, ligt er dus aan of het pathogeen kan overleven)
o Druppels (bijv. influenza; moet wel dichtbij zijn)
- Vervoersmiddel transmissie
o Water
o Voedsel
o Lucht/stof
, - Mechanismen
o Mechanische vectortransmissie (via insect; vb. salmonellavirus in prullenbak, vlieg in
prullenbak, vlieg op jouw hamburger, jij salmonella)
o Biologische vectortransmissie (moet bepaalde verandering ondergaan)
HC 2 – VIRULENTIE EN PATHOGENICITEIT
Belangrijk te weten:
- Kennis organisme en bijbehorende symptomen (etiologie): classificatie (behandeling)
- Hoe en wanneer wordt het pathogeen overgebracht naar andere gastheer: transmissieroute
(preventie)
- Waar zit het pathogeen in het lichaam: pathogenese, levenscyclus (transmissieroute, monster
nemen voor diagnose)
- Risicogroepen: wie behoren hiertoe
Andere risicofactoren bij uitbraak: SES, hygiene, klimaat, vochtigheid, voorkomen bepaalde insecten,
crowding (dicht op elkaar leven van mensen/dieren)
Infectieziekten wereldwijd:
1. Acute respiratoirse infecties
2. HIV/AIDS
3. GI ziektes
4. TB (door HIV/AIDS weer terug, want dan is je immuunsysteem aangetast en komt de bacterie
weer tot uiting)
5. Malaria
6. Mazelen
7. Hepatitis B
In westen hebben we wat anders, namelijk een probleem met resistentie. Bijvoorbeeld ESBL’s zijn
spectrum bactierien die resistent zijn geworden tegen onze antibiotica
- Opportunistische infecties (TBC, schimmelinfecties) krijgen weer kans
Van klein naar groot:
- Virussen replicatiecyclus afhankelijk van gastheercel (obligaat intracellulair)
- Bacteriën prokaryoten (intra- en extracellulair)
- Parasieten eukaryoten (intra- en extracellulair; wormen altijd extracellulair)
Verschil menselijke cel en bacterie: wij hebben organellen en een celkern, bacterie heeft dit niet, die heeft
wel DNA en een celwand.
Patogeen = organisme dat ziekte kan veroorzaken bij de mens
- Primair ziekte in gezonde gastheer
- Opportunistisch alleen ziekte in verzwakte gastheer
Infectie = aanwezigheid van een vermenigvuldigend (micro-)organisme, hoeft niet schadelijk
- Primair veroorzaakt door primair pathogeen
- Secundair als gevolg van primaire infectie kan een 2e infectie plaatsvinden
Verloop infectieproces:
1. Moet kunnen aanhechten aan gastheer (enter)
2. Moet in het lichaam kunnen komen en vestigen en vermenigvuldigen (stay in)
3. Moet kunnen overleven (survival)
4. Kan weefselschade veroorzaken, hoeft niet (mate = virulentie)
5. Kan gastheer verlaten om nieuwe gastheer te infecteren (transmissie)
,Aanhechten (porte d’entree):
- Alles wat in contact staat met de buitenwereld, met mucosa (oren, ogen, anus)
- Via de huid alleen met wondje, haarzakje, zweetklier
- Parenteraal: via injectie
- Vrouwen: verticale overdracht: placenta
zijn ook vaak de plaatsen waar pathogeen het lichaam uit gaat (bijv. bloed, zweet, moedermelk, urine,
feces, sperma, sputum, afscheiding)
bijvoorbeeld kinkhoest is zo gemaakt dat het heel goed kan aanhechten aan de trilhaartjes van
epitheelcellen in de luchtwegen
Verdedigingsmechanismen mens:
- Mond: lysozym bacterien afbreken
- Maag: pH
- Normale flora (overal op/in ons lichaam)
- Dunne darm: peristaltis, gal, bacteriën
Resultaat kan resulteren in verschillende samenlevingsvormen:
- Commensalisme: pathogeen voordeel, gastheer geen voordeel/nadeel (bacteriën in oor)
- Mutualisme: beiden voordeel (bijv. bacterien in colon)
- Parasitisme: pathogeen voordeel, gastheer ziek (bijv. TBC)
Normale flora = microbiota is mooi uitgebalanceerd geheel door evolutie.
- Op de huid kunnen goed tegen zuurstof, warmte, droogte, etc.
- Darmen kunnen zonder zuurstof, kunnen tegen galzouten, etc.
- Bijvoorbeeld:
o Staphylococcus epidermis huid;
o Staphylococcus aureus
o Lactobacillus beïnvloedt pH
- Functies:
o Bescherming tegen pathogenen: competitie nutriënten, produceren bacteriocines (soort
antibiotica)
o Digestie & productie van vitamine B en K (intestinale bacteriën)
o Stimuleert immuunsysteem verwerving vindt plaats bij geboorte. De baby komt dan
in aanraking met de flora. Daarna borstvoeding, huidaanraking, voedsel voorkauwen zijn
erg belangrijk voor opbouwen immuunsysteem.
- Nervus vagus: microbiota-darm-brein as: verbinding tussen de darmen en de hersenen.
- De samenstelling van microbiota is per persoon anders en verschilt net zo veel als een
vingerafdruk. Dit wordt ook weer beïnvloedt door je leeftijd, hormonen, plaats van lichaam. Is
voor onderzoekers lastig wat nou de beste balans in de flora is en om dit in kaart te brengen.
Moet wel zo divers mogelijk zijn.
fecestransplantatie: mensen die maar niet beter worden, krijgen feces van gezond persoon in
de hoop dat de zieke persoon de goede flora overneemt.
Normale flora kan ook leiden tot ziekte normale flora treedt op en leidt tot infectie:
- Immunodepressie (door stress, dieet, ziekten, trauma)
- Balans verstoord (door antibiotica)
- Op verkeerde plek belanden (bijv. E. Coli en blaasontsteking)
- ESBL’s (in besmette kip): wanneer je dit binnen hebt gekregen en het blijft ook zitten, is er nog niet
per se iets aan de hand, maar wanneer je dan antibiotica neemt tegen een andere infectie: dan
heb je kans om een nare infectie te krijgen door deze bacterie (ESBL is heel resistent). Alle andere
bacteriën reageren wel op dat antibioticum en gaan dood, maar ESBL blijft en veroorzaakt ziekte
omdat hij geen competitie meer heeft door andere flora.
, Virulentiefactoren:
= verzamelnaam voor alle pathogeeneigenschappen om de verschillende stappen van het infectieproces
succesvol te doorlopen.
- gereguleerde expressie: laat virulentiefactoren alleen zien als het nodig is
o Bij bacteriën: ‘pathogenecity islands’ op chromosoom of plasmides (= mobiel DNA)
o Bijvoorbeeld quorum sensing: signaalmoleculen en autoinductie. De expressie van
virulentiegenen afhankelijk van populatiedichtheid.
Opportunistische infectie: normaal wordt deze infectie onderdrukt, maar wanneer de
gastheer zwakker wordt, kunnen ze vermenigvuldigen en dan voelen ze dat dmv quorum
sensing en ‘voelen’ ze een kans om de gastheer te infecteren en laten ze de
virulentiegenen tot expressie komen.
Biofilm: via quorum sensing wordt gevoeld dat de omgeving gunstig is en
polysacchariden worden gevormd (= biofilm). Voordelen: resistent tegen
immuunsysteem, antibiotica niet effectief, delen van biofilm kunnen los laten en
infectie verspreiden of resulteren in tromboembolisme (dodelijk).
Via biofilm overleven en verder verspreiden in lichaam.
- M.b.t. aanhechting & beweeglijkheid:
o Fimbriae (korte haartjes)
o Flagel
o Pilus (hechten aan andere bacterie en virulentiegenen doorgeven + ‘immuun escape’ +
aanhechten aan gastheer)
o Glycocalyx: capsules en slijmlagen (infecteren + overleven in gastheer). Capsule
belangrijk voor het ontsnappen aan de immuunrespons
o Vb. Syfilis: heeft een flagel om zich heen gewikkeld die zich doorboort in het weefsel als
een soort schroevendraaier
- M.b.t. overleving aangeboren immuunsysteem:
o Passief bacterie is zodanig opgebouwd dat hij niks actiefs hoeft te doen om het
immuunsysteem te overleven capsule voorkomen fagocytose (= aangeboren
immuunrespons)
o Actief produceren toxines, enzymen vermijden fagocytose. Bijvoorbeeld dat de
toxines het membraan afbreken. Of enzymen die het fagolysosoom kunnen afbreken of
het zelfs gebruiken om te reproduceren.
- M.b.t. overleving verworven immuunsysteem:
o Actief:
Intracellulair: antigenen zijn verstopt (Herpes, TBC)
Integratie van erfelijk materiaal in gastheer DNA (HIV, HPV)
Kolonisatie van specifieke ‘bodysites’ waar het immuunsysteem niet zo
gemakkelijk bij kan komen: CZS, gewrichten, placenta, testis (ziekte van Lyme)
Extracellulair: is continu zichtbaar voor het immuunsysteem bijvoorbeeld
parasiet die steeds verandert van antigenen waardoor je met je immuunsysteem
achter de feiten aanloopt. Is onuitputtelijk antigeen variatie (bijv.
veroorzaker Malaria)
Weefselschade (hoeft niet, kan wel virulentie)
- Direct door pathogeen zelf (invasief vermogen = vermogen om zich in grote getalen in
gastheer te vermenigvuldigen)
- Indirect via pathogeen producten (toxines; toxiciteit = vermogen van een organisme om een
toxine te produceren dat als functie heeft: het doden van de gastheercel of inhiberen van
processen in de gastheercel)
Belangrijk om te weten want dan weet je waar je therapie op moet richten.
De mate van toxiciteit en/of invasief vermogen van een pathogeen zijn bepalend voor de virulentie van
een pathogeen!