Samenvatting
Inleiding Europees Recht
Arwin Basdew
Deze samenvatting omvat het volgende aan studieliteratuur
Boek Hoofdstukken & Paragrafen
Kern van het Europees Recht, H1 t/m H9
J.W. van de Gronden e.a. (2019)
Hoorcolleges/werkcolleges zijn geïntegreerd in de tekst
Voorgeschreven jurisprudentie dikgedrukt
O.g.v. de Auteurswet wordt onrechtmatige verspreiding niet gewaardeerd
v. 1.1
, Hoofdstuk 1
Geschiedenis en ontwikkeling
1. Inleiding
1.1.1 Inleidende opmerkingen
H et complexe karakter van het EU-recht wordt gekenmerkt door een ingewikkeld samenspel
tussen instellingen en lidstaten met verschillende belangen. Met name kan worden gewezen
naar de volgende tegenstelling:
Supranationale ‘krachten’: organisatie/orgaan boven (‘supra’) de lidstaten. De lidstaten
hebben bevoegdheden overgedragen aan dergelijke organen en hebben daar niet langer
volledige controle over.
Intergouvernementele ‘krachten’: afspraken of organisaties tussen (‘inter’) lidstaten
waarover lidstaten grotendeels de controle hebben.
Hierna volgt een schets van de geschiedenis van het EU-recht (§1.2 t/m §1.5).
1.2 1951-1965: De oprichtingsfase
De huidige Europese samenwerking is begonnen met de Europese Gemeenschap voor Kolen en
Staal (EGKS) die in 1951 bij Verdrag van Parijs is opgericht door Nederland, België, Luxemburg,
Frankrijk, Duitsland en Italië. Doel was einde te maken aan de terugkerende oorlogen in Europa. Ook
andere organisaties werden opgericht met hetzelfde doel, denk aan de VN, Raad van Europa, NAVO
etc.
1.2.1 De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
Kolen en staal waren twee industrietakken die destijds cruciaal waren voor de productie van
oorlogsmaterieel. De EGKS had als doel de soevereiniteit van de deelnemende landen op dit terrein te
beperken, om zo te voorkomen dat landen zich opnieuw zouden kunnen bewapenen om het continent
voor de derde keer in de twintigste eeuw in een oorlog te storten. Dit idee kwam van Jean Monnet
(beter bekend als: ‘de vader van Europa’). Hiernaast was het doel van de EGKS economische groei en
werkgelegenheid. De huidige EU toont veel kenmerken van de destijdse EGKS, denk bijv. aan een
supranationale Hoge Autoriteit (nu: Europese Commissie) en een gezamenlijke vergadering.
1.2.2 Naar drie gemeenschappen
Omdat samenwerking op gevoelige terreinen (m.n. defensie) lastig bleek gezien de politieke
omstandigheden, richtte men de blik al snel op economische samenwerking. In 1957 werd het
Verdrag van Rome ondertekend door de zes oorspronkelijke lidstaten waarmee de Europese
Economische Gemeenschap (EEG) en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
voor Atoomenergie (Euratom) het licht zagen. De EEG beoogde het instellen van een
gemeenschappelijke markt, waarbij belemmeringen in de vorm van handelstarieven en quota’s zouden
worden afgeschaft. Ook werd er een gemeenschappelijk douanetarief en handelspolitiek t.o.v. niet-
lidstaten ingesteld. Lidstaten droegen op bepaalde beleidsterreinen soevereiniteit over aan de EEG,
denk aan landbouw en transport. De EEG en Euratom stonden aanvankelijk los van de EGKS, maar
deelden hetzelfde rechtsprekende orgaan en vergadering. De EEG was zeer succesvol in het behalen
van haar doelen.
Pagina 1 van 52
, 1.3 1965-1985: Eurosclerose
In de jaren 60 gebeurde er op politiek niveau weinig, dit tijdperk dat de Eurosclerose wordt genoemd
duurde tot midden jaren tachtig. Deze periode werd gekenmerkt door de oliecrisis en stijgende kosten
van de welvaartsstaat en beurscrashes. Veel landen beschermden hun eigen economie door
buitenlandse handel te beperken.
1.3.1 De Lege Stoel-crisis en het Akkoord van Luxemburg (1965-66): inertie
Met name de Franse regering verzette zich tegen een te supranationale opstelling van de Commissie.
Gedurende een periode van zeven maanden weigerde Frankrijk om aanwezig te zijn bij bijeenkomsten
van in de Raad (Lege Stoel-crisis). De Fransen waren het niet eens met het landbouwbeleid en met het
feit dat er voortaan met gekwalificeerde meerderheid i.p.v. unanimiteit besloten werd, zij vreesde grip
op het wetgevingsproces te verliezen. Frankrijk heeft zich echter nog tegen meer afgezet.
De Franse afwezigheid bij de Raad zorgde ervoor dat de Europese machinerie en het
wetgevingsproces tot stilstand kwamen. Dit werd doorbroken met het akkoord van Luxemburg
(1966). Hierin werd vastgesteld dat er altijd gepoogd moest worden om consensus te bewerkstelligen.
Mocht dat niet lukken, dan mochten de lidstaten een veto uitspreken. Lidstaten maakten echter te
graag gebruik van deze uitzondering. Midden jaren tachtig kwam er daarom relatief weinig wetgeving
van de grond.
Sinds begin jaren zeventig kwamen de ministers van Buitenlandse Zaken ieder kwartaal bijeen in het
kader van de eerdergenoemde Europese Politieke Samenwerking. In 1974 werd daarnaast de Europese
Raad opgericht om de informele praktijk van bijeenkomsten van de regeringsleiders te formaliseren.
1.3.2 Een actief Hof van Justitie en Europees Parlement
In 1963 bepaalde het HvJ in Van Gend & Loos dat het Europese recht rechtstreekse werking heeft en
een jaar later bepaalde het in Costa/ENEL dat het EU-recht voorrang heeft op nationaal recht. In 1979
werden er voor het eerst rechtstreekse verkiezingen gehouden voor het Europees Parlement.
1.4 1985-2004: De jubeljaren?
1.4.1 Europese Akte (1986)
In februari 1986 werd de Europese Akte (een verdrag) ondertekend, waarin plannen werden
ontvouwd om het vrij verkeer tussen de lidstaten uit te bouwen en de interne markt te voltooien. Dit
maakte dat de Britten bereid waren in te stemmen met hervormingsplannen. Er kwamen bevoegdheden
bij om regels voor andere beleidsterreinen vast te stellen. Europa was niet meer alleen voor
economische samenwerking. Door het stemmen met gekwalificeerde meerderheid i.p.v. unanimiteit is
het niet langer mogelijk om hun veto in te zetten en wordt wetgeving dus gemakkelijker worden
aangenomen.
1.4.2 Verdrag van Maastricht (1992)
In 1992 werd te Maastricht het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) ondertekend. Tot aan
het Verdrag van Lissabon (2009 §1.5.2) zou de EU rusten op drie pijlers: de drie gemeenschappen
(EG, EGKS en Euratom); het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het
terrein van justitie en buitenlandse zaken (JBZ). De laatste twee nieuwe pijlers zijn
intergouvernementeler dan de eerste. De lidstaten zaten meer aan de knoppen. Volgens velen werd het
er met de komst van de Unie niet overzichtelijker op, er werd gesproken over een constitutionele
chaos.
Pagina 2 van 52
,1.4.3 Verdrag van Amsterdam (1997), van Nice (2001) en verdere uitbreidingen van de EU
De verdragen ondertekend in Amsterdam en Nice brachten naast constitutionele veranderingen ook
een uitbreiding van de samenwerking in de twee nieuwe pijlers met zich mee. Uiteindelijk traden veel
nieuwe landen tot de EU toe (meer dan 10). Ondanks de verbreding en verdieping van de Europese
samenwerking kwamen er voor het eerst steeds meer Anti-EU-sentimenten aan de oppervlakte.
1.5 2004-nu: Van crisis naar crisis
1.5.1 Het Grondwettelijk Verdrag afgewezen
Het Grondwettelijk Verdrag was het antwoord op de samengelapte verdragswijzigingen in de
voorgaande tien jaar, maar werd afgewezen. Veel burgers grepen hun kans in de referenda over het
Grondwettelijk Verdrag, om hun ongenoegen te uiten over een voortdenderende trein waar men geen
inspraak in meende te hebben gehad. Symbolische elementen in het Grondwettelijk Verdrag, zoals de
aanduiding van een vlag en volkslied, bleken een vreest te versterken dat er een federalistische
superstaat in de steigers stond.
1.5.2 Verdrag van Lissabon en de crises daarna
Na de afwijzing van het Grondwettelijk Verdrag werd een periode van reflectie ingesteld, de noodzaak
tot institutionele hervorming bleef immers bestaat. In juni 2007 werd overeenstemming bereikt over
een nieuw hervormingsverdrag: het Verdrag van Lissabon. Met (veelal cosmetische) ingrepen werd
het Grondwettelijk Verdrag ontdaan van constitutionele ambities en werden symbolische elementen
geschrapt. Ook dit Verdrag werd in 2007 weggestemd. Nadat het een jaar later voor de tweede keer
was voorgelegd en een meerderheid kreeg, trad het in werking op 1 december 2009. Bij dit verdrag
werden de twee bestaande Verdragen aangepast: het VEU werd op 61 punten veranderd en het
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap werd omgedoopt tot het Verdrag betreffende
de Werking van de Europese Unie (VWEU), wat voorts op bijna 300 punten werd gewijzigd. Ook is
de hiervoor besproken Maastrichtse pijlerstructuur verdwenen. Er was eindelijk rust.
In 2008 werd de rust echter doorbroken. De bankcrisis vereiste dat overheden noodlijdende banken
van hun ondergang redden, wat grotere staatsschulden als gevolg had. Een economische crisis
ontstond. Eind 2009 kwam daar de eurocrisis bovenop toen verschillende lidstaten (waaronder
Griekenland en Portugal) hun staatsschulden niet meer zelf konden financieren. Deze crises werden
gevolgd door een vluchtelingencrisis in 2015. Als kers op de taart koos een meerderheid van de
kiezers van het Verenigd Koninkrijk om uit de EU te stappen in 2016 (Brexit).
Hoofdstuk 2
De Instellingen van de Europese Unie
2.1 Inleiding
2.1.1 Inleidende opmerkingen
Volgens art. 13 VEU zijn er momenteel zeven officiële instellingen van de EU. De Commissie, de
Raad, het Parlement en het Hof waren lange tijd de harde kern van de EU (quadri-partite). Vandaag
de dag zouden we spreken van een hebdo-partite opzet: zeven kernfactoren brengen het spel op de
wagen. Echter, de lidstaten zelf bepalen uiteindelijk welke kant de EU opgaat. De instellingen zijn
bovendien gehouden om strikt binnen hun bevoegdheden/grenzen te blijven.
De interacties op supranationaal niveau worden verondersteld te worden beheerst door het beginsel
van institutioneel evenwicht. Dit beginsel heeft een descriptief en een normatief karakter: het
beschrijft de status quo zoals die is, maar ook zoals die zou moeten zijn. Enerzijds zijn de instellingen
bereid elkaars rechten en voorkeuren te respecteren. Anderzijds kan echter, het HvJ worden benaderd
om de situatie te beoordelen.
Pagina 3 van 52
, 2.2 t/m 2.7 De instellingen
Hierna volgt een behandeling van de zeven instellingen van de EU.
Pagina 4 van 52
, Europese Raad
Inrichting Art. 15 VEU. Bestaat uit staatshoofden en regeringsleiders. Het gaat steeds om de
persoon die op nationaal niveau leiding geeft aan de uitvoerende macht; in
sommige landen is dat het staatshoofd, in sommige landen de regeringsleider.
Eigen voorzitter die de vergaderingen leidt, voorbereidt, en daarover verslag
uitbrengt aan het Europees Parlement. Wordt gekozen door de leden van de
Europese Raad voor een periode van tweeënhalf jaar. Hij is neutraal en bezit dus
geen stemrecht en is niet tegelijkertijd lid van een nationaal ambt.
De voorzitter van de Europese Commissie is ook lid van de Europese Raad.
Eveneens zonder stemrecht.
De Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en
veiligheidsbeleid schuift in de praktijk vaak aan bij vergaderingen. Is echter geen
volledig lid; geen stemrecht.
Waar nodig kan een staatshoofd of regeringsleider zich laten bijstaan door een
minister.
Rol en Ook al is er juridisch geen sprake van een hiërarchie tussen de instellingen. De
bevoegdhede Europese Raad staat feitelijk aan de top van de gezagspiramide.
n De Europese Raad mag geen wetgeving vaststellen (art. 15 lid 1 VEU). De
instelling geeft impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en bepaalt algemene
beleidslijnen en prioriteiten.
De Europese Raad wordt minimaal twee keer per half jaar bijeengeroepen door
zijn voorzitter (art. 15 lid 3 VEU). Regelmatig worden buitengewone
bijeenkomsten georganiseerd.
In feite kan er in de EU niets gebeuren zonder uitspraak of instemming van de
Europese Raad.
Raad van Ministers
Inrichting Ook wel ‘Raad’ of ‘Raad van de EU’. Bestaat uit vakministers van de lidstaten.
Welke specifieke minister hangt af van het onderwerp. Ook al verschillen de deel-
nemers, het blijft dezelfde instelling.
Omdat art. 16 lid 2 VEU spreekt van vertegenwoordigers van de lidstaten op
ministerieel niveau, is het bovendien geoorloofd dat staatssecretarissen
plaatsnemen.
De Raad komt maandelijks bijeen. Het voorzitterschap rouleert per zes maanden.
De werkzaamheden van de Raad worden administratief ondersteund door een
secretariaat. Daarnaast is een invloedrijk Comité van Permanente
vertegenwoordigers actief (COREPER), dat bijeenkomsten van de Raad
voorbereidt.
Rol en Art. 16 lid 1 VEU: de Raad oefent samen met het Europees Parlement de
bevoegdhede wetgevings- en begrotingstaak uit. De Raad heeft een cruciale beleidsbepalende en
n coördinerende rol. Gezien zijn samenstelling is dit een belangrijk podium waar
nationale belangen kunnen worden uitgedragen.
De Raad is (net als het Parlement) bevoegd om de Commissie te verzoeken een
‘wetsvoorstel’ te doen.
De Raad stelt naast wetgeving ook allerlei andere soorten regels vast. Voorts kan
het allerlei richtsnoeren vaststellen die niet per se bindend zijn (soft law), maar
toch leiden tot sturing en bijstelling van nationaal beleid. In dit kader kan hij
bevoegdheden delegeren aan de Commissie.
Pagina 5 van 52