Blok 3.4 Eating, Sex and Other Needs
Inhoudsopgave
Problemen
Probleem 1 Eetstoornissen 2
Probleem 2 Behandeling van eetstoornissen 10
Probleem 3 Seksualiteit 22
Probleem 4 Seksuele dysfuncties 38
Colleges
College 2 Sleep 47
College 3 Human Concern 51
College 4 Sexology 52
DSM-5 criteria
Eetstoornissen 55
Seksuele dysfuncties 60
Herhaling 1.6 65
Optionele artikelen 68
,PROBLEEM 1 EETSTOORNISSEN
1. A Reminder
Welke eetstoornissen zijn er en wat is de bijbehorende DSM-criteria?
De DSM-criteria staat onder het kopje ‘DSM-5 criteria’.
2. Why, Mandy?
Welke risicofactoren zijn er voor eetstoornissen?
Hoofdstuk 8 Psychosocial Risk Factors for Eating Disorders (The Oxford Handbook of Eating Disorders)
Dit is een meta-analyse en komt met factoren die een risico kunnen zijn voor eetstoornissen. Kraemer kwam
eerder al met een hele lijst maar dit is alleen cross-sectioneel en retrospectief. Echter is prospectief moeilijk en
duur, dus is hier niet veel van beschikbaar.
Samenvatting van de risicofactoren
Er zijn 15 longitudinale studies meegenomen. De volgende risicofactoren zijn vast te stellen voor anorexia
nervosa, boulimia nervosa en binge-eating disorder:
- Anorexia nervosa
o (Voor) de geboorte: genetische invloeden, vrouwelijke gender, etniciteit, geboortemaand
(tussen april en juni), perinatale complicatie, vroege geboorte en verloskundige moeilijkheden.
o Vroege en latere kindertijd: gezondheidsproblemen, kieskeurig eten, anorexia symptomen,
spijsvertering en andere eet gerelateerde problemen.
o Tijdens de adolescentie: erg bezig met gewicht en lichaamsvorm en diëten (binge-eten
subtype).
o Retrospectieve correlaties:
▪ Kindertijd: slaapproblemen, overbezorgde ouders, obsessieve-compulsieve
angststoornissen, persoonlijkheidsstoornis, hogere levels van eenzaamheid,
verlegenheid, minderwaardigheid.
▪ Adolescentie: veel sporten, diëten, body dysmorphic disorder, seksueel misbruik,
vroege stadia van obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis perfectionisme.
- Boulimia nervosa
o Genetische factoren, gender, etniciteit, verloskundige moeilijkheden, gezondheidsproblemen,
hoger BMI, seksuele mishandeling of fysieke verwaarlozing, negatieve perceptie van ouderlijke
attitudes, meer psychiatrische ziektes, hoeveelheid alcoholassumptie in de laatste 30 dagen,
temperament, adolescentie leeftijd en vroege puberteit, laag zelfvertrouwen (13-15 jaar), erg
bezig met gewicht en lichaamsvorm, weinig sociale support van familie, vermijdende coping-
strategie.
o Retrospectieve correlaties: overgewicht in de kindertijd, angststoornissen, diëten, sociale
fobie, seksueel misbruik.
- Binge-eating disorder: in veel studies is dit samengenomen met het binge-eten bij boulimia, maar twee
studies namen dit apart. De risicofactoren die hieruit kwamen zijn:
o Laag zelfvertrouwen, bezorgdheid om lichaam, vermijdende coping, weinig sociale support,
seksueel misbruik en fysieke verwaarlozing.
o Retrospectieve correlaties: negatieve zelf-evaluaties, depressie, gedragsproblemen, meer
kritiek van de ouders, zelfverwonding, hoge verwachtingen, weinig affectie, weinig
betrokkenheid van de ouders, meer verwaarlozing en afwijzing van de ouders. Daarnaast zijn
ze ook vaker gepest, kregen ze commentaar van de familie over lichaamsvorm, gewicht of
eten.
Limitaties van het onderzoek naar risicofactoren
De samples die gebruikt zijn waren te klein om consistente en betekenisvolle risicofactoren te detecteren. Dit is
vooral het geval geweest voor anorexia. Het bewijs voor de risicofactoren is sterker voor boulimia en binge-
eating disorder. Echter wordt er niet altijd een goed onderscheid gemaakt tussen deze twee eetstoornissen. Ook
2
,is er niet gekeken naar de interactie tussen risicofactoren. Dit is wel nodig om het beter te begrijpen en
effectievere interventies te ontwikkelen.
Update van de risicofactoren
Er wordt gebruik gemaakt van recentere studies die vaak replicaties zijn van de oudere. Twee van deze artikelen
vonden hogere levels van neuroticisme als voorspeller van zowel anorexia als van EDNOS. Moeders van een kind
met een eetstoornis gaven aan dat het kind meer last had van angst en depressieve symptomen op haar 9e.
Bezorgd zijn om het gewicht, lichaamsvorm en eten blijkt hier ook een significante risico voorspeller te zijn. Ook
zwangerschap complicaties, gezondheidsproblemen <5 jaar, meer negatieve gebeurtenissen en latino etniciteit
bleken uit de update als risicofactoren naar voren te komen. Vrouwen die aan het diëten waren hadden een
hoog risico om twee jaar later een eetstoornis te ontwikkelen. Het risico op het ontwikkelen van anorexia
verhoogde bij verloskundige moeilijkheden en een vroege geboorte.
Uit retrospectieve correlaties kwam naar voren dat wanneer de baby zwaarder was bij zes maanden, dit de kans
vergroot op het ontwikkelen van anorexia. De mentale gezondheid, kwaliteit van ouderschap en ouderlijke
psychopathologie maakte een onderscheid tussen mensen met anorexia en een gezonde controlegroep.
Onenigheid in de familie, perfectionisme, negatieve affectiviteit en meer verwachtingen van ouders kwam vaak
voor bij anorexia.
Een hoger gewicht tussen 5 en 10 jaar, bepaalde eetstijlen (meer eten, sneller eten, etc.) en plagerijen over
gewicht en lichaamsvorm of seksueel misbruik <18 jaar waren geassocieerd met het ontwikkelen van boulimia.
Bij binge-eating disorder kwam fysieke mishandeling, slechte behandeling in de kindertijd, fysieke verwaarlozing,
meer stressvolle levensgebeurtenissen vaker voor.
Interactie tussen de risicofactoren
Overmatig bezig zijn met dunne lichamen en sociale druk om dun te zijn bleken gerelateerd te zijn aan elkaar
(TBPSP). Een latino etniciteit medieerde dit. Negatieve levensgebeurtenissen is een onafhankelijke risicofactor.
Twee moderatoren van TBPSP zijn een vaders met een hoge lichaamsontevredenheid en vaders die een hoge
drive voor dunheid hadden. Ouderlijk gedrag zoals het overmatig controleren wat een kind eet, in combinatie
met druk om dun te zijn, is gerelateerd aan hogere levels van TBPSP.
Wanneer mensen al in een risicogroep zitten, krijgt 34.8% een eetstoornis door opmerkingen van iemand over
hun eten of een geschiedenis van depressie.
Conclusies
De recentere studies hebben wat limitaties van de oudere studies weten op te lossen. De beste risicofactoren
voor boulimia (en in mindere mate anorexia) zijn gender, druk maken om gewicht/lichaamsvorm, meerdere
factoren die te maken hebben met negatieve affect, neuroticisme en psychiatrische ziektes.
Personality and Eating Disorders (Cassin & Von Ranson, 2005)
Sinds 1994 is er geen samenvattend artikel meer uitgekomen over onderzoek naar eetstoornissen en
persoonlijkheid. Het huidige onderzoek heeft drie doelen:
- Een update geven over de associatie tussen persoonlijkheid en eetstoornissen.
- Het toevoegen en integreren van informatie over binge eating disorder (recentelijk als stoornis
gedefinieerd).
- Een meta-analyse uitvoeren van de co-morbiditeit van persoonlijkheidsstoornissen bij mensen met een
eetstoornissen.
Persoonlijkheidstrekken en eetstoornissen
In onderzoeken zijn associaties naar voren gekomen tussen eetstoornissen en persoonlijkheidstrekken zoals
(rekening houden met de heterogeniteit bij mensen!):
- Perfectionisme: mensen met eetstoornissen bezitten meer neurotisch perfectionisme. Wanneer
patiënten onder behandeling waren, verschilde dit. Er zijn drie dimensies van perfectionisme: zelf
georiënteerd, georiënteerd op anderen en sociaal perfectionisme. Zelf georiënteerd en sociaal
perfectionisme zijn geassocieerd met anorexia nervosa (AN), boulimia nervosa (BN) en binge eating
disorder (BED).
3
, - Obsessief-compulsieve trekken: de link bestaat voor verschillende eigenschappen zoals twijfel,
controleren, behoefte aan symmetrie en exactheid. Obsessief-compulsieve kinderen hebben een
grotere kans om een eetstoornis te ontwikkelen. Er werd gedacht dat anorexia nervosa (AN) meer te
maken heeft met obsessief-compulsieve trekken en boulimia nervosa (BN) met impulsiviteit
(continuüm). Echter tonen recentere studies aan dat deze stoornissen niet verschillen in obsessief-
compulsieve trekken. Deze trekken blijven ook bestaan wanneer de persoon genezen is.
- Impulsiviteit: patiënten met AN zijn minder impulsief, impulsiviteit komt wel vaker voor bij BN.
Impulsiviteit zou gerelateerd zijn met een onregelmatig dieet en emotionele instabiliteit wat meer
geassocieerd is met BN.
- Sensatiezoekend: mensen die overgeven en/of binge eten scoren vaak hoger op sensatie zoeken.
- Narcisme: narcistische mensen zijn erg bezig met hun uiterlijk en hebben veel bevestiging nodig uit de
omgeving. Het zou vooral gerelateerd zijn aan AN en BN.
- Sociotropy-autonomie: sociotropy wordt gekarakteriseerd door veel behoefte aan goedkeuring van
anderen, autonome mensen hebben behoefte aan onafhankelijkheid. Afwijkingen in eetgedrag zou
geassocieerd zijn met beide trekken. Het kan ook gecombineerd worden, wanneer mensen
onafhankelijk willen zijn maar wel interpersoonlijke relaties nodig hebben voor goedkeuring en
zelfvertrouwen (sociotropy-autonomie conflict).
o Een laag zelfvertrouwen medieert de relatie tussen autonomie en verstoord eetgedrag.
o Ambivalentie over emotionele expressie medieert de relatie tussen sociotropy en verstoord
eetgedrag.
Mensen met een eetstoornis scoren hoger op neuroticisme en openheid (alleen een risicofactor wanneer het
gecombineerd is met hoge neuroticisme en lage agreeableness), ze scoren lager op agreeableness en
consciëntieusheid. Er is een zwakke tot geen relatie gevonden tussen psychoticisme en extraversie. Dit is
allemaal vergeleken met een gezonde controlegroep, het is dus nog onbekend hoe de verschillende
eetstoornissen hierin van elkaar verschillen.
Positieve emotionaliteit (beloning, geluk, plezier beleven) is negatief geassocieerd met eetstoornissen en
negatieve emotionaliteit (straf, depressie, angst) positief. Mensen met AN zijn meer controlerend en mensen
met BN impulsiever. Beide worden gekarakteriseerd met hoge stress reactiviteit en een laag welzijn (blijft
aanhouden na de stoornis).
Mensen met AN hebben meer een depressief profiel en mensen met BN een expressief/dramatisch profiel
(cluster B persoonlijkheidsstoornissen). ANB (boulimia trekken) en BED (binge eating disorder) komen meer
overeen met het profiel van BN. Dit is onderzocht met een kleine sample. De MMPI-schalen dragen niet bij aan
het onderscheid in diagnose van eetstoornissen.
De Tridimensional Personality Questionnaire (TPQ) meet temperament en verdeelt dit in drie dimensies:
- Novelty seeking (gedragsactivatie): positief geassocieerd met binge eating en purging, ze zijn
impulsiever, dramatischer en houden minder van routines.
- Harm avoidance (gedragsinhibitie): postief geassocieerd met eetstoornissen, reageren op stressvolle
gebeurtenissen met gedragsinhibitie, angst en depressie.
- Reward dependence (gedragsbehoudend): er werd gedacht dat AN hier hoger op scoorden, maar hun
scores waren vergelijkbaar met BN en controlegroepen.
De Temperament and Character Inventory (TCI) bevat drie toegevoegde dimensies:
- Self-transcedence:
- Self-directedness: reflecteert zelfacceptatie en persoonlijke verantwoordelijkheid. Een lage score is
geassocieerd met eetstoornissen, zorgt ook voor een groter risico op een persoonlijkheidsstoornis.
- Cooperativeness: lage score is geassocieerd met eetstoornissen, zorgt ook voor een groter risico op een
persoonlijkheidsstoornis.
Persoonlijkheidsstoornissen en eetstoornissen
Persoonlijkheidsstoornissen worden frequent gediagnosticeerd bij mensen met een eetstoornis. Vooral
stoornissen van cluster C (obsessief-compulsief, afhankelijk, vermijdend) komen vaak voor. Daarna cluster B
(borderline, theatrale, narcistische, antisociale) en als laatst cluster A (paranoïde, schizoïde, schizo-typisch).
4