Uitgebreide en volledige samenvatting van college 3. De samenvatting bevat:
- Prospectusverordening (Lieverse en Kempenaar)
- De nieuwe prospectusverordening (De Jong)
- Aanbieding van effecten (Broekhuizen, Giltjes en Vletter-van Dort)
- Collegeaantekeningen
De beursvennootschap in het financieel toezichtrecht College 3
Hoorcollege 3 – Aanbieden effecten, prospectusplicht, de rol van de
toezichthouder en de noteringsvereisten van Euronext Amsterdam
Literatuur
De Prospectusverordening: de prospectusplicht en de uitzonderingen
daarop (Lieverse & Kempenaar 2019)
Per 21 juli 2019 heeft de Prospectusverordening de Prospectusrichtlijn
(2003) vervangen, maar een deel van de bepalingen van de
Prospectusverordening is al eerder in werking getreden. Gelet op het
gebrek aan harmonisatie als gevolg van de richtlijnstatus (verschillende
implementatiewijzen leidden onder meer tot verschillen in bruikbaarheid
van een prospectus) is met de Prospectusverordening beoogd meer
harmonisatie van het prospectusregime te bereiken, waardoor
gelijkwaardige bescherming van beleggers binnen de EU moet worden
bereikt. De Prospectusverordening vormt deel van een Actieplan van de
EC gericht op de creatie van een kapitaalmarktunie die onder meer
beoogt om grensoverschrijdende investeringen te faciliteren. De
Prospectusverordening treedt in de plaats van alle nationale
implementaties van de Prospectusrichtlijn en leidt tot een aantal
wijzigingen in het bestaande prospectusregime.
Ten aanzien van de reikwijdte van de prospectusplicht onderscheidt art.
1 lid 1 van de Prospectusverordening (hierna: de Verordening)
twee situaties waarin een prospectus moet worden opgesteld,
goedgekeurd en gepubliceerd: (i) het aanbod van effecten aan publiek en
(ii) toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt in
een lidstaat gelegen/functionerend. Er kan sprake zijn van gevallen
waarin beide situaties plaatsvinden (denk aan een beursgang), maar dit is
niet noodzakelijkerwijs het geval. De Prospectusrichtlijn komt in
Nederland terug in hoofdstuk 5.1 van de Wft, waarbij de prospectusplicht
in art. 5:2 Wft is opgenomen als verbodsbepaling.
De definitie van ‘effect’ onder de Verordening (art. 2 sub a Verordening
jo. art. 4 lid 1 MiFID II) is breder dan de huidige Nederlandse definitie
van effect in art. 1:1 Wft. Waar de Wft een limitatieve opsomming van
drie categorieën effecten biedt, blijkt uit de aanhef bij de MiFID-definitie
dat geen sprake is van een limitatieve opsomming, maar enkel
voorbeelden van categorieën effecten. Nu de Prospectusverordening
rechtstreekse werking heeft, moet Nederland dus de ruimere ‘effect’-
definitie uit MiFID II overnemen in het kader van de prospectusplicht.
Het ‘aanbieden van effecten aan het publiek’ is nader gedefinieerd in art.
2 lid 1 sub d Verordening. De Nederlandse definitie van het begrip in
art. 5:1 sub a Wft is ontleend aan de Prospectusrichtlijn, waardoor deze
nationale interpretatie van het aanbiedingsbegrip van art. 5:1 Wft komt
te vervallen. Volgens de auteurs zal het begrip echter niet wijzigen (zo zal
bookbuilding – het proces waarbij een banksyndicaat voorafgaand aan een
emissie de marktvraag peilt, op basis waarvan de emissieprijs wordt
vastgesteld, waarna potentiële investeerders worden uitgenodigd om een
aanbod te doen voor effecten tegen een door hen bepaalde prijs – nog
steeds kwalificeren als prospectusplichtige aanbieding omdat het ook
gaat om ‘het in staat stellen tot inschrijving op effecten’). Ten aanzien van
de woorden ‘besluiten tot aankoop van of inschrijving op’ wordt in
overweging 22 van de Verordening aangegeven dat geen sprake is van
aanbieding van effecten aan het publiek als de effecten zonder enige
1
,De beursvennootschap in het financieel toezichtrecht College 3
individuele keuzemogelijkheid van de begunstigde worden toegewezen
(bijv. als effecten worden toegewezen in het kader van een gerechtelijke
insolventieprocedure). (In Nederland bestond discussie over de
prospectusplicht bij een schuldeisersakkoord in het kader van surseance
of faillissement, als deel waarvan uitstaande obligaties werden
geconverteerd in aandelenbelangen, maar op grond van overweging 22
van de Verordening lijkt dit geen issue meer). De vraag resteert wel of bij
een juridische fusie en splitsing sprake is van aanbieding aan het publiek:
uiteindelijk is geen sprake van individuele acceptatie per aandeelhouder,
maar de uitzondering van art. 1 lid 4 sub g Verordening zou dan
zinledig zijn. Het praktisch belang van deze vraag is desondanks beperkt
omdat het fusie- of splitsingsvoorstel zal voldoen aan het bepaalde in art.
1 lid 4 sub g Verordening. Verder is van belang voor de afbakening van
het aanbiedingsbegrip dat sprake is van een voldoende bepaald aanbod
(voldoende informatie om de belegger een keuze te kunnen laten maken):
de verspreiding van marketingmateriaal kwalificeert niet als
prospectusplichtig aanbod. Voorts is opvallend dat het begrip ‘publiek’
niet wordt gedefinieerd in de Verordening; met zekerheid kan dus alleen
worden gesteld dat ‘publiek’ ziet op meer dan één persoon op grond van
art. 2 sub d Verordening (‘personen’, dus meervoud). De auteurs zien in
de tekst van de Verordening geen grond om aan te nemen dat bepaalde
kleinschalige aanbiedingen niet kwalificeren als aanbieding aan het
publiek, tenzij deze uiteraard voldoen aan andere uitzonderingen die in de
Verordening zijn opgenomen. Tot slot is in art. 2 sub d Verordening
opgenomen dat de betrokkenheid van een ‘underwriter’ of
plaatsingsagent (of andere financiële tussenpersonen) bij de
effectenuitgifte er niet toe leidt dat geen prospectus hoeft worden
gepubliceerd.
Ten aanzien van toelating van effecten tot de handel wordt in de definitie
van ‘gereglementeerde markt’ verwezen naar MiFID II: volgens art. 4 lid
1 punt 21 MiFID II is sprake van een multilateraal systeem dat
meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot
financiële instrumenten op zodanige wijze samenbrengt dat een
overeenkomst met betrekking tot deze financiële instrumenten volgt. De
markt zelf bepaalt de regels voor toelating van financiële instrumenten tot
de handel op dit systeem. De gereglementeerde markt (uitsluitend EU-
lidstaat van herkomst) moet beschikken over een vergunning (titel III
MiFID II). Op grond van de Verordening vereist dus uitsluitend toelating
tot de handel op een EU-gereglementeerde markt een prospectus. Voor de
toelating van effecten tot verhandeling op een multilaterale
handelsfaciliteit (MTF) of georganiseerde handelsfaciliteit (OTF) geldt
geen prospectusplicht, al kan op nationaal niveau worden bepaald aan
welke voorwaarden een uitgevende instelling bij de eerste toelating van
effecten tot de handel op de MTF moet voldoen. Daarnaast kan sprake zijn
van een prospectusplicht onder de Verordening voor effecten indien
toelating tot de handel op een MTF wordt gecombineerd met aanbieding
aan het publiek.
In de Verordening staan verschillende uitzonderingen op de
prospectusplicht: naast algemene uitzonderingen voor bepaalde typen
effecten bestaan er specifieke uitzonderingen voor (a) de prospectusplicht
2
, De beursvennootschap in het financieel toezichtrecht College 3
die ontstaat bij het aanbieden van effecten aan het publiek en (b) de
prospectusplicht die ontstaat bij toelating tot de handel op een
gereglementeerde markt. Indien beide uitzonderingen van toepassing
zijn, kunnen twee uitzonderingen worden gecombineerd (art. 1 lid 6
Verordening).
De algemene uitzonderingen van art. 1 lid 2 Verordening ziet op typen
effecten die zijn uitgezonderd van de Verordening: denk aan effecten
uitgegeven door bepaalde publiekrechtelijke instellingen of collectieve
beleggingsinstellingen die niet ‘closed-end’ zijn (i.e. instellingen waarvan
de deelnemingsrechten op verzoek van de houders en ten laste van de
activa van deze instellingen direct of indirect worden ingekocht of
terugbetaald (bijv. icbe of open-end beleggingsinstelling ex art. 1:1
Wft)). Let op: voor dit type deelnemingsrechten kan wel een
informatieverplichting gelden, bijvoorbeeld op grond van aparte
Richtlijnen (als UCITS en AIFM). In Nederland zijn de algemene
uitzonderingen van de Prospectusrichtlijn opgenomen in art. 5:1a lid 2
Wft en art. 53 Vrijstellingsregeling Wft: appartementsrechten zoals
opgenomen in de Richtlijn zijn uitgezonderd van de definitie van effect ex
art. 1:1 Wft en daarmee van de prospectusplicht van art. 5:2 Wft. Door
de inwerkingtreding van de Verordening vervallen deze Nederlandse
bepalingen, maar dit levert geen inhoudelijke wijzigingen op voor het
Nederlandse regime.
Specifieke uitzonderingen in de Verordening die zien op aanbiedingen aan
het publiek kunnen worden onderverdeeld in (a) uitzonderingen in
verband met de grootte van de aanbieding en (b) overige uitzonderingen.
Ad (a): op grond van art. 1 lid 3 Verordening geldt de Verordening niet
voor aanbiedingen van effecten met een tegenwaarde van minder dan
EUR 1.000.000 (berekend over 12 maanden), omdat de hoge kosten voor
het opstellen en laten goedkeuren van een prospectus niet in verhouding
zouden staan tot de verwachte opbrengst van zo’n aanbieding (zie wel
art. 1 lid 3 Verordening: deze drempel mag niet worden verlaagd in
nationale wetgeving, maar andere openbaarmakingsverplichtingen zijn
eventueel mogelijk). Daarnaast kunnen lidstaten een aanbieding van
effecten aan het publiek met een tegenwaarde tot EUR 8.000.000
vrijstellen van de prospectusplicht (art. 3 lid 2 Verordening, eveneens
berekend over 12 maanden). Vrijgestelde aanbiedingen kunnen geen
gebruik maken van de paspoortregeling van art. 25 Verordening.
Lidstaten mogen bij het vaststellen van de drempel andere nationale
openbaarmakingsvoorschriften vaststellen, voor zover die voorschriften
geen onevenredige of onnodige last vormen in verhouding tot de
aanbieding en lidstaten moeten de EC en ESMA inlichten over het gebruik
van de optie (nog steeds art. 3 lid 2 Verordening). De oude uitzondering
van de Prospectusrichtlijn is in Nederland opgenomen in art. 53 lid 2
Vrijstellingsregeling Wft; per 1 oktober 2017 is het drempelbedrag,
anticiperend op de Verordening, gesteld op EUR 5.000.000 binnen de
EER. Eveneens zijn in art. 53 lid 4 Vrijstellingsbesluit Wft een
meldplicht aan de AFM en minimuminformatievereisten als voorwaarden
bij de vrijstellingsdrempel ingevoerd. Op grond van art. 5:4 Wft (nieuw)
uit de Wet implementatie prospectusverordening kan in de
Vrijstellingsregeling Wft het nationaal vrijstellingsregime worden
3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper annehoogendoorn. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.