Samenvatting reader
Orthopedagogiek
H1: Introduction
Professionals in education (prof-ed) = universitaire professionals die te maken hebben met educatie,
leren, ontwikkeling en de gezondheid van kinderen, adolescenten en soms ook volwassenen. Ze
kunnen o.a. clinici, managers, trainers, onderzoekers zijn. Soms is er direct contact met de cliënt, maar
dit hoeft niet per se.
In Nederland zijn er 2 professionele codes voor pedagogen: De Nederlandse Vereniging van
pedagogen en Onderwijskundigen (NVO) en het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP).
1.1 Prof-ed’s sensitivity to social values
Prof-eds focussen op het optimaliseren van gezondheid en de condities en ontwikkeling die hiervoor
zorgen. De definitie van gezondheid kan echter verschillen in bepaalde culturen/groepen. Als prof-ed
moet je hier rekening mee houden. Zo lang rituelen en tradities niet schadelijk zijn voor het kind hoef
je je hier niet tegen te verzetten, dit zou er namelijk alleen maar voor zorgen dat de ouders
samenwerking met de prof-ed weigeren. Naast tradities heb je in culturen/groepen ook te maken met
algemene instemming (consensus). Er zijn 3 consensus strategieën:
1. De groep is direct betrokken bij het bepalen van juiste interventies van gewenst gedrag.
2. Combinatie van wat de groep normaal vindt en de wetgeving.
3. Wetenschap bepaald wat is gezond of ongezond is (bv. DSM-5).
1.2 Iatrogenic effects
Wanneer een klinische behandeling negatieve effecten veroorzaakt noem je dit iatrogene effecten.
Een prof-ed kan dit opzettelijk of onbewust doen. Bij iatrogene effecten stel je 2 vragen:
1. Wat veroorzaakt deze suboptimale situatie, processen en eventuele negatieve uitkomsten?
2. Wat kan er gedaan worden om ze te voorkomen?
Het krijgen van een label/diagnose is belangrijk voor het krijgen van speciale behandelingen, support
en kostenvergoedingen. Het kan echter ook negatieve gevolgen hebben: uitsluiting, nare gevoelens en
negatieve gezondheidsconsequenties. Een kind met symptomen van ADHD krijgt tegenwoordig al
snel ritalin voorgeschreven, dit medicijn heeft soms nare bijwerkingen. De klachten kunnen echter ook
komen door het eet- en slaappatroon van een kind, dus dan kun je beter deze patronen verbeteren. Een
kind kan vanwege de diagnose ook te maken krijgen met negatieve effecten door de reactie van
anderen (ouders, peers, docenten, etc.), deze effecten noemen we 'reactive pathogenic effects'. Je
kunt hierbij denken aan pesten en negeren.
Het werk van de prof-ed kan ook voor negatieve effecten zorgen wanneer er een verkeerde diagnose
wordt gesteld en/of als er een ineffectieve behandeling wordt gegeven, dit noemen we 'facilitative
pathogenic effects'.
Klinische interventies kunnen 2 negatieve effecten hebben:
1. Contagion effects (=besmetting): het interpersoonlijk overbrengen van bepaalde (meestal
negatieve) kenmerken. Dit effect neemt toe als kinderen met externaliserende - of
internaliserende problemen voor langere tijd samen zijn. Denk hierbij aan de 'Deviancy
training' van Dishion et al.
2. Restriction of learning opportunities: wanneer kinderen door de interventie worden
uitgesloten voor bepaalde activiteiten die belangrijk zijn voor hun ontwikkeling en welzijn.
, 1.3 Prof-ed’s at work; opportunities, restraints and responsibilities
De meeste pedagogische organisaties maken gebruik van protocollen om juridische problemen tegen
te gaan. In een protocol staan regels over het handelen in specifieke situaties. Het handelen volgens
protocollen kan echter ook de creativiteit en flexibiliteit van prof-eds beperken.
In Nederland krijg je vanaf 18 jaar zelfbeschikkingsrecht, tot die tijd bepalen ouders/verzorgers.
Gehandicapten en criminelen zijn een uitzondering op deze regel. In de meeste gevallen maken de
ouders van de gehandicapten de beslissing. Als deze afwezig is gaat de autoriteit naar de begeleider of
het bestuur van de instelling. Maar in sommige gevallen is er echt niemand die de autoriteit over een
kind heeft of de persoon is niet in staat om dit goed te doen. Vroeger gebeurde dit regelmatig,
tegenwoordig niet meer. Een situatie die vaker voorkomt is dat de prof-ed niet accepteert dat bv. de
ouder de autoriteit heeft omdat hij/zij hier niet toe in staat is. In dit geval wordt de kinderbescherming
ingeschakeld en krijgt het kind een pleeggezin. Er zijn ook gevallen waarbij de prof-ed de voogdij
over een kind krijgt.
H2: Classical theories
In dit hoofdstuk worden 4 klassieke theorieën besproken: psychodynamische theorie, evolutionaire
theorie, behaviorisme en cognitieve gedragstherapie (CGT).
2.1 Psychodynamische theorieën
Volgens psychodynamische theorieën zijn menselijk gedrag, emoties en andere aspecten van mentaal
functioneren geworteld in biologische 'needs & drives'. Deze drives moeten onder controle worden
gebracht door bewust redeneren. De bekendste psychodynamische theorie is Freud's
Psychoanalytische theorie. Bij het maken van zijn ontwikkelingstheorie maakte Freud vaak gebruik
van seksuele drives. Hieruit kwam zijn ontwikkelingsmodel met orale, anale, fallische, latente en
genitale fase. Freud heeft in zijn theorie persoonlijkheid opgedeeld in 3 elementen: ID, ego en
superego. Het ID zijn de aangeboren drives en needs. Superego is je moreel kompas sociale normen en
regels. Ego balanceert ID en superego. Naast Freud's theorie waren er nog andere invloedrijke
theorieën: Erikson's identiteits theorie en Roger's humanistische psychologie. Alle psychodynamische
theorieën zien ontwikkeling als gevolg van biologische- en sociale processen, benadrukken het belang
van vroege jeugdervaring.
Bij psychopathologie zoeken psychodynamische clinici de oorzaak vaak in de vroege kinderjaren (de
eerste 3 fases van Freud). Een kind kan namelijk vastlopen in een fase, dit heet fixatie. Het doel van
psychoanalyse is het ontdekken van het pad van oorzaak tot uiting van psychopathologie en
vervolgens dit onder controle brengen. De therapeut graaft in de persoonlijke en sociale biografie en in
het onbewuste. Methodes zijn droom-analyse, hypnose, vrij associëren en lange gesprekken. Het is
moeilijk om met dit soort data te werken.
Freud's directe invloed op hedendaagse praktijken is zeer klein, maar zijn indirecte invloed is enorm
(bv. werk van mensen die door Freud waren geïnspireerd). Een voorbeeld is het gebruik van
instrumenten die onbewuste processen vergeten/verdrongen ervaringen aan het licht te brengen, bv.
projectieve testen. Deze testen gebruiken stimuli die geen voorgedefinieerde betekenis hebben, maar
toch bepaalde emoties en herinneringen kunnen triggeren. Een voorbeeld is de Rorschachtest
(inktvlekken). Speeltherapie is ook een psychodynamische therapie. Het wordt gebruikt om de
problemen van kinderen te onthullen, maar het zorgt ook voor een situatie waarin de therapeut op een
indirecte manier het kind kan helpen met het beter begrijpen van de innerlijke conflicten.
Een belangrijk begrip uit de psychodynamiek wat nog steeds wordt gebruikt is 'Alliance'. Het gaat
over het hebben van een respectvolle relatie tussen therapeut en cliënt, met acceptatie en geen
negatieve oordelen.