Causaliteit
1. Stefan wordt onderweg naar zijn werk als advocaat op de snelweg vaak geflitst door alsmaar dezelfde flitspaal. Dit levert
steeds weer de nodige irritaties op en hij is er inmiddels helemaal klaar mee. Stefan vat dan ook het plan op om zichzelf
voor altijd van deze flitspaal te verlossen. Daartoe maakt hij zelf een zwaar explosief die hij ’s nachts aan de flitspaal
vastbindt. Het lukt hem echter niet om het explosief via de lont van een afstandje tot ontploffing te brengen. Teleurgesteld
dat zijn plan is mislukt, keert hij zonder iemand te waarschuwen huiswaarts. De volgende ochtend passeert Melanie, die
met de auto onderweg is naar haar werk als verpleegster, de flitspaal. Net op het moment dat zij de flitspaal passeert, komt
het explosief alsnog tot ontploffing. Melanie, die al wat gespannen was door de werkdruk in het ziekenhuis, schrikt zich
wezenloos en verliest de macht over het stuur. Ze is daardoor niet in staat om een aanrijding met een boom te voorkomen.
Melanie overlijdt ter plekke aan haar verwondingen. Stefan wordt dood door schuld ten laste gelegd (art. 307 Sr). U treedt
op als rechter in deze zaak.
Zet gemotiveerd uiteen of het overlijden van Melanie aan Stefan kan worden toegerekend.
Antwoordmodel
De kern van de vraag betreft de toepassing van het leerstuk causaliteit. Causaliteit wordt vastgesteld aan de hand van de
leer van de redelijke toerekening (HR Letale longembolie). Om te bezien of er een causaal verband bestaat tussen de
handeling van Stefan en de dood van Melanie, moet eerst worden vastgesteld dat daartussen een conditio sine qua non-
verband bestaat. De vraag die dan centraal staat, is of Melanie ook zou zijn overleden als Stefan het zware explosief niet
aan de flitspaal had vastgebonden. Het antwoord op die vraag is nee, er bestaat dan ook een conditio sine qua non-verband
tussen de handeling van Stefan en de dood van Melanie. Vervolgens is de vraag of toerekening ook redelijk is. Uitgangspunt
is dat toerekening redelijk is, tenzij het tegendeel blijkt. Daarbij kan gekeken worden naar de drie in de werkgroep
onderscheiden aspecten.
De eerste (en belangrijkste) betreft de voorzienbaarheid. Daarvoor is relevant dat het naar algemene ervaringsregels
voorzienbaar is dat een zelf gefabriceerd zwaar explosief alsnog tot ontploffing komt en dat een automobilist – gelet op de
zwaarte – daarvan ernstig schrikt. Of vervolgens nog te voorzien is dat Melanie de macht over het stuur verliest en
daardoor een fataal ongeluk heeft, is lastiger. Gesteld kan worden, dat dit - in abstracto – ook is te voorzien. De schrik naar
aanleiding van een explosie op de snelweg kan namelijk wel degelijk zo ernstig zijn dat een bestuurder de macht over het
stuur verliest en dit kan vervolgens al snel tot een dodelijk ongeluk leiden.
Als tweede kan gekeken worden naar het verband tussen de gedraging en het gevolg. Daarbij geldt dat twee tussenschakels
plaatsvonden, namelijk het verlies van de macht over het stuur en de botsing met de boom die fataal was. Zodoende was
het ophangen en onbeheerd achterlaten van het zware explosief niet de dichtstbijzijnde oorzaak. Daarnaast is er een dag
overheen gegaan tussen het plaatsen van het explosief en het overlijden van Melanie, maar die tijd is vrij beperkt te
noemen. De gedraging en het gevolg zijn aldus niet zodanig ver van elkaar verwijderd dat dit de causale keten doorbreekt.
Tot slot kan in de beoordeling nog de relevantietheorie worden meegenomen: zonder de wetsgeschiedenis kan hier weinig
over worden gezegd, maar dood door schuld is ruim opgevat dus dit kan als een relevante oorzaak worden gezien.
Als laatste rijst de vraag of de causale keten is doorbroken door derden. Daarbij kan gedacht worden aan de stressvolle
toestand waarin het slachtoffer verkeerde, maar dit is geenszins voldoende om de causale keten te doorbreken omdat het
slachtoffer ’genomen moet worden zoals zij is’. De conclusie moet dan ook zijn dat het overlijden van Melanie aan Stefan
kan worden toegerekend.
(Deze vraag ziet op het leerstuk causaliteit, en de toepassing daarvan op een concrete casus.)
Puntenverdeling
Herkennen leerstuk: 1 punt
Opnoemen alle relevante criteria: 3 punten Toepassing criteria op alle relevante feiten: 5 punten Conclusie: 1 punt
Vraag 3
a. De rechtsvraag betreft i.c. het leerstuk van de causaliteit. Het heersende criterium is in dit verband de leer van de
redelijke toerekening: er is sprake van causaliteit tussen een bepaalde gedraging en een strafbaar gesteld gevolg indien het
redelijk is het gevolg toe te rekenen aan de gedraging (vgl. HR 12 september 1978, NJ 1979, 60 (Letale longembolie)).
Bij beantwoording van de vraag of toerekening van het gevolg aan de gedraging in het concrete geval al dan niet redelijk is,
kan gebruik worden gemaakt van de overige drie causaliteitstheorieën: de conditio sine qua non, de causa proxima en de
,leer van de voorzienbaarheid, waarbij – omissiedelicten daargelaten – de conditio sine qua non als basisvoorwaarde heeft
te gelden.
I.c. kan worden vastgesteld dat het gevaarlijke verkeersgedrag van Marc (te hard rijden met gedoofde lichten in de
bebouwde kom) een onmisbare voorwaarde voor het overlijden van Ramon vormt. Als Marc zijn gevaarlijke rijgedrag
achterwege had gelaten, had het ongeval niet plaatsgevonden en zou Ramon niet in de ambulance terecht zijn gekomen en
zou hij niet het leven hebben gelaten bij de daaropvolgende aanrijding.
Toepassing van de causa proxima theorie wijst echter niet zonder meer in de richting van causaliteit, nu de aanrijding met
de ambulance een meer nabijgelegen oorzaak van het overlijden van Ramon is. Aan de andere kant lijkt de causa proxima
theorie zich ook weer niet hevig tegen het aannemen van causaliteit te verzetten, nu de keten der gebeurtenissen tussen
het handelen van Marc en het overlijden van Marc niet buitengewoon lang is.
Toepassing van de leer van de voorzienbaarheid (adequatietheorie) lijkt weer in de richting van het aannemen van
causaliteit te wijzen. Weliswaar heeft Marc de precieze loop der gebeurtenissen (ongeval – letsel – ambulance – aanrijding
– dood Ramon) ongetwijfeld niet voorzien en kon hij deze ook niet voorzien; wel was het naar algemene ervaringsregels
redelijkerwijze te voorzien dat zijn gevaarlijke rijgedrag op zichzelf geschikt was de dood van andere verkeersdeelnemers te
veroorzaken. Dit lijkt voldoende om i.c. voorzienbaarheid aan te nemen. De uitkomsten van de toepassing van de drie
voorgaande theorieën overziend, lijkt het niet onredelijk i.c. causaliteit aan te nemen.
Het feit dat de dood van Ramon in meest directe zin door een ander dan Marc wordt veroorzaakt – te weten de door Bas
veroorzaakte aanrijding met de ambulance – hoeft hieraan niet af te doen (vgl. HR 23 december 1980, NJ 1981, 534
(Aortaperforatie). Schuld van een derde behoeft de causale keten niet te doorbreken. Het rijgedrag van Marc was op
zichzelf geschikt om dit gevolg te veroorzaken, terwijl ook het letsel dat in directe zin door Marc is veroorzaakt – een
schedelbasisfractuur – dermate ernstig is dat de dood van Ramon niet een erg ver verwijderd (onvoorzienbaar) gevolg
(meer) is. Daarmee kan het vereiste causale verband i.c. worden bewezen.
Invulling van de voorzienbaarheid aan de hand van een Garantenstellung in verband met de hoedanigheid van
taxichauffeur, die in het bijzonder had moeten weten dat het rijden zonder licht en op hoge snelheid binnen de bebouwde
kom gevaarlijk is, lijkt in casu overbodig. Op iedere bestuurder van een auto rust immers een bijzondere zorgplicht, die in
deze context niet minder omvat dan die van een taxichauffeur.
Casus
2. Dood door schuld (artikel 307 Sr). Door de gedraging wordt de dood veroorzaakt causaal verband vereist.
Stap 1: Conditio sine qua non’-verband? (HR niet-behandelde / letale longembolie)
- Gedraging: noodzakelijke voorwaarde voor het gevolg?
Doordat Pim te hard rijdt en tegen Miekes auto aan botst, wordt haar auto de spoorwegovergang op geduwd. Hierdoor
ontstaat de botsing met de trein, de verwondingen en het overlijden. Aard van de gedraging. Als de verdachte niet te hard
had gereden en niet de was gebotst, was Mieke dan alsnog overleden of niet? Nee, dan was er geen botsing, Mieke niet op
de spoorwegovergang, geen bloedingen en geen dood. Hierdoor is er wel een CSQNverband.
Tussenconclusie: in beginsel is toerekening redelijk.
(Geen sprake van alternatieve causaliteit of nalaten)
Stap 2: Is toerekening van het overige redelijk? (HR Letale longembolie)
- Adequatietheorie: is dit nou een voorzienbaar gevolg objectieve invulling. Is de situatie voor de
gemiddelde mens voorzienbaar dat je mogelijk iemands overleiden veroorzaakt? De dubbele snelheid in
combinatie met een naderende spoorwegovergang is een erg gevaarlijke situatie, naar mijn mening is het
dus voorzienbaar dat je een ongeluk en daarmee een dood kan veroorzaken. (Feiten van algemene
bekendheid + Garantenstellung).
- Relevantietheorie: wat heeft de wetgever bedoeld met de delictsomschrijving? is er sprake van een typische
oorzaak in de optiek van de wetgever? Geen rare gedraging die niet valt onder dood door schuld.
- Causa proxima: dichtstbijzijnde causale oorzaak: over het hoofd zien van de inwendige bloeding door de arts.
Niet te ver van elkaar verwijderd (oorzaak en gevolg).
- Derden (alternatieve causaliteit), zijn de gedragingen van derden zodanige invloed dat het gevolg niet meer
in redelijkheid is toe te rekenen aan de verdachte. In dit geval niet zo, die inwendige bloeding is een gevolg
van de aanrijding en dus toe te rekenen aan Pim.
Conclusie: dus redelijk om toe te rekenen.
,Tussentijdse conclusie: het is voorzienbaar, dus in beginsel redelijk om toe te rekenen.
Stap 3: feiten en omstandigheden buiten de verdachte, zoals:
- Medische missers
De arts heeft de inwendige bloeding over het hoofd gezien, echter zegt de HR dat dit het causale verband
niet breekt.
- Gedragingen van het slachtoffer (niet-behandelde longinfectie)
Als Mieke sneller en adequater had gehandeld, was ze sneller uit de auto gekomen en niet tussen de trein
gekomen. Echter HR: de verdachte brengt het slachtoffer in een bepaalde situatie en dat is de reden dat het
slachtoffer zo handelt. Dit doorbreekt het causale verband niet.
Conclusie: redelijke toerekening!
Subsidiair is het verweer van de raadsman gericht op het ontbreken van het causale verband tussen de gedraging van Sjors
en de dood van Lars. Hiertoe voert de raadsman aan dat het niet adequaat handelen van de arts de oorzaak is geweest van
de dood van Lars, nu dat de laatste relevante schakel is geweest en niet de gedraging van Sjors.
3. Op welke causaliteitsleer doelt de raadsman en zal de rechter het causale verband tussen de gedraging van Sjors en de
dood van Lars aannemen? (10 punten)
De raadsman doelt op de causa proxima leer. Deze stelling is onjuist, aangezien de laatste schakel niet altijd de meest
relevante hoeft te zijn; of sprake is van strafrechtelijk relevant causaal verband tussen de gedraging van Sjors en de dood
van Lars moet worden beoordeeld aan de hand van de leer van de redelijke toerekening, zo volgt uit Letale longembolie. (4
punten)
In de eerste plaats is er in casu sprake van een CSQN-verband; zonder Sjors’ gedraging was Lars niet in het ziekenhuis
beland.
4. OPGAVE A
Vraag 1
Door te stellen dat het gevolg zonder toedoen van Ellie niet was ingetreden doelt de raadsman op het handelen van Ellie als
onmisbare schakel en daarmee de leer van de ‘conditio sine qua non’. Echter, of sprake is van een strafrechtelijk relevant
causaal verband wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaf van de redelijke toerekening (Letale Longembolie). (4
punten)
Huidige leer
Sinds 1978 heeft de Hoge Raad de leer van de redelijke toerekening aanvaard. Hierbij is het de vraag of het gevolg
redelijkerwijze aan de gedraging van de verdachte kan worden toegerekend. Met deze ‘toerekening naar redelijkheid’
heeft de Hoge Raad echter een nogal vaag (non)criterium binnengehaald, dat in de rechtspraak nader is en zal moeten
worden ingevuld. Gelet op de huidige stand van het recht op dit punt, kunnen voor een min of meer concrete invulling van
het begrip ‘toerekening naar redelijkheid’ de volgende indicaties dienen.
In de eerste plaats was de gedraging van Pablo een onmisbare schakel in het geheel (conditio sine qua non). Hij heeft zelf de
omstandigheden in het leven geroepen: zonder smeulende peuk was er geen brand ontstaan. Daarbij hoeven
tussenliggende factoren, of factoren die zelfs kunnen worden beschouwd als meest onmiddellijke oorzaak, aan de redelijke
toerekening niet in de weg te staan, zo blijkt uit Letale Longembolie en Haarlemse doodslag. Aanknopingspunt voor
redelijke toerekening kan in casu worden gevonden in de aard van de gedraging van Pablo en de voorzienbaarheid van de
gevolgen. Wanneer een peuk wordt neergegooid in een droge, brandgevaarlijke omgeving is dit naar zijn aard geschikt om
brand te veroorzaken, met alle gevolgen van dien; dit is ook voorzienbaar. Pablo heeft de kans op zwaar lichamelijk letsel
door brand in relevante mate verhoogd en het is daarom redelijk dit gevolg aan hem toe te rekenen. Het causaal verband
kan dus worden vastgesteld. (6 punten)
3 Indicatie: CSQN
pnt
Is er sprake van een ‘conditio sine qua non’? Het betreft de ondergrens van de strafrechtelijk relevante causaliteit: Het
gedrag in kwestie moet een onmisbare voorwaarde zijn voor het gevolg; er is geen juridische causaliteit wanneer
aannemelijk zou zijn dat het gevolg ook zonder het gedrag zou zijn ingetreden. Tussen elke factor, die niet uit de keten
, weggedacht kan worden, en het gevolg is op grond van deze theorie causaal verband.
Toepassen
Als gevolg van de vuistslag is het slachtoffer gevallen. Als gevolg van de val is letsel ontstaan. Door de bloedingen is
2
bloed in de luchtpijp gekomen, met zuurstofgebrek als gevolg. Door uitblijven van tijdige medische hulp waardoor
pnt
uiteindelijk een medische complicatie is opgetreden, is Stefan overleden. Het toebrengen van letsel is een onmisbare
voorwaarde voor het gevolg. Het is niet aannemelijk dat het gevolg ook zonder die gedraging zou zijn ingetreden.
1. Vraag 2 (17 punten)
Sam wordt onder andere vervolgd voor de doodslag (art. 287 Sr) op Karel. Voor dit feit is causaal verband vereist. Is er
naar geldend recht en gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden sprake van een causaal verband?
Motiveer uw antwoord.
In de meeste gevallen zal de vraag naar het strafrechtelijk relevante causale verband weinig problemen opleveren. Echter,
in gevallen waarin er sprake is van een combinatie van oorzaken, moet worden nagegaan welke oorzaken strafrechtelijk
gezien relevant zijn. Zo kan het zijn dat andere oorzaken zo doorslaggevend zijn, dat ze – strafrechtelijke gezien – de
‘causale keten’ tussen de gedraging van de verdachte en het (verboden) gevolg ‘doorbreken’, of anderszins in de weg staan
aan de strafrechtelijke toerekening van het gevolg aan de verdachte. Dat alles vraagt om een strafrechtelijke waardering
van de feiten, waarbij sinds het arrest 'Letale longembolie' moet worden bezien of ‘het gevolg in redelijkheid aan de
verdachte kan worden toegerekend’ (1 punt). Meer bepaald betekent dat in casu dus moet worden beoordeeld of de dood
van Karel redelijkerwijze kan worden toegerekend aan (de gedraging/het schot in de buikstreek) door Sam.
De volgende gezichtspunten (‘bouwstenen’ volgens De Hullu) kunnen bij de beoordeling van de redelijkheid van de
toerekening worden betrokken:
1. de conditio-sine-qua-non-leer (gedraging verdachte noodzakelijke factor voor intreden gevolg?)
2. de causa-proxima-theorie (de leer van de directe, naaste oorzaak van het gevolg)
3. de adequatie-theorieën of de relevantie-theorieën en, in verband hiermee, het ‘voorzienbaarheidscriterium’
(‘relevante’ of ‘adequate’ oorzaken zijn in deze theorieën met name die oorzaken waarvan voorzienbaar was dat
ze tot het verboden gevolg zouden leiden).
Tevens dient te worden gekeken naar de aard en ernst van de gedraging van de verdachte in verhouding tot de andere
oorzaken die mede tot het verboden gevolg hebben geleid. Was de gedraging naar haar aard geschikt was om het
uiteindelijke resultaat teweeg te brengen? En was er – wat betreft die andere oorzaken – bijvoorbeeld sprake van ‘normale’
complicaties of was er wellicht sprake van een zodanig ernstige fout van een behandelend arts dat daarmee de causale
keten tussen de gedraging van de verdachte en het gevolg doorbroken moet worden geacht?
Toegepast op onze casus leidt dit tot het volgende: Buiten kijf staat dat het Karel in de buikstreek schieten door Sam de
causale keten in gang heeft gezet en dus een noodzakelijke factor was voor de uiteindelijke dood van Karel (c.s.q.n.).
Duidelijk is ook dat dit schot niet de directe, naaste oorzaak van die dood was. Dat was namelijk de zeldzame allergische
reactie op de antibiotica die hem standaard na de operatie zijn toegediend en het niet tijdig opmerken van die allergische
reactie door het behandelend personeel. Dit doet dus de vraag rijzen of deze 'causa proxima' als andere factor zo
doorslaggevend is te achten, dat het niet langer redelijk moet worden geacht het gevolg nog aan Sam toe te rekenen ('op
zijn bordje te leggen') en daarmee de causale keten 'doorbreekt'. Het schieten in de buikstreek van korte afstand is een
agressieve op de dood gerichte gedraging, die geschikt om de dood te veroorzaken en heeft het risico daarop ook zonder
meer in relevante mate verhoogd. De dood als gevolg is ook redelijkerwijs voorzienbaar (voor Sam zelf uiteraard maar ook
voor de criteriumfiguur). (5 punten)
Met betrekking tot de andere relevante factoren van na het schot maar voor het overlijden van Karel kan gezegd worden
dat het in de eerste plaats om een medische complicatie gevolgd door een medische omissie. Om de kunnen beoordelen of
deze twee oorzaken/factoren tezamen dermate doorslaggevend zijn dat het niet langer redelijk is om Karels dood voor
rekening van Sam te laten komen, moet dus de vergelijking worden gemaakt de arresten Letale longembolie en
Aortaperforatie. In Letale longembolie vonden er na de medische behandeling complicaties plaats die tot de dood van de