Sale & Lease back overeenkomst
Vraag 1a (2 punten)
Leg uit waarom de overeenkomst tussen Freeze en Lease een rechtsgeldige titel voor overdracht van
de koelvrachtwagen oplevert.
Lease verkrijgt meer dan slechts een zekerheidsrecht (in dat geval zouden de rechten van lease
beperkt zijn tot het nemen van verhaal op het goed.) Daarvan is i.c. geen sprake, vgl. HR Sogelease.
Goederenrechtelijke posities (levering door houder)
Vraag 1b (5 punten)
Bespreek de posities van CoolCo, Freeze en Lease met betrekking tot de koelvrachtwagen op 16
oktober 2012. Ga daarbij ook in op de eventuele mogelijkheid een beroep te doen op
derdenbescherming.
Coolco is eigenaar gebleven van de vrachtwagen nu deze onder EVB werd geleverd (vgl. 3:92 BW).
Freeze wil de vrachtwagen nu krachtens een lease-overeenkomst overdragen aan Lease. Freeze is
echter BOB en Freeze is bovendien slechts houder. Tevens is sprake van een ongeldige levering, nu
een houder niet c.p. kan leveren (vgl. 3:111 jo 3:115 sub a. BW).
Een beroep op derdenbescherming voor Lease zal dan ook niet kunnen slagen. Het hier toepasselijke
art. 3:86 (1) BW kan alleen bescherming bieden tegen beschikkingsonbevoegdheid van de
vervreemder (hier: Freeze), de levering moet voor een geslaagd beroep op dit artikel geldig zijn.
Derdenbescherming (levering door houder)
Anders dan in de casus is beschreven, voldoet Freeze aan haar leveringsverplichting onder de Lease-
overeenkomst door de koelvrachtwagen naar Lease te rijden. De sleutel wordt aan Lease
overhandigd en Lease voorziet de wagen van ‘Lease-NV-magneetstickers’ en stelt de
koelvrachtwagen vervolgens direct weer aan Freeze ter beschikking voor gebruik.
Wat is in deze situatie de positie van CoolCo, Freeze en Lease met betrekking tot de koelvrachtwagen
op 16 oktober 2012?
Nu sprake is van een feitelijke levering (art. 3:90 (1) jo 3:114 BW), is onder verder gelijkblijvende
omstandigheden wel een beroep op derdenbescherming door Lease mogelijk. Toetsing aan
toepasselijkheidsvereisten van art. 3:86 (1) BW: alleen beschikkingsonbevoegdheid van Freeze is het
probleem, nu geldige titel is gegeven en een bezitsverschaffing door de houder naar analogie van art.
3:114 BW mogelijk is. Vervolgens dient aan de voorwaarden voor derdenbescherming te worden
getoetst. Daarvoor is noodzakelijk dat sprake is van een overdracht om baat, terwijl de verkrijger
(Lease) te goeder trouw is (art. 3:86 (1) jo 3:11 BW).
Natrekking & goederenrechtelijke positie
Kantoortuin BV huurt een bedrijfspand van VastgoedVerhuur BV. VastgoedVerhuur heeft het
bedrijfspand in volledige eigendom. Op 1 januari 2005 heeft VastgoedVerhuur een hypotheek op het
pand gevestigd ten gunste van ABN Amro Bank.
Kantoortuin heeft op grond van een recht van vruchtgebruik een “gebouwbeheersysteem” (GBS)
onder zich dat eigendom is van Techniek NV. Met toestemming van VastgoedVerhuur installeert
Kantoortuin dit systeem in het pand. Techniek NV heeft geen toestemming gegeven voor installatie
,van het systeem. Een GBS is een vernuftig systeem waarmee alle in een gebouw aanwezige
installaties centraal geregeld kunnen worden. Eenmaal geïnstalleerd kan het systeem niet meer
zonder forse schade aan leidingen en muren worden verwijderd.
Op 30 september 2012 verklaart de rechtbank VastgoedVerhuur in staat van faillissement. Zowel
Techniek NV, Kantoortuin als ABN Amro meent aanspraak te kunnen maken op het GBS en wenden
zich tot de curator.
Bespreek of Techniek NV, Kantoortuin, VastgoedVerhuur en ABN Amro goederenrechtelijke posities
hebben met betrekking tot het GBS. Zo ja, bespreek welke, zo nee, leg gemotiveerd uit waarom niet.
Is er sprake van natrekking, art. 5:14 BW? Is de voorheen zelfstandige zaak – het GBS – bestanddeel
geworden van het bedrijfspand?
a. Art. 3:4 lid 1, Verkeersopvatting. (Bedrijfspand incompleet zonder GBS? Constructieve afstemming?
Zie HR Dépex/Curatoren Bergel. Lijkt niet zo te zijn.)
b. Art. 3:4 lid 2, Schadecriterium. De installatie is zodanig verbonden met het gebouw dat zij daarvan
niet kan worden afgescheiden zonder dat schade van betekenis wordt toegebracht. Dat is hier het
geval.
Welke van beide zaken is – ogv art. 5:14 lid 3 BW – aan te merken als hoofdzaak?
c. Op grond van de verkeersopvatting is het bedrijfspand de hoofdzaak.
Het GBS trekt na aan het bedrijfspand. Zodoende zijn zowel het recht van vruchtgebruik van
Kantoortuin BV als het eigendomsrecht van Techniek NV, tenietgegaan.
VastgoedVerhuur BV is eigenaar van het gebouw inclusief de installatie: De eigenaar van het
pand wordt eigenaar van al haar bestanddelen, art. 5:3 jo. 5:14 lid 1 BW.
ABN Amro heeft een hypotheekrecht op het pand, door natrekking dus een hypotheekrecht
op het pand inclusief GBS, art. 3:227 lid 2 BW.
Techniek NV is als gevolg van de natrekking haar eigendomsrecht verloren en kan dus geen
aanspraak meer maken op het GBS.
Kantoortuin BV kan ook geen aanspraak meer maken op het GBS, haar vruchtgebruik is
tenietgegaan, art. 3:81 lid 2 sub a.
Vestiging openbaar pandrecht
De heer Penning heeft een incassobureau. De klanten van Penning cederen hun bestaande
vorderingen aan Penning. Penning betaalt zijn klanten daarvoor 90% van de hoofdsom van de
overgenomen vorderingen. Penning int vervolgens de vorderingen op eigen naam en het risico van
de oninbaarheid van de vorderingen ligt geheel bij Penning.
Penning – Valsemunter
Penning wil zijn onderneming verkopen. Hij vindt een geschikte koper voor de
vorderingen op de debiteuren, de heer Valsemunter. Penning sluit op 1 februari 2013 met
Valsemunter een koopovereenkomst voor die vorderingen voor een bedrag van € 50.000,--.
Valsemunter hoeft de koopprijs van € 50.000,-- pas na twee jaar te voldoen. Penning
wenst zekerheid voor de betaling van de koopprijs. Penning en Valsemunter komen daarom
in hun overeenkomst, tevens akte van cessie en akte van voorbehouden pandrecht van 1
, februari 2013 overeen dat Penning de vorderingen onder voorbehoud van een pandrecht
aan Valsemunter cedeert. Dit pandrecht strekt tot zekerheid voor betaling van de koopprijs.
Van de cessie tussen Penning en Valsemunter alsmede het voorbehouden pandrecht,
wordt op 15 februari 2013 mededeling gedaan aan de debiteuren.
Faillissement Valsemunter
Op 1 maart 2013 gaat Valsemunter failliet. De vordering van Penning op Valsemunter bedraagt op
dat moment € 50.000,--.
Analyseer de rechtspositie van betrokkenen in bovenstaande casus en geef daarbij aan welke
goederenrechtelijke rechten (de curator van) Valsemunter en Penning kunnen doen gelden met
betrekking tot de vorderingen op debiteuren.
Pennings draagt (bestaande) vorderingen op naam over onder voorbehoud van een pandrecht. Dit is
mogelijk op grond van art. 3:81 lid 1 BW. Pennings dient daarbij op grond van dit wetsartikel de
voorschriften voor zowel overdracht van een zodanig goed, als voor vestiging van een zodanig
beperkt recht in acht te nemen.
Overdracht van de vorderingen vindt plaats op grond van art. 3:84 lid 1 jo 3:94 lid 1 BW. Er is sprake
van een geldige titel (verplichting tot cessie van de vorderingen uit cessieovereenkomst), Pennings is
beschikkingsbevoegd een er is in casu sprake van een openbare cessie, waarvoor een akte (i.c. 1
februari) en mededeling (i.c. 15 februari) is vereist. Op 15 februari wordt Valsemunter dus
rechthebbende van de vorderingen.
Tevens moet zijn voldaan aan de voorschriften voor vestiging van een (i.c.) openbaar pandrecht: art.
3:98 jo 3:84 jo 3:236 lid 2 jo 3:94 lid 1 BW. Er is sprake van een geldige titel (voorbehouden pandrecht
in cessieovereenkomst), Pennings is beschikkingsbevoegd en er is in casu sprake van een akte (1
februari) en mededeling (15 februari). Pennings is dus (openbaar) pandhouder.
HR Dix q.q./ING
Bank kan middels volmacht eigenhandig verpanding tot stand brengen van vorderingen van
kredietnemers aan de bank zelf. Gebeurt doorgaans dagelijks middels verzamelpandakte, dus ook
voor vorderingen die op het moment van registratie van de stampandakte nog absoluut toekomstig
waren. Deze constructie is toegestaan.
Dit zorgt enigszins voor een uitholling doordat toekomstige vorderingen kunnen worden verpand,
mits de titel en de volmacht vaststaan op het moment van registratie van de verzamelpandakte. De
verhaalspositie van concurrente schuldeisers wordt hierdoor ondergraven, nu de bank door deze
dagelijkse praktijk op vrijwel alle vorderingen een pandrecht zal vestigen.