Inhoud
Casus 1 Peuter Onno..............................................................................................................................3
CGO:...................................................................................................................................................3
Jeugdgezondheidszorg:......................................................................................................................3
Verpleegkundige visies en classificaties..............................................................................................5
AFPF – ademhalingsstelsel & longkanker...........................................................................................8
Casus 2: dochter Jet..............................................................................................................................13
CGO-eetstoornissen..........................................................................................................................13
Rechten............................................................................................................................................18
AFPF – voeding, metabolisme en ondervoeding...............................................................................21
Casus 3a Moeder Bettie........................................................................................................................27
CGO:.................................................................................................................................................27
Zorgpaden:.......................................................................................................................................30
AFPF – Astma, COPD, Cyanose, Longrevalidatie & farmacologie bij aandoeningen van het
ademhalingsstelsel...........................................................................................................................32
Casus 3b Moeder Yvonne.....................................................................................................................38
CGO:.................................................................................................................................................38
Onderzoekend vermogen:................................................................................................................38
AFPF – urinewegstelsel & nierinsufficiëntie......................................................................................39
Zorgtechnologie................................................................................................................................44
Casus 4 Buurman Albai.........................................................................................................................46
CGO..................................................................................................................................................46
AFPF – Nierinsufficiëntie & mineralen en elektrolyten.....................................................................47
Rechten............................................................................................................................................50
Geriatrische syndromen...................................................................................................................51
Casus 5 oma Hetty................................................................................................................................55
CGO..................................................................................................................................................55
AFPF – spijsverteringsstelsel, lever...................................................................................................57
Onderzoekend vermogen.................................................................................................................65
Ervaringskennis.................................................................................................................................65
Casus 6 Opa Geert 1.............................................................................................................................66
CGO..................................................................................................................................................66
AFPF – spijsverteringsstelsel, ziekte van Crohn................................................................................68
Rechten............................................................................................................................................75
Casus 7 Opa Geert 2.............................................................................................................................76
CGO..................................................................................................................................................76
1
,AFPF – spijsverteringsstelsel, mond, farmacologie bij pijn...............................................................77
Ethiek................................................................................................................................................81
2
,Casus 1 Peuter Onno
CGO:
Het RSV is een virus dat een ontsteking van de luchtwegen veroorzaakt. Het kan klachten
geven variërend van een snotneus tot een ernstige pneumonie. Het is een
seizoensgebonden infectie die vooral in oktober t/m maart voorkomt. Herinfecties komen
voor, maar hebben een milder beloop. De overdracht van het virus vindt plaats door direct
contact: vooral via de handen. In mindere mate wordt het virus overgedragen door hoesten
en niezen. Porte d’entrée zijn: neus, oog, mond. Dringt binnen via het slijmvlies en
vermeerdert zich in de nasopharynx. Verspreid zich snel naar de bronchi, bronchioli en de
alveoli. De incubatietijd is 2-8 dagen.
Risicogroepen:
- Prematuren geboren voor de 32 weken.
- Kinderen met een ernstig aangeboren hartafwijking
- Kinderen met een chronische longafwijking
- Kinderen met een gestoorde cellulaire immuniteit (aids, leukemie).
- Kinderen met syndroom van Down.
Ziekteverschijnselen van RSV:
- Milde tot ernstige verkoudheid
- Loopneus (snot)
- Hoesten
- Spugen als gevolg van hoesten
- Oorpijn
- Temperatuurverhoging en soms ondertemperatuur
- Kortademigheid
- Tachypneu
- Piepende ademhaling
- Slecht drinken/eten
Antibiotica heeft geen zin omdat het een virus is. Alleen de verschijnselen van het virus
kunnen behandeld worden. Indicaties voor een ziekenhuisopname zijn: slecht drinken,
verergering van de benauwdheid, intrekkingen, toename van de ademhalingsfrequentie en
een grauwe kleur.
Tot de verpleegkundige zorgen behoren: druppelen van de neus, xylometazoline vermindert
de zwelling neusslijmvlies, snot wegzuigen, zuurstof geven, kleine hoeveelheden vocht
aanbieden, vochtbalans bijhouden, monitorbewaking, infuus, sondevoeding.
Jeugdgezondheidszorg:
De voeding van de peuter en kleuter: het aanleren van gezonde eetgewoonten begint al
op deze leeftijd. Smaakbevrediging wordt rond deze leeftijd belangrijker. Tussen 1-2 jaar eet
het kind minder dan in zijn eerste levensjaar. De groeisnelheid is afgenomen. De eetlust
wordt sterk beïnvloed door stemmingen.
Als het kind 2-3 jaar oud is, eet het samen met de rest van het gezin. Vitamine D moet nog
steeds door suppletie. Door gebruik van veel suiker, snoep en geraffineerde producten kan
de vitamine B1-voorziening in gevaar komen lusteloos kind dat prikkelbaar is. Bij een
ijzertekort kan anemie optreden.
Groei en ontwikkeling: Gemiddeld verdrievoudigt het geboortegewicht zich en neemt de
lengte met 50% toe. Jongetjes zijn gemiddeld iets langer en zwaarder dan meisjes.
3
, Ontwikkeling is een proces waarbij vanuit een eenvoudig begin een meer complex en hoger
niveau ontstaat. Dit proces verloopt via differentiatie (het vertakken van het zenuwstelsel in
steeds verfijndere uitlopers) en integratie (de verwevenheid van de afzonderlijke functies).
Factoren die invloed hebben op de groei zijn; omgeving, erfelijkheid en sociaal-emotionele
factoren.
Een afbuigende groeicurve is geen diagnose, maar kan wijzen op een lichamelijke afwijking
(zoals een aangeboren hartafwijking), een ontwikkelingsstoornis (zoals bij bepaalde
syndromen), of een sociaal-emotionele stoornis (zoals bij mishandeling en verwaarlozing).
Als de curve van de hoofdomtrek afwijkt, kan dit wijzen op afwijkende groei van de schedel,
maar ook op een afwijking in de hersenen. Drukverhoging in de hersenen zorgt voor
versnelde toename van de hoofdomtrek; daarbij zullen de fontanel en de schedelnaden zich
vertraagd sluiten.
De ogen: Pasgeborenen kijken regelmatig scheel, omdat de oogbewegingen nog matig zijn
gecoördineerd. Het merendeel van de zuigelingen is verziend (hypermetroop), daarom toont
de zuigeling vooral interesse in opvallende contrasten zoals de haargrens. Accommodatie
komt geleidelijk op gang en zorgt voor betere gezichtsscherpte als de zuigeling ouder wordt.
Vanaf 3 maanden kijkt de zuigeling meer naar bewegende voorwerpen. Vanaf 4 maanden
ontwikkelt zich het diepte zien en de samenwerking tussen beide ogen. Een pasgeborene
heeft alleen staafjes in het netvlies, pas later ontwikkelen zich de kegeltjes als de
hersencellen rijpen.
Het gehoor: Vooral hoge tonen worden gehoord. Bij de geboorte is het perifere
gehoororgaan van de zuigeling al volledig ontwikkeld, bijvoorbeeld het vermogen om
verschillende tonen te onderscheiden. Het centrale gehoor en de auditieve hersenschors
ontwikkeling zich na de geboorte verder, bijvoorbeeld het lokaliseren van geluidsbronnen.
De groei van de interne organen zoals het hart en de longen blijkt uit de afname van de hart-
en ademfrequentie. Naarmate de hartspier groeit en het longvolume toeneemt, worden de
hart- en ademfrequentie lager.
Motorische ontwikkeling: Door de groei van de zenuwuitlopers en vorming van contacten
tussen deze uitlopers komt een netwerk tot stand. De uitlopers worden gemyeliniseerd
waardoor snellere verbindingen mogelijk worden gemaakt. Een pasgeborene heeft nog veel
primitieve reflexen en onbewuste bewegingen, die naarmate het zenuwstelsel rijper wordt
verdwijnen. De basis voor de motorische ontwikkeling wordt in het eerste jaar gelegd.
Verbonden aan de motorische ontwikkeling is de cognitieve ontwikkeling, bijvoorbeeld de
totstandkoming van het bewustzijn. De motorische ontwikkeling verloopt volgens een patroon
met drie wetmatigheden:
- Van hoofd naar stuit: de zuigeling ontwikkelt eerst een goede hoofdbalans, daarna
volgt het oprichten van de romp en later het zitten en staan;
- Van binnen naar buiten: bewegingen van de armen komen eerder vanuit het
schoudergewricht, daarna vanuit de elleboog, pols, hand en vingergewrichten.
- Van grof motorisch naar fijn motorisch: een baby grijpt eerst met zijn hele hand. Pas
later beheerst hij de pincetgreep.
Hechting: Als de positieve beleving van de verzorging zich steeds herhaalt, leert de baby de
ouder kennen als de bron van het goede: zo krijgt hij gevoelens van gehechtheid,
basisveiligheid (basic security) en basisvertrouwen (basic trust) ten opzichte van zijn
hechtingsfiguren (ouders en/ of vaste verzorgers). In de periode van 6-9 maanden gaat het
4