Jurisprudentie strafrecht 3
Week 1
- Dronken broer
Bij de berechting in het strafproces draait het om de materiële waarheid. Het doel van het
strafprocesrecht is immers dat schuldigen worden bestraft, maar, belangrijker nog, ook het
voorkomen van de bestraffing van onschuldigen.
- Öztürk v. Duitsland
Het feit dat er geen strafrechtelijke vervolging heeft plaatsgevonden voor de afhandeling van een
overtreding betekent niet dat slechts op grond daarvan geen sprake is van een criminal charge. Dat
zou onverenigbaar zijn met het object en purpose van het verdag. Of er sprake is van een criminal
charge, hangt van het volgende af:
1. Behoort het feit tot het nationaal strafrecht?
2. Wat is het karakter van de overtreding? (tot wie richt de norm zich, algemeen of specifiek?
Tuchtrechtelijk? Op welke wijze wordt de norm gehandhaafd?) Zie ook Engel zaak
3. Wat de aard en zwaarte van de straf?
Het tweede criterium is hier doorslaggevend. Staten zijn weliswaar vrij om de vervolging van
wetsovertredingen ook anders dan formeel strafrechtelijk in te vullen, maar art. 6 EVRM blijft
onverminderd van toepassing indien materieel sprake blijkt van een criminal charge.
Week 1b
Gelet hierop moet voor een niet specifiek in de wet geregelde wijze van opsporing als in deze zaak
aan de orde, worden aangenomen dat de opsporingsautoriteiten alleen bevoegd zijn haar in te zetten
indien zij - geen disproportionele inbreuk maakt op grondrechten van burgers en - de levering van
goederen niet zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing.
- Saunders tegen het Verenigd Koninkrijk
Saunders verstrekte op grond van een niet-strafrechtelijke wettelijke inlichtingenplicht gegevens; hij
was verplicht om op de gestelde vragen antwoord te geven. Vervolgens werd hij naar aanleiding van
deze getuigenis strafrechtelijk vervolgd. Zijn verklaringen werden gebruikt als bewijs voor zijn
veroordeling voor betrokkenheid bij fraude.
Het hof vond de gedwongen afgelegde verklaringen niet in strijd met art. 6 EVRM, aangezien het
ingestelde onderzoek niet strafrechtelijk van aard was en dus niet was gericht op de determination of
a criminal charge. Het later gebruik van die belastende verklaringen in het tegen Saunders gevoerde
strafproces oordeelde het hof echter wél in strijd met art. 6 EVRM. Het nemo tenetur-beginsel vormt
de kern van een eerlijk proces. Schending daarvan raakt aan de kern van art. 6 EVRM.
Werkgroep 1
- Hollende kleurling (Hof Amsterdam 3 juni 1977, NJ 1978/601)
N., marechaussee der eerste klasse, en B., agent van gemeentepolitie, zagen dat iemand (een
‘kleurling’, aldus B.) hollend uit de richting van café Caribian Nights kwam, terwijl hij voortdurend zijn
,hand in zijn jaszak hield. Caribian Nights stond bij de opsporingsambtenaren bekend als
verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen. Een en ander deed het
vermoeden rijzen dat deze kleurling in het bezit was van verdovende middelen.
Er bestaat echter geen redelijk vermoeden dat was gegrond op feiten en omstandigheden van het
geval. Dat de verbalisanten ’s nachts een kleuring hard zagen lopen komend uit de richting van een als
verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen bekende café Caribian Nights
levert geen redelijk vermoeden op van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in art. 27 lid 1 Sv. De
kleurling mocht daarom – naar objectieve maatstaven – niet als verdachte worden aangemerkt.
Hof is van oordeel dat bij gebreke van voldoende op rechtmatige wijze verkregen wettige
bewijsmiddelen het ten laste gelegde niet bewezen kan worden geacht.
- Rennende reputatie (HR 5 juni 1990, NJ 1991/11)
Bekendheid met verdachte leidt tot het eerder aannemen van een redelijk vermoeden van schuld.
- Weigerachtige zwartrijder (HR 17 december 2002, NJ 2003/178)
Wederspannigheid, art. 180 Sr.
Verdachte beschikte niet over een geldig vervoersbewijs. Hij weigerde zijn juiste adres te geven. Op
het station heeft een van de verbalisanten de verdachte staande gehouden, omdat de verdachte
wegliep. Verdachte weigerde nog steeds zijn adres te geven wilde weglopen, maar werd
tegengehouden door de verbalisant. Daarop heeft verdachte een slaande beweging gemaakt.
Verdediging voert aan dat het staande houden als was afgelopen toen de verdachte weg wilde lopen,
zodat de opsporingsambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening verkeerden
toen zij de verdachte tegenhielden (180 Sr). Volgens de verdediging was de bevoegdheid tot
staandehouding geëindigd toen hij aangaf niet te willen antwoorden.
De Hoge Raad ging niet mee in dit verweer en overwoog dat de redelijke uitleg van art. 52 Sv
meebrengt dat de bevoegdheid tot staande houden niet reeds eindigt door de enkele omstandigheid
dat de verdachte een vraag naar zijn personalia niet of ontwijkend heeft beantwoord. Oa’s hebben
namelijk de bevoegdheid om nadere vragen te stellen, waaronder naar de reden van de weigering.
Zolang dit alles zich in een beperkt tijdsbestek afspeelt, gaan de oa’s hun bevoegdheid tot staande
houden niet te buiten.
Week 2a
- Hauschildt tegen Denemarken (EHRM 24 mei 1989, NJ 1990/627)
Kan de rechter die als lid van de raadkamer een gevangenhouding heeft bevolen, deelnemen aan het
onderzoek ter zitting? Is anders dan bewaring, geschiedt door RC
Algemene betrokkenheid van de rechter bij pre-trial decisions, rechtvaardigt niet de vrees dat die
rechter vooringenomen is. Bijzondere omstandigheden kunnen hier verandering in aanbrengen. In dit
geval ging het om een beslissing over de voorlopige hechtenis van de verdachte. Hierbij moest de
rechter zich uitspreken over de schuld van de verdachte. Dit was volgens het EHRM een bijzondere
omstandigheid. De beslissing kwam namelijk dicht in de buurt van een bewezenverklaring. De vrees
dat een rechter die eerder een beslissing heeft genomen waarbij de verdachte zo goed als schuldig is
, verklaard, ten opzichte van dit punt bevooroordeeld is, achtte het hof naar objectieve maatstaven
gerechtvaardigd.
Art. 67 lid 3 Sv vereist dat er voor toepassing van voorlopige hechtenis (dus bewaring én
gevangenhouding) ernstige bezwaren bestaan. De graad van verdenking die daarvoor is vereist staat
voldoende ver af van het schuldoordeel dat later bij de zittingsrechter wordt verwacht. Daarom kan
een rechter die betrokken is geweest bij beslissingen over de gevangenhouding van de verdachte als
onpartijdig aangemerkt worden.
Wel bestaat er een discrepantie tussen enerzijds de RC de bewaring beveelt en anderzijds de rechter
die over gevanghouding beslist. Art. 268 lid 2 Sv voert namelijk verder dan art. 6 EVRM.
- Deweer tegen België (EHRM 27 februari 1980, NJ 1980/561)
Buitengerechtelijke afdoening van kleine overtredingen, zijnde een criminal charge (strafrechtelijk
sanctie) in de zin van art. 6 EVRM, is verenigbaar met deze verdragsbepaling, mits toegang tot rechter
feitelijk mogelijk is.
In he t geval van Deweer was er eigenlijk geen andere keus anders dan afzien van een gang naar de
rechter. Gebruikmaking van zijn recht tot berechting zou namelijk tot enorme financiële schade leiden
die vele malen groter was dan het bedrag van de schikking. Dat was strijdig met art. 6 EVRM.
- Sepot mededeling en vertrouwensbeginsel (HR 18 februari 1997, NJ 1997/484)
Het OM wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging indien het uitzonderlijke geval zich
voordoet dat wanneer vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het OM gedane of aan
het OM toe te rekenen, uitlatingen zijn gedaan die bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen
hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden gevolgd. Tenzij nieuwe bezwaren aan het licht komen
of toezeggingen zijn gedaan door functionarissen wie geen bevoegdheden in verband met de
vervolgingsbeslissing zijn toegekend.
De verdachte kan ook een gerechtvaardigd vertrouwen stoelen op een telefonisch aan de
secretaresse van de raadsman doorgegeven toezegging. Deze mededeling kan gelden als een aan de
verdachte gedane toezegging. Het hof had geen acht moeten slaan op de wijze waarop de toezegging
is gedaan, maar moest onderzoeken of a) vanwege het OM de beslissing omtrent de niet-vervolging
inderdaad telefonisch aan de secretaresse was doorgegeven b) en of de overgelegde telefoonnotitie
een juiste en volledige weergave van de mededeling bevatte.
Week 2b
- Saunders vs UK
Geen andere relevante opmerkingen dan het onder week 1b gestelde.
- Het spook van Vrouwenpolder: ontvankelijkheid beklag strafbaarstelling art. 12 Sv
Dit betekent dat het hof niet slechts marginaal, maar in volle omvang de beslissing tot niet-vervolging
kan toetsen. Ook nu is het hof bevoegd het verlangde bevel te weigeren om redenen aan het
algemeen belang ontleend, op grond waarvan immers ook het openbaar ministerie van (verdere)
vervolging kan afzien. Het hof dient derhalve, wanneer het vervolgingsbevel niet wordt geweigerd,
zijn beschikking op dezelfde gronden te baseren als ware de beslissing tot vervolging door het
openbaar ministerie zelf genomen.