INTERPERSOONLIJKE PROCESSEN LITERATUUR
H1 – BASISELEMENTEN VAN RELATIES TUSSEN MENSEN
De essentie van relaties
Intieme relaties verschillen van meer dagelijkse ontmoetingen op tenminste zeven manieren:
- Kennis: intieme partners hebben uitgebreide, persoonlijke, vaak vertrouwelijke informatie over elkaar.
- Zorg: intieme partners geven om elkaar en voelen relatief veel affectie voor elkaar.
- Onderlinge afhankelijkheid: de mate waarin intieme partners elkaar nodig hebben en elkaar beïnvloeden is vaak
frequent, sterk, divers en langdurig.
- Wederkerigheid: de mate waarin intieme partners de overlap tussen elkaars levens herkennen en denken in termen
als ‘wij’ in plaats van ‘mij’ en ‘haar/hem’. De overgang van deze manier van denken is vaak een subtiel maar een
belangrijk signaal in de ontwikkeling van een relatie. De Inclusion of the Other in the Self Scale (IOS Scale) is hiervoor
een vaak gebruikte meetmethode, die weergegeven wordt met wel of niet overlappende kringen. Hoe meer de
kringen overlappen, hoe meer intimiteit.
- Vertrouwen: de verwachting dat een intieme partner je eerlijk zal behandelen.
- Toewijding: intieme partners zijn vaak toegewijd aan hun relaties, dit betekent dat ze verwachten dat de relatie zal
blijven bestaan en dat ze er tijd, moeite en energie in stoppen.
- Responsiviteit: intimiteit verhoogt zich door het geloof dat je partner je begrijpt, respecteert, waardeert en dat je
partner attent en effectief response biedt aan jouw behoeftes.
Geen van deze componenten is noodzakelijk voor intimiteit en al deze aspecten kunnen onafhankelijk van elkaar bestaan.
Over het algemeen hebben onze belangrijkste en meest tevredenstellende relaties al deze zeven eigenschappen. Intimiteit
kan dus in meerdere of mindere mate bestaan, binnen een relatie kan het niveau van intimiteit ook variëren.
Volgens de theorie van Baumeister en Leary hebben we frequente en fijne interacties met intieme partners nodig om
normaal te kunnen functioneren. Er is een menselijke behoefte om intieme relaties te hebben (need to belong) en om deze
behoefte te vervullen. Hierdoor zijn we gemotiveerd om hechte relaties te ontwikkelen en te onderhouden. Zodra deze
behoefte is vervuld, vermindert onze motivatie voor meer relaties. Het maakt ook niet uit wie precies onze partners zijn;
zolang ze stabiele affectie en acceptatie kunnen geven, kunnen ze aan onze behoefte voldoen.
Deze theorie wordt ondersteund door de vanzelfsprekendheid waarmee we relaties vormen met anderen en onze weerstand
tegen het verbreken van relaties. Onderzoeken die wijzen op de biologische voordelen van het hebben van sterke banden
met anderen leveren ook sterk bewijs voor de need to belong. Ook de kwaliteit van onze connecties met anderen beïnvloedt
onze mentale en fysieke gezondheid. Hoewel niet gesteld kan worden dat oppervlakkige relaties altijd de oorzaak zijn van
psychische stoornissen, lijkt het er wel op dat een gebrek aan intimiteit ervoor kan zorgen dat stoornissen veroorzaakt
worden of verergeren. In het algemeen lijkt ons welzijn afhankelijk van de mate waarin we onze need to belong kunnen
vervullen.
Het is niet helemaal duidelijk waarom deze behoefte zo belangrijk is voor mensen. Een mogelijkheid is een evolutionaire
verklaring, die stelt dat het lang geleden adaptief was om stabiele, affectieve banden te vormen met anderen. De kans om te
overleven werd hierdoor vergroot en daarmee ook de kans om je genen door te geven. Op deze manier zou ten slotte de
natuurlijke tendens ontstaan zijn om intieme relaties te vormen.
De invloed van cultuur
De laatste decennia hebben er grote veranderingen plaatsgevonden in de culturele context waarin we onze relaties vormen.
Minder mensen trouwen, mensen wachten langer om te trouwen en mensen gaan vaak samenwonen zonder dat ze
getrouwd zijn. Ook krijgen ouders vaker kinderen zonder dat ze getrouwd zijn en eindigt de helft van alle huwelijken (in de
VS) in een scheiding. Het grootste deel van de kinderen leeft dan ook tijdens zijn jeugd in een eenoudergezin. Ten slotte zijn
moeders meer buitenshuis gaan werken. Deze veranderingen laten zien dat onze assumpties en culturele normen over de rol
van het huwelijk en ouderschap zijn veranderd. Culturele normen vormen de basis voor onze relaties, doordat ze vorm geven
aan onze verwachtingen en bepalen wat we normaal vinden.
Tegenwoordig gaan veel stellen eerst samenwonen voordat ze gaan trouwen. In tegenstelling tot wat doorgaans gedacht
wordt, vergroot samenwonen vaak de kans dat een koppel later gaat scheiden. Een reden hiervoor is dat samenwonende
koppels vaak minder verbonden zijn aan elkaar. Bovendien hebben mensen die samenwonen meer te maken met conflicten,
gevoelens van jaloezie en ontrouw en fysieke agressie. Samenwonen lijkt daarnaast de positieve houding tegenover trouwen
en de vastberadenheid om een huwelijk in stand te houden te verminderen.
1
,Bij deze veranderingen in onze culturele normen speelt de sociaaleconomische ontwikkeling waarschijnlijk een belangrijke
rol. Over het algemeen geldt dat naarmate een maatschappij meer geïndustrialiseerd is, het meer alleenstaande personen
huisvest, toleranter is tegenover echtscheidingen en huwelijken op latere leeftijd ondersteunt. Daarnaast is het
individualisme steeds meer naar voren gekomen in westerse culturen. Individualisme houdt in dat zelfexpressie wordt
ondersteund en dat de nadruk ligt op persoonlijke belangen. In oosterse culturen wordt een meer collectief zelfbewustzijn
benadrukt, wat leidt tot sterkere banden met familie en sociale groepen. Ook nieuwe technologieën spelen een rol in de
culturele verandering. Zo kunnen vrouwen hun vruchtbaarheid controleren. Ook moderne communicatiemiddelen kunnen
van invloed zijn op onze relaties.
Een andere, belangrijkere, maar ook subtielere invloed lijkt de sex ratio te zijn: het aantal mannen voor elke 100 vrouwen in
een bepaalde populatie. In Westerse culturen trouwen vrouwen doorgaans iets oudere mannen, dus wordt het aantal
vrouwen hier vergeleken met het aantal mannen, dat iets ouder is. Na de babyboom was er sprake van een lage sex ratio
(meer vrouwen dan mannen), maar in de jaren ’90 was er juist een hoge sex ratio (meer mannen dan vrouwen). Sindsdien
zijn de aantallen mannen en vrouwen in Amerika vrijwel gelijk. In culturen met een hoge sex ratio worden traditionele
huwelijken met een ouderwetse rolverdeling tussen mannen en vrouwen gestimuleerd. In culturen met een lage sex ratio
worden vaak minder traditionele normen gehandhaafd en is doorgaans meer toegestaan. Vrouwen worden dan gestimuleerd
om te werken en onafhankelijk te zijn.
Volgens Guttentag en Secord worden normen in een maatschappij altijd gevormd in het voordeel van de groep met de
meeste macht. In de zojuist genoemde Westerse culturen zijn dit mannen. Bij veranderingen in man-vrouw verhouding
veranderen de normen met betrekking tot relaties dan ook ten gunste van mannen. Zijn er relatief minder mannen dan is het
in hun voordeel dat ze niet vast zitten aan één vrouw. Zijn er meer mannen, dan is het in hun voordeel dat vrouwen
afhankelijk van ze zijn en bij ze blijven. Hoewel deze theorie een speculatie is, is er wel degelijk een verband tussen de
culturele normen en de sex ratio.
Twee bronnen die zorgen voor verandering in onze intieme relaties zijn ‘technoference’ en ‘phubbing’. De frequente
onderbrekingen door technologische apparaten, noemen we ‘technoference’. Wanneer we een ander persoon in een sociale
situatie negeren doordat we bezig zijn met onze telefoon, noemen we dat ‘phubbing’. Zelfs wanneer we de telefoon niet
gebruiken, maar deze vlakbij ons ligt, daalt de kwaliteit van de conversatie.
De invloed van ervaring
Onze relaties worden ook beïnvloed door onze ervaringen. Een goed voorbeeld hiervan zijn de hechtingsstijlen van Bowlby.
Hierbij wordt aangenomen dat vroege interpersoonlijke ervaringen latere relaties sterk zullen beïnvloeden. Zo wordt een
veilige hechtingsstijl gekarakteriseerd door liefhebbende en beschikbare ouders, waardoor het kind zich later gemakkelijk
hecht en vertrouwen heeft in relaties. Als ouders onvoorspelbaar en inconsistent zijn in hun gedrag naar het kind, dan kan
het kind een angstig-ambivalente hechtingsstijl ontwikkelen. Deze kinderen zijn nerveus en erg afhankelijk van bevestiging
van de ander. Bij afwijzende of vijandige ouders leren kinderen dat andere personen onbetrouwbaar zijn en kunnen ze een
vermijdende hechtingsstijl ontwikkelen. Hazan en Shaver toonden aan dat vergelijkbare hechtingsstijlen terug te zien zijn bij
volwassenen. De volwassenen leken dezelfde hechtingsstijl te hebben als die in hun jeugd. Ook bleken gerapporteerde
jeugdherinneringen en huidige attitudes tegenover liefde en relaties overeen te komen met hun hechtingsstijlen.
Volgens Bartholomew zijn er twee verschillende redenen waarom mensen contact met anderen vermijden. In het ene geval
willen ze wel een relatie, maar zijn ze wantrouwend en bang voor een afwijzing. In het andere geval zijn ze onafhankelijk en
zelfstandig en willen ze werkelijk liever alleen zijn dan in een hechte relatie. Zij hield daarom vier hechtingsstijlen aan:
Veilige hechting: vergelijkbaar met de veilige hechtingsstijl bij kinderen. Mensen hechten zich gemakkelijk en hebben
vertrouwen in relaties.
- Gepreoccupeerde hechting (preoccupied): een nieuwe naam voor de angstig-ambivalente hechtingstijl. Mensen zijn
nerveus en afhankelijk van bevestiging van de ander.
- Angstig (fearful): Mensen die contact met anderen vermijden uit angst voor een afwijzing.
- Afwijzend (dismissing): Mensen die contact met anderen vermijden uit zelfstandigheid en onverschillig zijn ten
opzichte van relaties.
Tegenwoordig wordt over het algemeen aangenomen dat er twee vlakken zijn waarop mensen te onderscheiden zijn met
betrekking tot hechting. In de eerste plaats verschillen mensen in hun vermijding van intimiteit. Dit is het gemak en het
vertrouwen waarmee men relaties aangaat. Daarnaast verschillen mensen in hun angst over uitsluiting, de angst om te
worden verlaten. Belangrijk is dat deze twee dimensies continu zijn. Er wordt vaak gesproken over vier stijlen, maar dat
wordt vooral gedaan om verschillende sets van scores op die twee dimensies aan te geven, in plaats van compleet
verschillende categorieën.
2
,Het is belangrijk om te onthouden dat een hechtingsstijl een houding is ten opzichte van een relatie, die aangeleerd is door
onze ervaringen met anderen. Zowel baby’s als volwassenen kunnen via hun persoonlijkheid en gedrag relaties beïnvloeden.
De kwaliteit van het ouderschap wordt bijvoorbeeld ook deels bepaald door de persoonlijkheid en het gedrag van het kind.
De eigenschappen waarmee je wordt geboren beïnvloeden op deze manier hechtingsstijlen, en genen beïnvloeden de vorm
van deze stijlen. Onze ervaringen lijken echter een nog grotere rol te spelen bij de vorming van hechtingsstijlen. Zo zijn de
niveaus van acceptatie en verwerping van de ouders van het begin af aan van grote invloed. Vaak hebben veilig gehechte
moeders ook veilig gehechte kinderen, en onveilig gehechte moeders onveilig gehechte kinderen. De invloed van ouderschap
op hechtingsstijl is eveneens zichtbaar in de adolescentie. Hechtingsstijlen kunnen ook beïnvloed worden door ervaringen die
we opdoen als volwassenen, waardoor de oorspronkelijke hechtingsstijl kan veranderen. Hechtingstijlen kunnen desondanks
stabiel en langdurig zijn, omdat ze ervoor zorgen dat mensen hun bestaande neigingen versterken als ze nieuwe relaties
aangaan. Onze geleerde hechtingsstijlen kunnen dus veranderen of gelijk blijven, afhankelijk van onze interpersoonlijke
ervaringen.
De invloed van individuele verschillen
Ieder mens vormt door zijn eigen combinatie van ervaringen en eigenschappen bepaalde vaardigheden en voorkeuren. De
verschillen tussen mensen beïnvloeden onze relaties. In de eerste plaats wordt de natuur van individuele verschillen
besproken: deze verschillen zijn vaak gradueel en subtiel van aard. Hierna worden vier soorten individuele verschillen
behandeld: sekseverschillen, genderverschillen, persoonlijkheden en zelfwaardering.
Sekseverschillen
Veel stereotypen over mannen en vrouwen geven het beeld dat ze compleet verschillende scores hebben op interesses,
vaardigheden en stijlen. In werkelijkheid zijn eigenschappen vaak normaal verdeeld. In een normaalverdeling worden de
frequenties van bepaalde niveaus van een eigenschap binnen een bepaalde populatie beschreven. De meeste mensen scoren
gemiddeld op de eigenschap, extreme scores zijn zeldzaam. De normaalverdelingen van mannen en vrouwen van een
bepaalde eigenschap overlappen vaak voor een groot deel. De grootte van de verschillen tussen groepen wordt aangegeven
met de d statistic. Een verschil van d = 0.2 wordt klein genoemd, d = 0.5 gemiddeld en d = 0.8 groot. Ook als het verschil
tussen de scoreverdelingen van mannen en vrouwen groot is, overlappen ze nog voor het grootste deel. De belangrijkste
punten met betrekking tot sekseverschillen zijn:
- Er bestaan wel degelijk verschillen, al zijn ze vaak vrij klein. Bijna alle verschillen tussen mannen en vrouwen, die in
dit boek besproken worden, zijn klein tot gemiddeld.
- De verschillen binnen een sekse zijn veel groter dan het verschil tussen de gemiddeldes van mannen en vrouwen.
- De overlap in gedrag en overtuigingen tussen de seksen is zo groot dat het altijd zo is dat veel leden van het ene
geslacht hoger scoren dan het gemiddelde van het andere geslacht.
Resumerend lijken mannen en vrouwen vaak dus meer op elkaar dan dat ze verschillen op de meeste onderwerpen die
besproken worden in de relatiewetenschappen. Sekseverschillen zijn vaak minder invloedrijk en opmerkelijk dan gedacht
wordt. Individuele verschillen die niet afhankelijk zijn van sekse hebben vaak een grotere invloed op een relatie dan
sekseverschillen.
Genderverschillen
Er is een belangrijk onderscheid tussen sekseverschillen en genderverschillen. Het sekseverschil is het biologische
onderscheid tussen mannen en vrouwen (lichamelijke verschil). Het genderverschil is het sociale en psychologische
onderscheid, gecreëerd door onze cultuur en opvoeding. Vaak is het lastig om het onderscheid tussen sekse en gender te
maken, omdat de sociale verwachtingen en training die mannen en vrouwen ondergaan, wordt verward met hun biologische
sekse. Het onderscheid is echter wel belangrijk, omdat sommige invloedrijke verschillen tussen mannen en vrouwen in
relaties genderverschillen zijn en dus voor een groot deel worden aangeleerd.
3
, Het beste voorbeeld hiervan zijn onze genderrollen: de gedragspatronen die door de cultuur worden gezien als ‘normaal’
voor mannen en vrouwen. Ongeveer een derde van de gedragsneigingen van de mens is echter maar genetisch bepaald, het
meeste gedrag wordt dus aangeleerd. Slechts de helft van de mensen gedraagt zich volgens zijn genderrol. Vijfendertig
procent heeft niet alleen eigenschappen die als mannelijk (masculine) of vrouwelijk (feminime) worden gezien, maar bezit
een combinatie van beide. Dit wordt tweeslachtig of androgeen (andrynogynous) genoemd. Relatieonderzoekers gebruiken
meestal de termen instrumentale (instrumental) eigenschappen voor mannelijke, taakgerichte eigenschappen en expressieve
(expressive) eigenschappen voor vrouwelijke, sociale en emotionele vaardigheden. De beste manier om deze termen te
benaderen, is als twee aparte categorieën van vaardigheden waarop zowel mannen als vrouwen hoog of laag kunnen scoren.
Mannen scoren volgens de traditionele verwachtingen hoog op de instrumentale eigenschappen en laag op expressieve
eigenschappen, waar vrouwen traditioneel laag op instrumentale eigenschappen scoren en hoog op expressieve
eigenschappen. Androgene personen bezitten zowel instrumentale als expressieve eigenschappen. De overige 15 procent die
niet mannelijk, vrouwelijk of androgeen wordt genoemd, scoort ofwel volgens de verwachtingen van de andere sekse (cross-
typed) ofwel laag op beide categorieën (undifferentiated). De verdeling over deze groepen is gelijk tussen mannen en
vrouwen.
Uit onderzoek blijkt dat ‘traditionele’ mannen en vrouwen minder goed met elkaar overweg kunnen dan androgene mensen,
of wanneer één van de twee androgeen is. Dit nadeel verdwijnt niet na verloop van tijd; wat niet verrassend is, omdat
mensen die laag scoren op expressiviteit weinig warmte en affectie kunnen geven, waardoor hun partners minder tevreden
zijn met de relatie. Mensen die laag scoren op instrumentele eigenschappen hebben vaker een lage zelfwaardering en voelen
zich minder competent. De traditionele verwachtingspatronen zijn dus lang niet altijd voordelig en de gelukkigste en
gezondste mensen bezitten over het algemeen zowel instrumentele als expressieve vaardigheden.
Mensen blijken zelf ook een voorkeur te hebben voor androgene partners. Gek genoeg wordt er toch nog steeds een druk
uitgeoefend op degene die niet precies passen in hun verwachte genderrol. Deze verwachtingen zijn het sterkst voor
mannen. De Amerikaanse genderrollen veranderen langzaam maar zeker, maar toch blijven de traditionele verwachtingen
nog steeds bestaan en hebben ze een belangrijke invloed op onze relaties. Helms en collega’s ondervonden dat traditionele
koppels over het algemeen minder gelukkig zijn in hun huwelijk dan niet-traditionele koppels.
Persoonlijkheid
Sommige individuele verschillen worden beïnvloedt door ervaringen en kunnen veranderen over tijd (hechtingsstijlen,
genderverschillen). Andere individuele verschillen, zoals persoonlijkheidseigenschappen, zijn stabieler en langduriger.
Persoonlijkheidseigenschappen beïnvloeden het gedrag in relaties gedurende het leven en veranderen slechts gering na
verloop van tijd. Er bestaat een klein cluster aan fundamentele eigenschappen, dat de Big Five wordt genoemd: openheid,
extraversie, consciëntieusheid, vriendelijkheid en neuroticisme. Van deze eigenschappen heeft openheid de kleinste invloed
op relaties en neuroticisme de grootste invloed. Mensen die hoog scoren op extraversie, vriendelijkheid en consciëntieusheid
blijken meer en betere relaties te hebben dan mensen die laag scoren. Mensen die hoog scoren op neuroticisme zijn sneller
boos en angstig, wat kan leiden tot pessimistische, lichtgeraakte en kribbige interacties met anderen. Over het algemeen kan
gesteld worden dat persoonlijkheid relaties meer beïnvloedt dan relaties de persoonlijkheid beïnvloeden.
Zelfwaardering
Onze zelfwaardering wordt gevormd door evaluaties van onszelf. Een theorie over de bepaling van zelfwaardering stelt dat
onze zelfwaardering werkt als een soort ‘sociometer’, die de kwaliteit van onze relaties met anderen meet. Als andere
mensen je aardig vinden, ontwikkel je een hoge zelfwaardering, maar als andere mensen je niet mogen, ontwikkel je een lage
zelfwaardering. Volgens de theorie werkt zelfwaardering op deze manier, omdat het een evolutionair mechanisme is dat
helpt bij het vervullen van onze need to belong. Het is evolutionair gezien voordelig om geaccepteerd te worden door de
groep, omdat onderdeel uitmaken van een groep de kans op overleving en reproductie vergroot. Zelfwaardering is op die
manier een systeem dat waarschuwt voor acceptatie of afwijzing.
Dit perspectief past goed bij onze kennis over de werking van zelfwaardering. Zo is bekend dat mensen positiever denken
over zichzelf als ze denken dat ze aantrekkelijk zijn voor het andere geslacht. Interpersoonlijke afwijzing lijkt je
zelfwaardering erger te beschadigen dan andere soorten teleurstellingen. Op deze en andere manieren worden onze
zelfevaluaties bewust en onbewust sterk beïnvloed door wat we denken dat anderen over ons zullen denken. Het blijkt erg
lastig om van onszelf te houden als we niet aardig gevonden worden door de mensen om ons heen. Mensen met een lage
zelfwaardering hebben deze zelfwaardering vaak ontwikkeld door een verleden waarin ze niet voldoende acceptatie en
waardering van anderen hebben gekregen. Het is moeilijk om deze lage zelfwaardering weer te veranderen, zelfs als deze
personen later wel warmere en accepterende partners krijgen. Dit komt omdat mensen met een lage zelfwaardering
nauwelijks kunnen geloven dat hun partners echt van ze houden en vaak gaan ze ervan uit dat hun relatie geen stand zal
houden. Mensen met een lage zelfwaardering nemen afstand van deze relatie, waardoor ze zich nog slechter voelen. Volgens
Murray wordt dit alles veroorzaakt doordat we als mensen grotere risico’s nemen als we afhankelijk worden van anderen.
Hechte relaties geven veel ondersteuning en zorg, maar maken ons ook kwetsbaar voor afwijzing en verraad. Ieder mens
moet op zoek naar de balans tussen verbondenheid en zelfbescherming en volgens Murray stellen mensen met een lage
4