Inleiding bestuurs- en Organisatiewetenschap
Week 1
Waar is de wetenschap van bestuurskunde op gebaseerd?
Bestuurskunde geen ‘normale’ wetenschap
Empirisch: we baseren ons op feiten, beschrijven en verklaren
Kennis van beleidsprocessen
Ook normatief/ evaluatief: hoe zou het beleid moeten zijn (mening dus), beoordelen
(gegeven de empirie)
Beoordelen van processen
Prescriptief/ Adviserend: adviseren van verbetering (gegeven empirie en
beoordeling)
Wat is het beoordelingskader voor een bestuur?
Doelmatigheid (efficientie) en doeltreffendheid (effectiviteit), het effectief besteden
van geld en het realiseren van doelen
Rechtmatigheid, de overheid moet handelen op wettelijke grondslag en de
overheidsmacht moet worden gecontroleerd en beperkt, het kunnen aanvechten van
de overheid dmv de wet
Integriteit, geen machtsmisbruik en belangenverstrengeling
Democratie en Responsiviteit, beleid moet passen op burger voorkeuren en
transparant en verantwoord zijn
Hoe is het takenpakket van de overheid gegroeid?
Nachtwakerstaat, enkel alleen zorgen voor bescherming door politie en krijgsmacht,
Verzorgingsstaat, primaire verantwoordelijkheid voor de zorg van burgers door
onderwijs, werkgelegenheid, sociale zekerheid en gezondheidszorg
Crisis en hervorming van de verzorgingstaat, doelmatig vs doeltreffend, overheid
staat steeds meer onder druk om maatschappelijke waarde te brengen
Welke organisaties zijn waarbij betrokken?
Gezondheid: GGD, laboratoria, ziekenhuizen, gemeentes, RIVM, ministerie van VWS,
gezondheisdraad, produventen vaccins, (op grotere afstand: tweede kamer)
Veiligheid: Burgemeester, politie, veiligheidsregio- en beraad, commissaris van de
koning, openbaar ministerie, minsterie veiligheid en justitie,
transporteurs/apothekers/trainers
Vier soorten beleidsinstrumenten
Wat kan de overheid doen?
Dingen verbieden of verplichten
Dingen goedkoper of duurder maken
Overtuigen en communiceren
, Verantwoordelijkheden organiseren (wat doet de overheid? De markt? De
samenleving?)
Delegatieketen parlemair politiek systeem
Kiezers > parlement (politiek) > regering > ministeries (bestuur) >
Burgers hebben historisch gezien recent meer verantwoordelijkheid gelegd bij de staat. Toen
dat bij de staat niet lukte heeft zij de verantwoordelijkheid gelegd bij de markt en het
maatschappelijke middenveld (particuliere organisaties met een publieke taak)
Van samenleving naar de overheid (staat)
Toto eind jaren 60 verzuiling: verdelen van de samenleving in groepen
Sterke band bevolking met een zuil, sterke zelforganisatie daarbinnen
Samenwerking aan de top van de zuilen (pacificatiepolitiek)
Opbouw verzorgingstaat, steeds meer centrale regulering
Jaren 60 tot 80: verzorgingstaat
Rijksoverheid als centrale actor
Opbouw sociale zekerheid
Toenemend besef dat de overheid niet alles kan oplossen
Van staat naar markt
Vanaf midden jaren 80
Doctrine van krimpende overheid: blijft aansturen maar doet minder zelf
Privatisering en marktwerking
Bedrijfsmatigere aanpak binnen overheid zelf (new public management)
Prestatie indicatoren
Benchmarking
Burgers als klanten, diensten als producten
Managementmodel geïnspireerd op private sector
Toename specialistische organisaties (ZBO’s) (daarbinnen: isomorfisme)
Vanaf de bankencrisis (2008) een nieuwe fase?
Maar ook energiecrisis, huizencrisis etc
b. Heeft de markt problemen opgelost? Duidelijk ook gezorgd
voor problemen
Waarom marktwerking niet (altijd) werkt
Niet alle prestaties zijn meetbaar
Fixatie op specifieke indicatoren kan afleiden van kerntaak
Bijv.: dat in het streven om zo goedkoop mogelijke medicijnen, er niet
genoeg medicijnen zijn voor de bevolking
Terug van markt naar maatschappij/ staat
Sinds eeuwwisseling
Meer eigen verantwoordelijkheid bij burger:
, participatiesamenleving, mantelzorg, exit basisbeurs
Minder vermarkting, minder verzelfstandiging
Nationalisatie zorgverzekeraars, nationalisatie banken na bankencrisis
En ook verplaatsing naar andere bestuurslagen
Europese Unie steeds belangrijker voor wetgeving
Gemeentes (asielcrisis)
Provincies
Zelfstandig bestuurs organen (ZBO’s)
NGO’s, bedrijven en publiek-private netwerken
De bestuurlijke kaart
Wat is het? Een sterk feitelijke beschrijving van de bestaande instanties, functies,
take, bevoegdheden
Kenmerken openbaar bestuur NL
Constitutionele monarchie, we limiteren de macht van onze staatshoofd
Rechtstaat: geen bestuurlijke willekeur, duidelijke afspraken
(Gedeeltelijke) scheiding van machten (trias politica)
Scheiding kerk en staat
Parlementair stelsel (representatieve indirecte democratie)
- Ministeriele verantwoordelijkheid
- Vertrouwensregel (aftreden bij vertrouwen)(motie van wantrouwen)
- Dualistisch stelsel (mensen in uitvoerende macht mogen niet ook in de wetgevende
macht)(weer soort scheiding der machten)
Bestuurders worden niet gekozen (partijen maken zelf een formatie na verkiezingen)
Kiesstelsen met evenredige vertegenwoordiging
Gedecentraliseerde eenheidsstaat (ieder voor de wet gelijk behandeld, en
verschillende bestuursniveaus op bestuurslagen, medebewind-autonomie: hogere
bestuurslaag kan tegen een lager niveau opdracht geven om beleid uit te voeren)
Geen constitutioneel hof (die wetten toetst aan de grondwet) en geen
juryrechtspraak
Uitgebreid funtioneel bestuur: waterschappen, bedrijfslichamen
Nederlands bestuursstijl is inclusief, 6 C’s
Coalitie: samenwerking is nodig, denk aan de formatie
Collegialiteit: je moet verschillen in elkaar kunnen overbruggen door collegiaal
gedrag te vertonen
Compromis
Consensus: In de ministerraad bijvoorbeeld altijd consensus nodig. Als minister wijk
je niet af van de regering
Coöptatie: Nieuwkomers in het systeem worden ook in het systeem opgenomen
Coöperatie
Nadelen: gebrek aan draagkracht en daadkracht
Nationaal niveau
Koninkrijk der Nederlanden