1.1
Wat veranderde er voor boeren en burgers vanaf de 11e eeuw?
De opkomst van de Nederlandse economie begon in de 11 e eeuw, toen er in
Europa een snelle bevolkingsgroei was. Er ontstond een agrarisch-urbane
samenleving met verstedelijking en een monetaire economie. Boeren
produceerden niet meer alleen voor eigen gebruik en voor hun heer, maar ook
voor verkoop op de stedelijke markten. Het platteland voorzag steden van
voedsel en grondstoffen voor de nijverheid. Sommige grondstoffen moesten van
verder weg worden gehaald. Handelsnetwerken van steden en hun
verzorgingsgebied (gebied dat voor producten en diensten op een stad is
aangewezen) werden steeds fijner vertakt.
Om economische belangen te beschermen, wilden steden stadsrechten in ruil
voor geld aan koningen, graven etc. De steden kwamen onder leiding van
schepenen, die zowel het bestuur als de rechtspraak in handen hadden. Aan de
bevolkingsgroei kwam in de 14e eeuw een eind, door hongersnoden en
pestepidemieën. Maar verstedelijking en commercialisering gingen wel door, dit
ging niet overal even snel. In steden waren meer sterfgevallen dan geboortes,
maar migratie vanuit het platteland hield de bevolking op peil. Sommigen
mensen waren geen poorters (stadsburgers), zoals ongeschoolde arbeiders en
geestelijken (gezag van de kerk).
Welke stedelijke dynamiek vond plaats in Artesië?
Binnen de Nederlanden en kwam verstedelijking het eerst op gang in Vlaanderen
en het zuidelijk daarvan gelegen Artesië. Tot het eind van de 13 e eeuw was
Atrecht de belangrijkste stad in de Nederlanden, omdat het de machtigste stad
was. (Doordat handelaren en bankiers uit Atrecht een centrale plaats kregen in
de lakennijverheid) Atrecht werd zo het startpunt van de stedelijke dynamiek
(levendigheid) in de Nederlanden. De opkomst van Atrecht was mogelijk doordat
de omstandigheden gunstig waren: vruchtbare bodem voor tarwe, waardoor een
hoge landbouwproductiviteit mogelijk was. Ook werden schapen gehouden voor
wol voor de lakennijverheid. Laken= geweven en vervilte wollen stof.
(Belangrijkste soort textiel in die tijd)
De lakennijverheid was groot en de stadsbevolking kreeg hierdoor werk. Er waren
veel ambachten nodig, vooral wevers. Het hele productieproces werd
georganiseerd door kooplieden. De steden in Vlaanderen en Artesië lagen dichtbij
Engeland, dat de grootste leverancier van wol werd. Ook lagen ze gunstig voor
het belangrijkste handelsnetwerk in die tijd, waarbij veel kooplieden op
jaarmarkten (markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden) afkwamen.
De belangrijkste jaarmarkt kwam uit Atrecht. Door deze handel werden Atrechtse
kooplieden rijk en machtig: ze organiseerden zich in koopliedengilden, hadden
grote invloed in het stadsbestuur en werden geldschieters voor steden en
vorsten.
Hoe kwamen de Vlaamse steden op?
Aan het eind van de 13e eeuw nam Brugge de plaats van Atrecht over. Atrecht
verloor zijn voorsprong doordat de handel tussen de jaarmarkten (die van
Frankrijk en Italië) verstoord raakte doordat oorlogen in Italië uitbraken, en
doordat de Ottomanen hun gebied steeds verder uitbreidden. Tegelijk groeide de
, handel met steden van de Duitse Hanze (verbond van handelssteden aan de
Noord- en Oostzee), want voor hen lag Brugge gunstiger dan Atrecht. In de 13 e
eeuw was het bestuur in alle Vlaamse steden in handen van patriciërs: leden
van vooraanstaande families. Ze raakten verbonden met de adel en kwamen ver
van het gewone stadsvolk af te staan, dat het gemeen werd genoemd (lagere
bevolkingsklassen).
Ambachtslieden klaagden steeds meer over corruptie en machtsmisbruik, onder
andere doordat zij economische afhankelijk waren van patriciërs. De sociale
spanningen liepen uit op een veldslag in 1302 door een conflict tussen de Franse
koning (Filips 4) en de graaf van Vlaanderen. Patriciërs steunden de Franse
koning, maar ambachtslieden steunden de graaf. De Vlamingen wonnen de
Guldensporenslag. Ambachtslieden namen in Vlaamse steden de macht over van
de Patriciërs. De dag hierna werden patriciërs en aanhangers van de koning uit
Gent verdreven. Vlaanderen werd behouden voor de familie van de graaf, die (de
graaf) stierf onder Frans gevangenschap. De opvolgers (de familie) beloonden de
ambachten: in Vlaamse steden gaven ze invloed aan de gilden van
ambachtslieden, die regels voor werk mochten vaststellen en een deel van de
schepenen mochten leveren. De Guldensporenslag zorgt voor gevoelens van
nationalisme en wordt jaarlijks gevierd in Vlaanderen.
1.2
In welke handelsnetwerken waren Brugge, Antwerpen en Amsterdam
actief?
De Hanze had een hoofdkantoor in Brugge en maakte de stad stapelmarkt voor
de Nederlanden, de voornaamste plaats waar goederen van de Hanze verhandeld
werden. Dankzij Italianen werd Brugge (door innovaties) een financieel centrum.
Door contacten met Italiaanse handelaren ontstonden bedrijven waarin geld kon
worden verdiend met aandelen. Italiaanse handelaren begonnen ook met het
gebruik van de wisselbrief, er werden goederen verkocht voor een wisselbrief, die
op een later tijdstip en op een andere plaats konden worden ingewisseld. De
handel in wisselbrieven leidde in Brugge tot het ontstaan van de eerste beurs:
gebouw waar handelaren bij elkaar kwamen om afspraken te maken met
betrekking tot handel. Door Brugge vormden Vlaanderen en Brabant het
economische zwaartepunt van de Nederlanden in de 14 e en 15e eeuw. Het belang
van Brabant nam toe in de 14e en 15e eeuw, zoals Antwerpen dat omstreeks 1500
de positie van Brugge overnam.
Het werd in de 16e eeuw de rijkste stad van Europa en alles verplaatste naar
Antwerpen. Dit kwam omdat de havenstad aan de Schelde gunstigere
verbindingen had met het Europese achterland, met name Duitse en Italiaanse
gebieden (Brennerpas). Zo werd Antwerpen de stapelmarkt van koloniale
producten. Ook hadden ze een functie in de trans-Atlantische handelsdriehoek.
Hollandse steden waren pas goed gaan groeien in de 14 e eeuw. De bodem was
echter te nat voor graanteelt, dus gingen de Hollanders graan importeren uit
Oost-Europa (moedernegotie). Ze haalden graan met eigen schepen, waardoor ze
niet alleen handelaren, maar ook scheepsbouwers en vrachtvaarders werden
(innovatie en specialisatie dus). Vooral Amsterdam groeide door de graanhandel,
die een voorhaven werd voor Antwerpen. Nederland haalde dus graan voor de