Deze samenvatting heeft mij heel erg geholpen naar een 7,7 voor dit tentamen. Alles wat je moet weten voor het tentamen van zwemmen in het eerste semester wordt hierin behandeld. Deze samenvatting is gebaseerd op de reader zwemmen van de CALO. In deze samenvatting worden de principes en wetmatighed...
Zwemmen tentamen 1 CALO
Techniek:
Studie van het bewegen, doelen bereiken en waarom ziet het er zo uit.
Technische reflectie: nodig voor een goede bewegingsvoorstelling.
Hydrodynamica: wetenschap betreffende het voortbewegen in water.
Drijfvermogen:
Ingeademd = drijven. Uitgeademd = zinken. Soortelijk gewicht = massa per
kubieke meter (1000 L), 1 kg = 10 N. Water = 1000 kg of 10000 N = 1 kg per
liter/ 10 N per liter. Soortelijk gewicht = gewicht / volume. Voorwerp zwaarder
dan 1 kilogram dan zinkt het, lichter dan drijft het. Soortelijk gewicht van
zoutwater is groter, hierdoor blijf je makkelijker drijven op zoutwater.
Samengestelde materialen wordt heterogeen genoemd. Soortelijk gewicht
lichaam dichtbij water, want het lichaam bevat veel water.
Het menselijk lichaam, ingeademde toestand = 9,7 N/1 veroorzaakt het drijven.
Het menselijk lichaam, uitgeademde toestand = 10,9 N/1 veroorzaakt het zinken.
Opwaartse kracht/ kwalletje van Wiessner:
Als we op de plaats drijven, diep ingeademd, passief, moet er evenwicht van
krachten zijn, want er is rust. Zolang iets in beweging is, dus verandert van plaats
ten opzichte van een vast punt, is er een kracht(- en)overschot in de
bewegingsrichting. Bij het verplaatsen in water zorgen daar de zwembewegingen
voor. De O.K. is het grootst als zoveel mogelijk lichaamsdelen onder water liggen.
O.K. grijpt zich aan in het midden van het volume van een zwemmer.
Zwaartekracht:
‘Trekt’ ons naar de bodem. De opwaartse kracht voorkomt dat in dit geval. Als je
iets onderwater doet dan oefent het water van alle kanten druk uit op het
voorwerp. Hoe dieper hoe hoger de druk. Op een gegeven moment meer druk op
de onderkant van het lichaam dan op de bovenkant van het lichaam. Overschot
aan drukkracht, opwaartse kracht. De grootte van de opwaartse kracht hangt af
van het volume wat zich onder water bevindt. Zwaartekracht grijpt meer aan de
rugkant aan dan aan de O.K. Zwaartekracht grijpt in het midden van het gewicht
van de zwemmer aan. O.K. = druk : kracht in opwaartse richting.
Archimedes: Hoe meer lichaamsvolume uit het water, hoe groter het verlies van
opwaartse kracht is. Veel volume onder water betekent veel opwaartse kracht
wat betekent dat er een grotere mogelijkheid tot drijven is. Is de opwaartse
kracht groter dan de zwaartekracht (G.), dan is er overschot van kracht in
opwaartse richting.
Vormweerstand:
Weerstand heb je nodig om te zwemmen, want je zet je af tegen het water. Bij
een éénbenige afzet in borst ligging weg drijven aan het oppervlak (met het
hoofd in het water):
De snelheid neemt af:
Het oefent een kracht naar voren op het water uit en ondervindt daardoor van
het water een tegenkracht die we weerstand noemen. De grootte van deze
hydrodynamische of vormweerstand, bij een bepaalde snelheid, is afhankelijk
van:
1. De vorm van het lichaam en de aard van het oppervlak. De vorm die de
minste weerstand geeft in het water is de zogenoemde druppelvorm
Er is een goede verhouding tussen de vrij stompe voorkant en de lengte
van de vorm.
2. De totale vormweerstand laat zich onderverdelen in:
, Zwemmen tentamen 1 CALO
3. Frontale weerstand; deze werkt op de voorkant, (het front) van de vorm
en is evenredig met de grootte van het frontale vlak. Verandering snelheid
dan verandering snelheid x 8. Als je sneller gaat zwemmen verandert de
frontale weerstand. Als je op je rug ligt en je kijkt van je voeten dan wordt
dit groter.
4. Wervelingweerstand; deze werkt als het ware ‘zuigend’ op het achterste
deel van de vorm. Groter bij de schoolslag dan de borstcrawl, omdat de
onderdruk achter groter is. Als je op je rug ligt en je kijkt van je voeten dan
wordt dit groter.
5. Wrijvingsweerstand; waarvan de grootte wordt bepaald door de aard
van het oppervlak (onregelmatig of glad). Een lichaam met de vorm van
een druppel en een glad oppervlak (vergelijk de vorm van een vis)
ondervindt dus de minste weerstand. Een badmuts vermindert de
wrijvingsweerstand.
Het frontale vlak wordt aanzienlijk groter wanneer we in borstligging het hoofd
uit het water houden. De weerstand neemt dan wel met 25% toe. De borstcrawl
is onder andere daarom een snellere slag, omdat het hoofd steeds voor het
grootste deel onder water ligt en de heupen dus hoog blijven. Dit levert de meest
horizontale ligging op en dus de minste frontale weerstand.
De meest horizontale ligging is de beste (minste frontale weerstand); de houding
van het hoofd is hiervoor zeer bepalend. Bewegingen zullen zo moeten worden
gemaakt, dat de frontale weerstand zo klein mogelijk blijft (bijvoorbeeld bij
schoolslag goed doorstrekken van de armen met handen bij elkaar). Hoe sneller
men zich in het water voort beweegt, hoe groter de weerstand.
De benen zakken:
Als de snelheid minder wordt dan valt de liftwerking weg. Zwaartekracht
(onderrug) en de opwaartse kracht (navel) werken alleen, maar grijpen niet in
hetzelfde punt aan, bij vrouwen dichter bij het zwaartepunt dan bij mannen. Bij
mannen zakken de benen eerder. Zwaartekracht (G) en Opwaartse Kracht (O.K.)
werken in een tegengestelde richting en bovendien niet langs dezelfde werklijn
hierdoor ontstaat er een soort van koppel van krachten dit veroorzaakt een
draaiend effect, waardoor de benen zakken. Dit effect kan pas optreden wanneer
de liftwerking voor een groot deel is weggevallen. Naarmate de afstand van
opdrukpunt en zwaartepunt groter is, is het draaiend effect groter (het moment
van het koppel is groter). Een lager soortelijk gewicht geeft dus een hogere
ligging (hoog aan het oppervlak) en een kleinere afstand tussen opdrukpunt en
zwaartepunt een betere horizontale ligging. In beide opzichten zijn vrouwen in
het voordeel bij zwemmen.
Er is een neiging te kantelen naar rugligging:
Zolang de punten van de krachten recht boven elkaar liggen is er stabiel
evenwicht. Bij de minste balansverstoring treedt opnieuw een koppelwerking op
en zal 180 graden draaiing op de longitudinale as optreden totdat beide punten
weer boven elkaar liggen en een stabiele situatie is bereikt. Tijdens het
zwemmen veranderen de aangrijpingspunten van de zwaartekracht en opwaartse
kracht. Koppelwerking is dat de zwaartekracht en de opwaartse kracht een nieuw
evenwicht (proberen te) vinden.
Waterdruk:
Per 10m neemt de druk 1 atmosfeer toe. Aan het oppervlak is de luchtdruk al 1
atmosfeer. Voor het zwemmen aan de oppervlakte heeft de waterdruk toch ook
betekenis. Het betekent dat er tegen een enigszins verhoogde druk moet worden
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper 3005j. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.