Basisboek Statistiek met SPSS
B. Baarda + C. van Dijkum, 6e
druk
Samenvatting a.d.h.v.
focuspunten NHL Stenden
LES 1
Beschrijvende en inductieve statistiek, centrummaten, gemiddelde/mediaan/modus, populatie en
steekproef, hypothesen H0 en HA.
Beschrijvende en inductieve statistiek §1.3.3
Er zijn twee vormen van statistiek: de beschrijvende en de inductieve/inferentiële statistiek.
- Beschrijvende statistiek: wordt gebruikt bij onderzoek naar een populatie. Brengt
verschijnselen in kaart, ordent, vat samen en brengt overzicht.
- Inductieve of inferentiële statistiek: wordt gebruikt als je op grond van een speciaal geval
(steekproef) algemene uitspraken doen (over de populatie) verklarend. Op basis van een
steekproef conclusies trekken voor de gehele populatie. Kansberekening speelt geen rol.
Centrummaten § 1.3.2
Als je bepaald hebt wat voor type onderzoeksvragen er in het onderzoek gebruikt gaan worden, ga je
daarna bepalen op welk meetniveau de variabele is. Per onderzoeksvraag geef je het meetniveau aan
van de betreffende variabelen. De volgende meetniveaus zijn er.
- Nominaal: de variabele is gelijkwaardig maar er is een verschil. VB: man of vrouw.
- Ordinaal: variabelen zijn ‘meer of minder’ en het verschil tussen de categorieën is niet in
getal uit te drukken. VB: opleidingsniveau.
- Interval: variabele zijn meer of minder ten opzichte van elkaar, verschil tussen de
categorieën is wel in getal uit te drukken en er is geen absoluut nulpunt. VB: Intelligentie.
- Ratio: variabele zijn meer of minder ten opzicht van elkaar, verschil tussen de categorieën is
wel in getal uit te drukken en er is WEL een absoluut nulpunt. VB: leeftijd.
SPSS vat interval en ratio samen onder Scale.
Verder is er een onderscheid in continue en discrete variabelen.
- Continue variabelen: hierbij kun je je een lijn voorstellen waarop waarden een
aaneengesloten rij punten vormen: een continuüm. Tussen twee punten liggen altijd nog
veel mogelijke waarden. VB: lengte, leeftijd, intelligentie.
- Discrete variabelen: variabelen die allen heel waarden kunnen aannemen. VB: aantal auto’s
dat iemand heeft of aantal kinderen in een gezin.
, Meetnivea Rekenkundige consequentie Voorbeeld
u
Nominaal Tellen, percentages (alleen onderscheid) Geslacht
Ordinaal Tellen, percentages en hoger/lager (onderscheid Opleidingsniveau
en ordening)
Interval Tellen, hoger/lager, waarbij verschillen in Intelligentie
eenheden zijn uit te drukken, gemiddelde,
spreiding (onderscheid en ordening
Ratio Tellen, hoger/lager, waarbij verschillen in Leeftijd
eenheden zijn uit te drukken, gemiddelde,
spreiding en het berekenen van verhoudingen
(onderscheid en ordening)
Gemiddelde, mediaan, modus § 4.1
- Het gemiddelde van een reeks getallen is de som van die getallen gedeeld door het aantal
getallen. Het gemiddelde kan een getal zijn dat in de getallenreeks of in de werkelijkheid niet
voorkomt. Soms gebruikt men ook andere maten, vooral wanneer er extreme scores
voorkomen. (Getal + getal + getal … + getal) / aantal getallen = gemiddelde
- Wanneer er extreme scores zijn geeft men vaak de voorkeur aan de mediaan of de modus.
De mediaan is de middelste waarde wanneer je de scores ordent van laag naar hoog. Het
middelste element uit een gesorteerde reeks. Wanneer je een even aantal scores hebt,
bijvoorbeeld tien, dan neem je het gemiddelde van de twee middelste waarden. Dus bij tien
studenten neem je het gemiddelde van de cijfers die horen bij student 5 en 6. De mediaan
geeft meer duidelijkheid, vooral in combinatie met andere centrummaten.
- De modus is de score die het meest voorkomt in een reeks. Geeft meer duidelijkheid, vooral
in combinatie met andere centrummaten.
Populatie en steekproef § 1.3.3
Er is sprake van een populatie wanneer alle eenheden
waarover je uitspreken wilt doen in je onderzoek worden
betrokken. Bij een steekproef is de opzet dat je uitspraken
doet over de totale populatie van werknemers.
Hypothesen H0 en Ha Sheets les
Een hypothese is een stelling waarvan we nog niet weten of deze waar of niet waar is. De hypothese
sluit aan op de onderzoeksvraag en er zijn twee soorten van.
- H0 Nulhypothese: dat wat je onderzoekt is er niet/toeval. VB: er is geen verband tussen X en
Y. De verschillen zijn toevallig ontstaan of de verschillen zijn niet aan te tonen.
- HA Alternatieve hypothese: dat wat je onderzoekt is er wel. VB: er is een verband tussen X en
Y. De verschillen zijn niet toevallig ontstaan.
H0 en HA sluiten elkaar uit.