Inleiding sociologie
Samenvatting geheel
Boeken: sociologie, een inleiding + the sociologie of education
College 1
Sociologie, een inleiding: H1 + H2
The sociologie of education: H1
Doelstelling / conclusies college 1
1. Een definitie van sociologie
- Voorbeelden van sociologische onderwerpen: sociale klasse
- Voorbeelden onderwijssociologie: stratificatie, kansengelijkheid
- Definitie van de sociologie: geen consensus
2. Het ontstaan van de sociologie
- Grote maatschappelijke veranderingen ‘vroegen’ om onderzoek
- Centraal uitgangspunt: alles is contingent, maar niet arbitrair
- Het probleem van de sociale orde
- De visies van Comte, Habermas en Luhmann
3. Bronnen van niet-arbitraire contingentie
4. De 3 taken van de socioloog
5. De aard van de samenleving: 4 theoretische hoofdstromingen
Boek: Sociologie, een inleiding
Hoofdstuk 1: de sociologische verzuchting
1.1 wat is sociologie? Een poging tot definitie, die gelukkig mislukt
Sociologie is de studie van het menselijke sociale leven, van menselijke groepen en maatschappijen.
Het is een overweldigende en dwingende onderneming omdat het over ons eigen handelen als
sociale wezens gaat.
De sociologie heeft een zeer breed belangstellingsveld, van de analyse van kortstondige
ontmoetingen van mensen op straat tot onderzoek naar globale sociale processen.
- Anthony Giddens (1938)
Menselijke sociale leven: ‘de mens is door en door sociaal’ → je bent altijd in contact met andere
mensen en je hebt anderen nodig om te overleven. Je leert van anderen en je hebt elkaar nodig. We
werken samen in grote groepen (verzorgingsstaat) of in kleinere groepen (mentorklas). Je bent altijd
verbonden met mensen en van hen afhankelijk.
Menselijke groepen en maatschappijen: sociale positie, verwachtingen, SES, in-en uitsluiting, sociale
ongelijkheid. → Sociologen denken veel in hokjes: wij en zij denken. Sociologen bestuderen
verschillende groepen.
Ons eigen handelen als sociale wezens: objectief onderzoek? → het gaat over onszelf. We
bestuderen mensen, maar we zijn zelf ook mens. Objectief onderzoek is dus lastiger.
Zeer breed belangstellingsveld: zowel geïnteresseerd in het microniveau als in het macroniveau
- Micro processen = interacties tussen individuen → bijv. college
- Macro processen = sociale systemen, groepen, instituties
1
,Dit is één definitie van sociologie. Er bestaan vele verschillende definities van het begrip en je kunt
niet één goede definitie geven.
Problemen bij definiëring van ‘de sociologie’ → het is lastig om een definitie te geven
- Een relatief jong vakgebied (circa 150 jaar)
- Geen consensus onder sociologen → ze zijn het niet met elkaar eens over de beste
aanpak en methode voor de sociologie
- Een breed vakgebied: veel onderwerpen, methoden, subgebieden
- Definities vaak niet onderscheidend (van antropologie/filosofie/politicologie) → veel
definities zijn algemeen en onderscheiden zich dus niet van andere disciplines. Er bestaat
ook veel overlap.
In plaats van één definitie, focust Elchardus et al. op:
- Een werkdefinitie: “de wetenschap van het samenleven”
- Een uitgangspunt: alles is contingent, maar niet arbitrair
- Het vraagstuk van de sociale orde
- Taken en houding van een socioloog
Het ontstaan van de sociologie
150 jaar geleden was behoefte aan kennis over de maatschappij. Dit kwam door:
- de overgang van agrarische samenleving naar industriële samenleving. Er kwam
hierdoor meer welvaart en het was een grote maatschappelijke ontwikkeling.
- De overgang van standenmaatschappij (maatschappelijke orde lag vast → boer blijft
boer en iemand van adel blijft dit ook) naar klassenmaatschappij (positie afhankelijk van
sociale klasse en je positie lag niet meer vast) → de orde lag niet meer vast en dit riep
vragen op: hoe accepteren mensen deze sociale orde?
2
, ➔ Modernisering: hierdoor kwam er toenemende behoefte aan kennis over de
samenleving.
De wereld/maatschappij veranderde dus. Er was sprake van modernisering. Dit was nieuw dus
hierdoor ontstonden vele vragen. Sociologie kwam op om antwoord op deze vragen proberen te
krijgen. Hiervoor was er behoefte aan onderzoek en aan theorie.
1.2 wat de socioloog ons leert
“alles in contingent, maar daarmee nog niet arbitrair”
“Alles is contingent” betekent:
- De sociale orde had ook anders kunnen zijn dan dat het nu is (gewoonten /
handelingswijzen / opvattingen / instituten)
- Er zijn denkbare alternatieven
- Voorbeeld: hoger onderwijssysteem in de VS en Nederland
De samenleving bestaat uit allerlei gewoonten, handelingswijzen, opvattingen, etc. Dit had echter
ook anders kunnen zijn. Bijv. in de VS is het collegegeld veel duurder dan in NL. In NL zijn
universiteiten door overheid geregeld in VS minder. Er zijn vele verschillen tussen de systemen.
“Maar daarmee nog niet arbitrair” betekent:
- Hoewel het anders had kunnen zijn, zijn er goede redenen waarom het gevormd is zoals
het is
- Instellingen en handelingswijzen zijn niet toevallig geordend
- Voorbeeld: hoger onderwijssysteem in de VS en Nederland
De samenleving is niet zomaar op deze manier zo gevormd. Er zijn goede redenen hiervoor. Bijv. in
NL is onderwijs door overheid geregeld en wat goedkoper, omdat we hier kansengelijkheid belangrijk
vinden. In de VS vinden ze ongelijke uitkomsten minder erg en dit is motiverend voor mensen,
daarom is het onderwijssysteem daar anders geregeld. Het gaat hier om persoonlijk slagen of falen
1.3 contingent, maar niet arbitrair
Rousseau: contingentie is oncomfortabel
Hoe kan men de mensen ertoe brengen de wet te eerbiedigen, hoe zijn de rechtstaat en de sociale
orde mogelijk als iedereen zich ervan bewust is dat het allemaal conventies en constructies zijn?
- Rousseau
Hoe kan het dan alle mensen dit accepteren? Rousseau denkt dat mensen wetten alleen accepteren
als een religie hen daartoe aanzet en motiveert. Hoe kan het zo zijn dat mensen dit ook doen als ze
weten dat de wetten gewoon door mensen zijn gevormd?
Verlichting: opmars van de wetenschap. Sterk geseculariseerd, geïndividualiseerd en
gerationaliseerd denken. Religie staat niet meer centraal, maar meer het rationele denken en de
wetenschap. De rede moet de grondslag van de maatschappelijke orde worden.
Tegen-verlichting: het redelijke handelen zou tot egoïsme, sociale ontreddering en vervreemding
leiden.
Auguste Comte (1798-1857)
“antwoord op contingentie is positivisme”
3
,Comte: positivisme
- Kennis baseren op waarneembare feiten (empirie)
- Sociale wetenschap aanpakken als de natuurwetenschap
- Taak van de socioloog is de sociale wetmatigheden onderzoeken
Comte is naamgever en grondlegger van ‘sociologie’ → socio (sociale leven) + logos (wet) → ‘de
weten van het sociale leven’
We moeten gebruik maken van rede en van je verstand. Het menselijk handelen wordt niet alleen
geleid door de rede, maar ook door impulsen, gevoelens en emoties.
Kritiek op positivisme / Comte:
- Samenleving is veranderlijk → het is niet hetzelfde als moleculen of zwaartekracht.
- Context van belang (bijv. land) → in elk land / elke context is het anders
- Sociologen zijn zelf mensen (beïnvloeding / niet objectief)
- Sociaal onderzoek politiek gevoelig → uitspraken die sociologen doen hebben invloed op
de samenleving. Bijv. sociologen ontdekken dat kinderen zich onveilig voelen op school,
hierdoor komen er maatregelen op scholen
Debat Habermas en Luhman
Habermas (1929) → verlichtingsdenker, pro-rationalisering
- Wetenschap leert ons nu hoe we efficiënt en doeltreffend handelen (verrijkt kennis),
maar niet wat we moeten doen (geen richting)
- De wetenschap reikt ons een methode om met elkaar te leren communiceren → eerlijke
en redelijke mensen worden het eens over beleidsprioriteiten
Habermas en Comte zijn beide voorstander van de verlichting en vinden dat je gebruik moet maken
van de rede en van je verstand.
Eerlijke en redelijke mensen kunnen het wel eens worden over beleid hoe de samenleving hoort te
zijn. De wetenschap zorgt hier voor. Zo kan het arbitraire verdwijnen.
Luhmann (1927-1998) → tegenverlichting, anti-rationalisering
- We worden het nooit eens over beleidsprioriteiten (zelfs redelijke en eerlijke mensen
niet)
- Met het arbitraire leren leven
- Hoe worden we het eens?
• Meerderheidsregels → als de meerderheid van de mensen voor iets kiezen dan
accepteren we dat
• Rechtspositivisme (Elch. Pag.15) → die opvatting stelt dat een wet respect
verdient, ongeacht haar inhoud of de doelen die zij dient, zolang zij maar op de
correcte wijze, volgens de voorziene procedure, tot stand is gekomen.
• Chaos vermijden door mensen te laten geloven in een bestaande orde, zoals
godsdienst, “het is natuurlijk”, of traditie
Luhmann: We moeten met het arbitraire leren leven, want we worden het toch nooit met elkaar
eens
4
, 1.4 waarom al die zorgen om orde?
Sociale orde: datgene wat het leven een zekere mate van voorspelbaarheid geeft, en op die manier
leefbaar maakt. Bijvoorbeeld het geheel van machtsverhoudingen, wetten, regels, gewoonten en
instellingen.
Het doet er niet toe of we links of rechts rijden. Het is wel van belang dat we allemaal
hetzelfde doen. Hoe zorgen we er nou voor dat iedereen zich hieraan houdt?
Het probleem van de sociale orde:
- hoe worden voorspelbaarheid en een mate van orde gerealiseerd? → probleem van de
orde
- welke regels zijn absoluut nodig en dus niet-arbitrair? → probleem van de niet-arbitraire
contingentie
- Hoe kan het dat mensen de sociale orde accepteren?
- Waarom vertrouwen we op de trein / de arts / voedsel in de AH?
1.5 de legitimerende derden: natuur, geschiedenis en samenhang
Welke eigenschappen zijn niet contingent en dus ook niet arbitrair
Het probleem van de niet-arbitraire contingentie = welke regels / sociale fenomenen zijn niet-
arbitrair?
3 bronnen voor niet-contingentie:
- De natuur → onze maatschappelijke organisatie is aangepast aan de menselijke natuur
en dit is een gegeven. De wereld is aangepast aan het feit dat mensen gemiddeld 1.75m
lang zijn. Ook hebben we zuurstof, veiligheid, geborgenheid etc. nodig. De maatschappij
zou er anders uitzien als we 300 jaar zouden leven en we allemaal 3 meter lang waren.
Nature-nurture. De natuur is een bron van niet-contingentie.
- De geschiedenis → een samenleving leeft noodgedwongen met zijn eigen verleden. Hier
heb je geen invloed op en hier moet je mee leven. Bijv. een Westerse samenleving kan
niet meer bestaan zonder technologie. Bijv. Duitsland blijft herinnert worden aan de
tweede wereldoorlog.
- De samenhang → de samenleving is een complex systeem van verschillende
subonderdelen die met elkaar samenhangen: onderwijssystemen, arbeidsmarkt,
gezinnen, etc. bijv. boeren hebben erg grote gezinnen en in industriële gezinnen zijn er
vaak minder kinderen. Er zit samenhang tussen de systemen. In een gezin was er vroeger
vooral sprake van de kostwinnaar (man) en verzorger van kinderen/huis (vrouw), want
dat paste bij de tijd. Nu werkt de vrouw vaak ook.
Elchardus: ‘de legitimerende derde’ → deze bronnen zijn niet contingent en niet arbitrair
Maar, alle drie toch beperkt in hun verklaringskracht
Hoofdstuk 2: de taak en de houding van de socioloog
2.1 de taak van de socioloog: cijferaar, mythejager, levenskunstenaar
- De empirisch-analytische taak (de cijferaar)
5