Hoorcolleges Inleiding Europees recht
Hoorcollege 1
De EU: achtergrond en het institutioneel kader
De EU is supra nationaal. Het staat boven de staten, de staten leveren ook een deel van hun
soevereiniteit in. In de EU kunnen dus ook besluiten worden genomen die tegen de wil in gaat
van de staten, aangezien op basis van meerderheid wordt bepaald.
De EU begon als vredesproject, onder het mom van kolen en staal. Dit werd ook onder
toezicht gesteld, zodat men niet zomaar oorlogstuig kon gaan produceren. Na deze
samenwerking begon men verder te denken, ook op politiek niveau. Dit lukte echter niet in
het begin. De politieke samenwerking lukte niet, maar een grotere samenwerking (de Raad
van Europa) kwam wel van de grond. Hier komt ook het EVRM vandaan.
Vervolgens werd gekeken of economische samenwerking wel beter mogelijk was.
Volgens de Fransen werd de EU echter te ver doorgevoerd, met als gevolg dat zij
besluitvorming blokkeerde. Dus de lege stoel crisis. Ook bleven de monetaire unie en de
economische unie niet goed mogelijk. Alles stond stil: eurosclerose. Hier kwam verandering
in door de Europese Akte (1986). Hier kwam een nieuwe impuls aan de interne markt (minder
binnengrenzen, vrij verkeer). Dit maakte het ook makkelijker om harmoniserende regelgeving
toe te passen.
Europa werd vervolgens verder uitgebreid en geïntegreerd, zodat ook andere landen erbij
konden komen, uit bijv. de Balkan. Er was dus veel optimisme en toen kwamen er in 2004 10
nieuwe lidstaten bij.
In 2004 was er een initiatief voor een grondwettelijk verdrag van de EU. Deze bepaling
zouden bindend zijn, met nieuwe bepaling over verdeling van bevoegdheden tussen EU en
lidstaten. Ook werden veel bepaling gecodificeerd. Uiteindelijk is de grondwettelijk verdrag
er niet doorheen gekomen. Toch probeerde men de belangrijkste elementen eruit te halen en is
dat verdrag aangenomen in Lissabon in 2009.
EU bronnen
Verdrag van de Europese Unie (VEU)
Doelstellingen EU
Belangrijkste instrumenten
Overkoepelende (institutionele) structuur: instellingen
Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU)
Praktische uitwerking
Regulering van verschillende beleidsterreinen
Vrij verkeer, interne markt, mededingingsrecht etc.
Besluitvormingsprocedures
Rechtsbescherming
,Verschillende andere verdragen (Euratom), Handvest Grondrechten EU samen met VEU en VWEU
Primair EU-recht
Wetgeving van de EU: secundair EU-recht
Institutioneel kader: de EU-instellingen
Europees parlement, Europese raad, Raad van de Europese Unie (raad van ministers),
Europese Commissie, Hof van Justitie van de EU en de Europese centrale bank en
rekenkamer.
Europese raad
Art. 15 VEU, art. 235-236 VWEU.
Hier komen de regeringsleiders bijeen+ een permanent voorzitter. De president is geen
staatshoofd, wel een regeringsleider.
De Europese raad is ook voor het geven van impulsen aan de ontwikkeling van de EU, zoals
algemene politieke beleidslijnen vaststellen, prioriteiten vastleggen, bemiddelen en problemen
oplossen, vastzittende dossiers lostrekken, strategieën bepalen voor buitenlands
veiligheidsbeleid, etc.
Hier wordt besloten op basis van unanimiteit: dus intergouvernementeel. Dit gaat vaak om
resoluties, ze heeft geen echte wetgevende bevoegdheid.
Raad van ministers (raad van de Europese unie/raad van ministers)
Art. 16 VEU, art. 237-243 VWEU
Hier zetelen vertegenwoordigers van de lidstaten op het niveau van de
ministers/staatssecretarissen. Wie gestuurd wordt, hangt af van het onderwerp van de agenda.
Hier is ook een roulerend voorzitterschap.
De raad is ook van belang bij de Europese wetgeving en zij speelt een rol van eventuele
herziening van de oprichtingsverdragen.
De raad heeft een besluitvorming van een mix tussen intergouvernementele en supranationale
besluitvorming. Dit is een soort gekwalificeerde meerderheid: er worden extra eisen aan de
meerderheid gekoppeld, zodat er voldoende draagvlak is.
Europese Commissie
art. 17 VEU, art. 244-250 VWEU
iedere lidstaat heeft hier een commissaris.
De stemming is door middel van consensus.
De commissie bevordert het algemeen belang van de unie. Het is laat maar zeggen de
politieke en beleidsmatige motor van de EU. De commissie heeft dus een initiatiefrecht.
Ook is de Commissie verantwoordelijk voor de externe vertegenwoordiging en toezicht op de
uitvoering van het Unierecht door de lidstaten en ondernemingen. Deze instelling staat los van
de lidstaten en is dus typisch supranationaal.
Europees parlement
Art. 14 VEU, art. 223-234 VWEU.
Dit wordt direct gekozen door de EU-burgers via een nationaal kiessysteem. Het aantal
vertegenwoordigers per staat is afhankelijk van het aantal inwoners en deze
vertegenwoordigers zitten 5 jaar.
Het Europees parlement heeft geen initiatiefrecht, maar is wel medebeslisser. Ook heeft het
toezicht en controle op de Europese Commissie.
Hier is budgetrecht: stelt samen met de Raad de begroting vast en is supranationaal.
, Hof van justitie van de EU
Art. 19 VEU, art. 251-281 VWEU. Dit is het hof van justitie+gerecht.
Rechtsspraak is gericht op rechtsbescherming en handhaving. Hier kunnen echter geen
‘normale’ burgers en rechtspersonen in beroep gaan. Dit is een supranationaal onderdeel.
Hoorcollege 2
Rechtsinstrumenten en rechtsbronnen
Primair EU-recht (de verdragen)
1. Basisverdragen. EU verdrag, VWEU en Euratomverdrag.
2. Wijzigingsverdragen (bijv. de Europese akte, verdrag van A’dam, verdrag van Nice en
Lissabon).
3. Toetredingsverdragen.
4. Protocollen (art. 51 VEU).
5. Algemene beginsel van Unierecht & Handvest voor de grondrechten.
Secundair EU-recht (de besluiten van de instelling, art. 288 VWEU)
1. Verordeningen. Dit heeft een algemene strekking en is verbindend in al haar
onderdelen. Verordeningen zijn rechtstreeks toepasselijk: legt direct rechten en
verplichtingen aan de burger, ondernemingen en nationale overheden op. Geen
omzetting nodig (toegestaan). Hiervoor wordt gekozen wanneer precieze regulering,
ook details vast gelegd moeten worden. Het is dan ook sterk verplichtend.
2. Richtlijnen. Dit is gericht aan lidstaten en de richtlijn kent een omzettingstermijn. Het
is verbindend ten aanzien van het resultaat: lidstaten hebben vrijheid ten aanzien van
de vorm en de middelen. Dit wordt toegepast wanneer inpassing in nationale
regelgeving belangrijk is, nationale keuzevrijheid gerespecteerd wordt, desalniettemin
kunnen richtlijnen soms erg gedetailleerd zijn. Hierbij kan beroep worden gedaan bij
de rechter (mits rechtstreekse werking) of de Commissie inbreukprocedure.
3. Besluiten. Dit is verbindend in al haar onderdelen en legt dus rechtstreeks rechten of
verplichtingen op. Het is veelal concreet en vaak alleen verbindend ten aanzien van
een specifiek adressant of een groep.
4. Verdere rechtsbronnen: internationale overeenkomsten, soft law (aanbevelingen en
adviezen) of rechtspraak van de Europese rechters (arresten van het Hof van Justitie &
het Gerecht).
Het primaire recht staat bovenaan, het secundaire recht staat daaronder. Secundaire recht moet
dus in overeenstemming zijn met het primaire recht.
Totstandkoming van EU-regels
1. Bevoegdheid
Attributiebeginsel (art 5 VEU). Art 2 +3 VWEU betreft exclusieve bevoegdheid van de EU
(bijv. visserij). Art. 4 VWEU betreft gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten (zoals
op het gebied van milieu). Art. 6 VWEU betreft coördinerende/ondersteunende bevoegdheid
(bijv. op het gebied van onderwijs).
2. Proportionaliteit & subsidiariteit.