Hoofdstuk 1: introducing social psychology:
Sociale psychologie: de wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten, gevoelens en
gedragingen van mensen zijn beïnvloedt door de daadwerkelijke, of voorgestelde aanwezigheid van
andere mensen.
Sociale invloed: het effect dat woorden, acties of de aanwezigheid van andere mensen hebben op
onze gedachten, gevoelens, attitudes en gedrag.
Filosofie: heeft door de geschiedenis heen veel inzichten opgeleverd over de menselijke natuur, zicht
in de aard van het bewustzijn en hoe mensen overtuigingen vormen over de sociale wereld.
- Benedictus Spinoza: stelt dat als we verliefd worden op iemand die we vroeger haatten, die liefde
sterker zal zijn dan wanneer er geen haat aan voorafgegaan zou zijn.
Evolutionaire psychologie: de benadering binnen de psychologie dat sociaal gedrag probeert uit te
leggen in termen van genetische factoren die zich door de tijd heen hebben ontwikkelt als gevolg van
natuurlijke selectie.
Persoonlijkheidspsychologen: richten zich op individuele verschillen dat maakt dat gedrag van
mensen onderling verschilt. Onderzoek op persoonlijkheid zorgt voor toename in begrijpen van
gedrag maar sociale psychologen geloven dat het uitleggen van gedrag middels enkel
persoonlijkheidskenmerken een belangrijk punt vergeet: de rol van sociale invloed.
Sociologie: richt zich op het niveau van analyse in de groep, instelling of samenleving als geheel.
Sociale psychologie: het analyseniveau is het individu binnen een groep, instelling of samenleving.
Axioma’s (beweringen) sociale psychologie:
- menselijk denken doen en voelen = f(Persoon x situatie)
- mens construeert eigen realiteit, vaak in termen van persoonseigenschappen
- situatie -> perceptie -> cognitie, motivatie en gedrag
- omgeving beïnvloedt mensen hun gedachten, gevoelens en gedragingen
De kracht van de sociale omgeving
- fundamentele attributiefout: de neiging om een overschatting te maken van de mate waarin
iemands gedrag voortkomt uit persoonlijke, interne factoren en de neiging om een onderschatting te
maken van de situationele factoren.
- self-fulfilling prophecy: (on)geloof in een persoon veroorzaakt dat (on)geloof in de persoon realiteit
wordt.
--> verhardend omdat we niet aan vergissing willen toegeven en we opzoek zijn naar bevestiging van
onze eerste indruk.
- pygmalion-effect: gedrag student wordt aangestuurd door houding leerkracht
Het belang van interpretatie:
- Interpretatie/constructief: de manier waarop mensen de sociale wereld waarnemen, begrijpen en
interpreteren. Dit is belangrijk voor sociale psychologen omdat het laat zien hoe belangrijk het is om
te begrijpen hoe de concepten in het hoofd worden gevormd door de sociale context.
- behaviorisme: tak binnen de psychologie dat gedrag ziet als beïnvloedt door versterkende
eigenschappen in de omgeving.
- gedrag wordt niet direct beïnvloedt door de omgeving; maar door de individuele interpretatie van
de omgeving.
- Gestalt psychologie: bestudeert eerder de subjectieve manier waarop een object in iemands hoofd
verschijnt dan de objectieve, fysieke attributen van het object.
,--> gestaltpsychologie werd in de 20e eeuw door Duitse psychologen geformuleerd.
- naïeve realisme (Lee Ross): de overtuiging dat we de dingen waarnemen zoals ze werkelijk zijn,
waarbij we onderschatten hoeveel we interpreteren of draaien wat we zien. Zo kunnen mensen het
vaak niet met elkaar eens worden omdat ze beiden denken dat wat zij zien de werkelijkheid is.
De manier waarop een individu iets construeert wordt grotendeels gevormd door twee fundamentele
menselijke motieven:
- Het motief van eigenwaarde: de behoefte om zich goed te voelen over onszelf. Mensen vervormen
vaak hun perceptie van de wereld om hun gevoel van eigenwaarde te behouden.
- Het sociale cognitiemotief: de behoefte om accuraat te zijn. Poging om nauwkeurige inzichten te
verwerven zodat ze effectieve oordelen en beslissingen kunnen nemen.
Social Cognition: hoe mensen over zichzelf en de sociale wereld denken. Hoe mensen selecteren,
interpreteren, onthouden en sociale informatie gebruiken om oordelen en besluiten te vormen.
- onderzoekers beginnen met de veronderstelling dat alle mensen de wereld zo accuraat proberen te
bekijken als mogelijk om hun sociale wereld te begrijpen en te voorspellen.
Drie psychologische motieven voor complotdenken:
1. Epistemologisch motief: wat gebeurt hier? Hoe moet ik dit duiden?
2. Existentieel: ben ik veilig en geborgen in deze wereld?
3. Identificatie: ik wil me goed voelen over mezelf en de groepen waar ik bij hoor.
,Hoofdstuk 13: vooroordelen, stereotypen en discriminatie
Een vooroordeel is een emotioneel, krachtige attitude welke drie componenten bevat:
1. Cognitieve component: de overtuigingen of gedachten
2. Affectieve/emotionele component: vertegenwoordigt de emotie en de intensiteit van de emotie
3. Gedragscomponent: gerelateerd aan iemands gedrag en handelingen
Seksecategorisatie begint vroeg -> bij inschatten of baby m/v is.
Effecten worden beïnvloedt door sociale categorisatieprocessen
Sociale categorisatie:
- individuen als groepsleden zien omdat ze kenmerken hebben die typerend zijn voor deze groep.
- categoriseren is essentieel voor het begrijpen van de wereld
- sociale categorisatie helpt ons informatie te ordenen en beter te onthouden, daardoor kan je
tegelijkertijd ook nog andere taken uitvoeren.
- wij vs zij gevoel heeft een positief effect op de zelfwaardering van groepsleden
- stereotypen kunnen machtsverschillen legitimeren/ status quo handhaven
- outgroup wordt als bedreiging waargenomen
Ingroup-outgroup verschillen:
Verschillen in centrale tendentie:
- ingroup favoritism: wij zijn aardiger, beter, etc.
- outgroup derogation: je denkt negatief over mensen die niet lid zijn van jouw groep.
Verschillen in variatie:
- Ingroup heterogeniteit
- Outgroup homogeniteit: zij lijken allemaal op elkaar
Vooroordeel: een vijandige of negatieve attitude richting mensen op een onderscheidende manier.
Uitsluitend gebaseerd op hun lidmaatschap van die groep. Vooroordelen zijn de affectieve
component.
- het is vooral de emotionele aspect van attitudes waardoor het zo moeilijk is om met een
bevooroordeeld persoon in discussie te gaan; logische argumenten zijn niet altijd effectief in het
tegengaan van emoties.
- groepsstereotypen kunnen geclassificeerd worden volgens twee universele dimensies van
persoonsperceptie: warmte en competentie.
- hoe warm en bekwaam groepen worden bekeken, voorspelt de emotionele reacties van mensen op
deze groepen.
Stereotypen: de cognitieve component
- de menselijke geest is onvermijdelijk bezig met het categoriseren van mensen in groepen, op basis
van hun uiterlijk en eigenschappen.
wanneer je aan een sociale groep denkt worden concepten die je met die groep associeert
toegankelijker. Het resultaat hiervan is stereotype-consistente informatie.
- stereotype: een generalisatie over een groep mensen waarin vrijwel iedereen identieke kenmerken
krijgt, ongeacht de feitelijke variatie tussen de leden. Een stereotype is gebaseerd op ervaring en
bepaalde kenmerken van een groep nauwkeurig identificeert. Hierdoor kan het een adaptieve, korte
manier van omgaan zijn met complexe situaties.
, Discriminatie: de gedragscomponent:
- vooroordelen leiden vaak tot discriminatie, wat neerkomt op een onrechtvaardige behandeling van
iemand, uitsluitend op basis van hun lidmaatschap van de groep.
- geïnstitutionaliseerde discriminatie: baankansen, economische en sociale schade, shooters effect
De effecten van vooroordelen op het slachtoffer:
- het internaliseren van de opvattingen van de samenleving over de eigen groep als inferieur,
onaantrekkelijk of incompetent. Een andere voorkomende reactie is het toe-eigenen van negatieve
stereotypen in een bron van empowerment, motivatie en trots.
- bedreiging van de sociale identiteit: de angst die sommige groepen voelen wanneer een stereotype
over hun groep geactiveerd wordt.
- Self-Fulfilling Prophecy: een zichzelf vervullende voorspelling/verwachting van iemands gedrag. Dat
realiteit wordt vanwege de neiging van de persoon die hem vasthoudt om te handelen op een manier
die dit tot stand brengt. Dit heeft uiteindelijk invloed op het daadwerkelijke gedrag van de slachtoffer.
- Sociale identiteitsbedreiging: de dreiging die ontstond toen mensen merkte dat anderen hen
evalueren als lid van hun groep in plaats van als individu. De angst om ondergewaardeerd te worden.
Oorzaken van vooroordelen:
1. Normatieve regels; druk om te conformeren:
- institutionele discriminatie: praktijken die juridisch discrimineren, tegen een minderheidsgroep op
grond van etniciteit, geslacht, cultuur, leeftijd, seksuele orientatie etc, op maatschappelijk of
bedrijfsvlak vooroordelen conformeren.
- normatieve conformiteit: de neiging om mee te gaan met de groep om de wensen en verwachtingen
van de groep te vervullen en om geaccepteerd te worden
2. Sociale identiteitstheorie: Wij Vs Hun
- sociale identiteit: het deel van iemands zelfconcept dat is gebaseerd op zijn of haar identificatie met
de staat, een religieuze of politieke groepering of een andere sociale verbondenheid.
- etnocentrisme: het geloof dat iemand’s etnische achtergrond, natie of religie superieur is aan alle
anderen.
- In-group Bias: de neiging om leden te bevoordelen van de eigen groep en hun een speciale voorkeur
te geven boven mensen die behoren tot andere groepen.
- Out-group homogeniteit: de perceptie dat individuen in de outgroep meer op elkaar lijken
(homogeen zijn) dan dat ze echt zijn, en nog veel meer vergelijkbaar zijn met de leden van de
ingroup.
- het slachtoffer de schuld geven: de neiging om individuen de schuld te geven (dispositionele
attributies maken) vanwege hun slachtofferschap, doorgaans gemotiveerd door een verlangen om de
wereld te zien als een eerlijke plek.
3. Realistische conflicttheorie: het idee dat beperkte middelen zorgen voor conflicten tussen groepen
en dat resulteert in toename van vooroordelen en discriminatie.
Illusoire correlatie: kern van waarheid, maar overdreven
- je neemt een correlatie waar tussen (bv) negatieve zaken en een bepaald groepslidmaatschap die er
in werkelijkheid niet zo sterk is.
- vooral leden van kleine groepen worden overmatig geassocieerd met negatieve zaken
- cognitieve verklaring: kleine groepen vallen meer op