Hoofdstuk 1: over klinische psychologie en ‘abnormaal’ gedrag
Klinische psychologie: het gebied van de psychologie dat zich bezighoudt met
afwijkend, slecht-aangepast en abnormaal menselijk gedrag. Hieronder vallen
praktijken zoals: diagnose, classificatie, behandeling, preventie en onderzoek
Afwijking van de norm:
1) verschillende aspecten van de individuele persoon:
- Afwijkend gedrag
- Afwijkende gedachten: bijv. dwanggedachten
- Afwijkende belevingen: bijv. extreme angsten
2) afwijken in relaties met andere mensen
Aspecten van abnormaal gedrag (Seligman)
1) Persoonlijk lijden
2) De (dis)functionaliteit van het gedrag: de mate waarin het gedrag het dagelijks
functioneren en het welbevinden van het individu ondermijnt. Bepaalt in sterke
mate de beoordeling van (ab)normaliteit.
- disfunctioneel voor het individu: de mate waarin gedrag met iemands
beroepsmatig functioneren of de mate waarin diegene relaties kan onderhouden
interfereert.
- disfunctioneel voor de omgeving: bepaald gedrag kan ook disfunctioneel zijn,
omdat het het functioneren en welbevinden van de omgeving verstoort.
3) Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag: als mensen in het gedrag van anderen
geen logica of zin kunnen ontdekken, zijn zij geneigd die ander als abnormaal te
bezien
4) Onvoorspelbaarheid en controleverlies: mensen hebben de behoeften hun
omgeving en hun eigen leven zo veel mogelijk te beheersen. Een dergelijk gevoel
van beheersing kan alleen ontstaan als het gedrag van anderen enigszins
voorspelbaar is: andere mensen moeten zich in hoge mate consistent gedragen
en zichzelf in de hand hebben. Twee typen situaties waarin gedrag als controle-
of zelfbeheersingsverlies zal worden geïnterpreteerd:
- situaties waarin de sociale regels die gewoonlijk het gedrag van een persoon
sturen plotseling niet meer werkzaam zijn. De handelingen zijn in strijd met het
gangbare gedrag.
- situaties waarin de toeschouwer de oorzaak of aanleiding van het gedrag niet
kent en op dat moment ook niet kan achterhalen.
5) Opvallend en onconventioneel gedrag: bij beoordeling van het handelen van
anderen kiezen mensen vaak hun eigen gedrag als maatstaf. Gedrag dat sterk
afwijkt van de wijze waarop zijzelf zich gedragen, zullen zij eerder abnormaal of
ongebruikelijk vinden. Als dat gedrag ook nog eens opvallend is, is het oordeel
‘abnormaal’ nog waarschijnlijker. Het is pathologisch wanneer opvallend gedrag
ook sociaal onwenselijk is.
6) Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt:
- observer discomfort: als iemand gedrag vertoont waarmee de ongeschreven
regels in een bepaalde cultuur worden overschreden, kan dat bij anderen een
gevoel van ongemak teweegbrengen. Dit onbehaaglijke gevoel leidt ertoe dat die
anderen geneigd zijn dat gedrag abnormaal te vinden.
7) Het overtreden van morele normen: op basis van hun opvattingen over hoe
mensen zich zouden moeten gedragen.
,Statistisch model: de menselijke eigenschappen zijn min of meer normaal
verdeeld in de algemene bevolking. Van abnormaliteit wordt dan gesproken bij
extreem lage of extreem hoge scores op schalen waarmee deze eigenschappen
betrouwbaar en valide worden gemeten.
Enkele problemen bij dit model:
- De grenzen zijn arbitrair: het is onduidelijk waar de grens precies moet liggen,
en de grenzen die getrokken worden zijn vaak geen strakke grenzen.
- Het model specificeert niet hoe ongewoon gedrag moet zijn om het abnormaal
te kunnen noemen
- Het model maakt geen onderscheid tussen statistische afwijkingen tussen
individueel lijden en afwijkingen waarvoor dat niet geldt.
Medisch model/ziektemodel: psychische stoornissen zijn vergelijkbaar met
somatische ziekten en dus het beste te verhelpen door de onderliggende
mechanismen te bestrijden. Die mechanismen zijn somatogeen.
- Somatogeen: lichamelijke aandoening ligt ten grondslag aan de psychische
stoornis.
- Een voorbeeld van somatogeen mechanisme is general paresis(algemene
verlamming): een stoornis die zich kenmerkt door veranderingen in de
persoonlijkheid, grootheidswanen en depressies, en in een later stadium door
verlammingsverschijnselen. Aan het eind van de negentiende eeuw ontdekten de
onderzoekers dat deze psychose wordt veroorzaakt door een syfilisinfectie. Door
behandeling met antibiotica kunnen zowel de syfilisinfectie als de daaruit
voortvloeiende lichamelijke en psychische symptomen worden genezen of
,worden voorkomen.
- Psychogeen: een stoornis ligt ten grondslag aan een psychologisch
mechanisme. Psychische stoornissen zijn het gevolg van onbewuste conflicten en
afweer tegen angst.
Enkele kritiekpunten op het medisch model:
1. Er is bij veel psychische stoornissen niet een eenduidig onderliggend
mechanisme aangetoond, zodat het twijfelachtig is of er wel sprake is van een
ziekte.
2. Labeling-theorie: het is nadelig voor patiënten om gestigmatiseerd te worden
met de desbetreffende ziekte
3. De rol van therapeut wordt benadrukt en de patiënt wordt als afhankelijk
gezien.
Het leer- of onderwijsmodel: psychische problematiek wordt beschreven als
persoonlijk probleem. Bovendien wordt niet gesproken over een diagnose, maar
over een leerdoel.
Demarcatie/afgrenzingscriterium: is volgens dit model de
aanspreekbaarheid/verantwoordelijkheid: indien de leerling
aanspreekbaar/zelfverantwoordelijk is voor het vertoonde gedrag, mag er niet
van abnormaal gedrag gesproken worden.
Medisch- vs. Onderwijsmodel:
Terwijl beide vergelijkbaar lijken, onderscheiden ze zich van elkaar door diens
verschillende toepassingen. - Het medische model wordt ingezet in de
gezondheidszorg en neemt een reductionistisch perspectief aan: het ontleedt een
stoornis in onderliggende mechanismen en tracht hier een interventie op te
plegen. - Het onderwijsmodel tracht het leren, incluis curriculum-design en
klaslokaalmanagement, te faciliteren. Hierbij hanteert het een holistisch beeld en
neemt het factoren waaronder cognitieve ontwikkelingen, leerstijlen, etc. in
consideratie.
, Hoofdstuk 2: neurobiologische benadering van psychopathologie
Hippocrates: afwijkend gedrag en gevoel komt voort uit de werking van de
hersenen. Het is tevergeefs om verschijnselen toe te schrijven aan
bovennatuurlijke krachten, zoals geesten, demonen en goden.
Frontale lobotomie: Monitz ging operaties uitvoeren aan frontaalkwab bij
psychiatrische patienten.
Om uit te zoeken of een psychische stoornis een genetische achtergrond kan hebben, wordt er
over gebruik gemaakt van drie bonnen:
1) Familiestudies: er kan een vatbaarheid voor een bepaalde stoornis overgeerfd worden in bepaalde
families. Door deze vatbaarheid zal de stoornis in sommige families vaker voorkomen dan in andere
families. Het probleem bij dit soort studies is dat families niet alleen genen delen, maar ook
omgevingsfactoren.
2) Tweelingstudies:
- eeneiige paren: bezitten exact hetzelfde genetische materiaal
- twee-eiige paren: gemiddeld de helft van het genetisch materiaal is identiek. Genetisch
verwantschap is even groot als tussen twee eenlingen die afstammen van zelfde ouders.
- concordantie: de mate waarin een eigenschap, zoals een psychische stoornis, bij beide leden van de
tweeling voorkomt. Wordt uitgedrukt in concordantie coëfficiënt die varieert tussen 0 en 1. Hoe
hoger de coëfficiënt, hoe meer van de variantie van het kenmerk wordt verklaard door genetische
factoren. Als deze hoger is bij eeneiige tweelingen suggereert dat genetische invloed.
- Ook bij tweelingstudies kan omgevingsinvloed niet volledig uitgesloten worden. Eeneiige
tweelingen worden vaak op meer gelijke manier behandeld dan twee-eiige tweelingen, wat zorgt
voor meer gemeenschappelijke omgeving en hogere concordantie
3) Adoptiestudies: bewijs voor genetische bijdrage aan stoornis wordt geleverd als geadopteerde
kinderen bij wie die stoornis vaker voorkomt in de familie, deze stoornis vaker meedragen dan
geadopteerde kinderen waarvan de stoornis niet vaak voorkomt in de familie.
Genotype: totale genetische bagage van het individu
Fenotype: de observeerbare fysieke en gedragsmatige kenmerken van een persoon die het resultaat
zijn van de interactie tussen genotype en omgeving
Limbische systeem (amygdala, hippocampus en hypothalamus): speelt rol bij angst, emotie,
motivatie, genot en het emotioneel geheugen.
- amygdala: kern vooraan in temporale kwab, belangrijke rol bij regulatie van emotie en motivatie.
Ook is het een belangrijk onderdeel van saillantie-netwerk: een neuraal netwerk van
hersenstructuren dat signalen van beloning, gevaar, pijn en bedreiging opmerkt en verwerkt.
Prefrontale cortex: voorste gedeelte van de neocortex. Betrokken bij regulatie van verschillende
cognitieve processen, zoals aandacht, verbaal geheugen en psychomotorische snelheid.
- werkt samen met limbische systeem: zo kan prefrontale cortex een regulatieve werking hebben op
de verwerking en expressie van emoties en herinneringen