Sociale veiligheid in de wijk
Recht
Hoofdstuk 1.3 t/m 1.3.4
Nederland is een gedecentraliseerde eenheidstaat. Dit betekent dat de organisatie van de overheid
in Nederland uit verschillende lagen bestaat. De centrale overheid is de rijksoverheid en voorbeelden
van decentrale/lagere overheden zijn de provincies, gemeenten en waterschappen.
Tussen de verschillende overheden is er sprake van een rangorde. De gemeenten en waterschappen
staan onderaan de ladder, daarboven de provincies en daarboven staat weer de centrale overheid
(en daarboven de Europese unie). Deze hiërarchie brengt met zich mee dat de gemeente niet zijn
eigen bevoegdheden kan bepalen. Het rijk en de provincie kunnen namelijk door middel van
regelgeving de bevoegdheden van de gemeenten beperken of zelfs naar zicht toe trekken.
Uit de grondwet blijkt dat de rijksoverheid twee belangrijke bestuursorganen kent. De eerste is de
regering, die bestaat uit de ministers en de koning. In de tweede plaats is iedere minister een
bestuursorgaan met eigen bevoegdheden.
Naast de bovengenoemde bestuursorganen behoren ook de zogeheten gedeconcentreerde
overheidsorganen tot de centrale overheid. Een voorbeeld hiervan is de belastingdienst.
Gedeconcentreerde overheidsorganen zijn zelfstandig opererende onderdelen van een ministerie en
werken verspreid over Nederland. Ze doen dit wel onder verantwoordelijkheid van de betreffende
minister. In het geval van de belastingdienst is dat de minister van financiën.
Naast de centrale overheid kennen we de decentrale overheden. In de grondwet wordt dit een
openbaar lichaam genoemd. Het begrip decentralisatie wijst op het overlaten of overdragen van
taken en bevoegdheden door hogere overheden aan lagere overheden.
De gemeente is van alle decentrale overheden de overheid die het dichtste bij de burger staat. De
gemeente kan burgers bedrijven en instellingen actief betrekken bij de voorbereiding en uitvoering
van beleid en belangrijke besluiten en is door de geringe fysieke afstand tot de inwoners het eerste
aanspreekpunt. Vaak is de gemeente hierdoor ook belast met de uitvoering van veel landelijke
wettelijke regelingen waar burgers direct mee in aanraking komen. (Wabo, Wet maatschappelijke
ondersteuning, paspoortwet)
Naast deze landelijke regelingen voert de gemeente ook veel eigen regelingen uit, zoals de Algemene
Plaatselijke Verordening (APV).
Als we het hebben over decentrale overheden, dan kunnen we onderscheid maken tussen:
1. Territoriale decentralisatie: provincies en gemeenten. Dit zijn decentrale overheden die
binnen hun eigen grondgebied (territorium) bevoegdheden hebben op het gebied van
regelgeving en bestuur ter behartiging van algemene belangen.
2. Functionele decentralisatie: deze decentrale overheden hebben voor het behartigen van
algemene belangen bepaalde bevoegdheden gekregen, maar zijn niet gebonden aan een
bepaald grondgebied. Hierbij behoren ook de zelfstandige bestuursorganen (ZBO), deze
organen danken hun bestaan niet aan de Grondwet, maar aan een bijzondere wet.
Een zelfstandig bestuursorgaan is een organisatie die nagenoeg zelfstandig een bepaalde taak van
de centrale overheid uitvoert. Dit doet ze onder verantwoordelijkheid van een minister, maar deze
minister is niet hiërarchisch bovengeschikt aan het ZBO en kan daarom geen aanwijzingen geven.
Door het ontbreken van direct zeggenschap van een minister kan een ZBO alleen door middel van
wet-en regelgeving gestuurd worden.
,Hoofdstuk 2 vanaf 2.3
Bevoegdheden van de overheid worden vanwege het legaliteitsbeginsel vastgelegd in wettelijke
voorschriften.
Met wettelijk voorschrift wordt bedoeld:
Wetten in de formele zin
Algemene maatregelen van bestuur (AMvB)
Ministeriële, provinciale en gemeentelijke verordeningen en andere publiekrechtelijke regels
Er zijn verschillende bronnen te onderscheiden waaruit de bestuursbevoegdheden van een
gemeentebestuur voortvloeien. De belangrijkste zijn:
Gemeentewet: hierin worden de bevoegdheden van het gemeentebestuur genoemd.
Bijzondere wetten: hierin staat het overgrote deel van de bevoegdheden van het
gemeentebestuur.
Gemeentelijke verordeningen: op gemeentelijk niveau kunnen ook voor de 'eigen'
bestuursorganen bevoegdheden in het leven worden geroepen. Daartoe stelt de raad
verordeningen vast waarin het college of de burgermeester bepaalde bevoegdheden
toebedeeld krijgen. Naast bevoegdheden kunnen verordeningen ook rechten, aanspraken,
plichten en verboden voor burgers, bedrijven en instellingen bevatten. Bij het toebedelen
van bevoegdheden aan de gemeentelijke bestuursorganen in een verordening is de raad wel
gebonden aan de bevoegdheidsverdeling op grond van de gemeentewet.
Verordeningen van de gemeente mogen volgen art 2:41 Gemeentewet niet in strijd zijn met een
hogere wettelijke voorschrift.
Bevoegdheid tot regeling: betreft de bevoegdheid van een bestuursorgaan om algemene regels of
wetten vast te stellen die voor een bepaalde groep mensen of voor het hele publiek gelden.
Bevoegdheid tot bestuur: betreft de bevoegdheid van een bestuursorgaan om beslissingen te nemen
die gericht zijn op een individueel geval. Dit omvat de uitvoering van wetten, het verlenen van
vergunningen, het handhaven van regels, het nemen van besluiten in individuele zaken, en het
beheren van overheidsdiensten.
Autonomie: de bevoegdheid van het gemeentebestuur tot regeling en bestuur van de gemeentelijke
huishouding naar eigen vrij inzicht.
Hoewel gemeenten zelfstandige eenheden vormen hebben ze ook te maken met hogere overheden.
Deze zijn bevoegd om de uitvoering van hun regelingen op te dragen aan het gemeentebestuur. Dit
noemen we medebewind.
Bevoegdheden kunnen op 3 manieren ontstaan;
Attributie: bevoegdheden moeten in een wettelijk voorschrift in het leven worden geroepen
en vervolgens in datzelfde wettelijk voorschrift worden toebedeeld aan een bestuursorgaan.
Delegatie: wanneer een bestuursorgaan een geattribueerde bevoegdheid overdraagt aan
een ander bestuursorgaan. Kenmerkend is dat niet alleen de bevoegdheid, maar ook de
daarbij behorende verantwoordelijkheid verschuift. Het bestuursorgaan dat een eigen
bevoegdheid delegeert noemen we een delegans. Het bestuursorgaan aan wie wordt
gedelegeerd noemen we delegataris.
Mandaat: in tegenstelling tot delegatie is mandaat van een bevoegdheid aan een
ondergeschikte wel toegestaan. Degene die de bevoegdheid mandateert noemen we
mandaatgever/mandans. Degene aan wie wordt gemandateerd noemen we
gemandateerde/mandataris. Van ondermandaat/submandaat is sprake wanneer de
, mandataris een aan hem gemandateerde bevoegdheid op zijn beurt weer mandateert aan
een ander.
Zowel bij delegatie als mandaat is het bedoeld voor het nemen van besluiten. Is er bij mandaat geen
sprake van het nemen van een besluit, maar een privaatrechtelijke handeling, dan spreken we van
volmacht. Is er sprake van het verrichten van feitelijke handelingen, dan spreken we van machtiging.
Hoofdstuk 3 behalve 3.2.4
Als we kijken naar de indeling van de gemeentewet, dan zien we dat deze wet vier belangrijke
onderwerpen regelt. Dit zijn:
Titel 2: De inrichting en samenstelling van het gemeentebestuur
Titel 3: De bevoegdheid van het gemeentebestuur
Titel 4: De financiën van de gemeente
Titel 5: Het toezicht op het gemeentebestuur
Organieke wet: een wet in formele zin die gebaseerd is op een opdracht uit de grondwet en die
bepalingen uit de grondwet verder uitwerkt.
De grondwet kent 8 hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de grondrechten opgenomen. De
hoofdstukken 2 t/m 6 hebben betrekking op de centrale rijksoverheid en hoofdstuk 7 gaat over de
decentrale overheden, waarvan provincies, gemeenten en waterschappen de bekendste zijn.
Bij toezicht op het gemeentebestuur zijn er 3 vormen: goedkeuring, vernietiging en schorsing.
Goedkeuring valt onder het begrip preventief toezicht en vernietiging en schorsing zijn vormen van
repressief toezicht.
Goedkeuring
Onder goedkeuring wordt volgens de algemene wet bestuursrecht verstaan: de voor de
inwerkingtreding van een besluit van een bestuursorgaan vereiste toestemming van een ander
bestuursorgaan. Het gaat bij goedkeuring dus om een al genomen besluit. Wil dat besluit in werking
treden, dan moet het eerst goedgekeurd worden door een ander bestuursorgaan. Dit is dus een
extra eis naast de algemene eis dat een besluit op de voorgeschreven wijze moet worden
bekendgemaakt.
Daarnaast kennen we ook goedkeuring vooraf. In dat geval geldt de toestemming of goedkeuring niet
voor de inwerkingtreding van het besluit, maar voor het nemen van het besluit zelf. Zo bepaald art.1
lid 2 Wet gemeenschappelijke regelingen dat de college van burgermeester en wethouders niet
overgaan tot het treffen van een regeling dan na verkregen toestemming van de gemeenteraden.
Naast goedkeuring vooraf en achteraf kan een bestuursorgaan ook de bevoegdheid hebben een
aanwijzing te geven aan een ander bestuursorgaan. Dit is een ingrijpende bevoegdheid, omdat een
bestuursorgaan daarmee door een ander bestuursorgaan gedwongen wordt om een bepaald besluit
te nemen.
Als we het hebben over goedkeuringen geldt dat niet voor alle beslissingen. Goedkeuring van
beslissingen van het gemeentebestuur is alleen mogelijk op grond van een formele wet of een
provinciale verordening. Daarbij geldt dat goedkeuring op basis van een provinciale verordening
alleen mogelijk is, indien de formele wet daarvoor de grondslag biedt. Besluiten van de raad, het
college of de burgermeester worden in de praktijk goedgekeurd door de kroon, of door de
gedeputeerde staten.