Roller-Wirnsberger et al, Learning geriatric Medicine,
Springer, 2018.
Chapter 4: The concept of frailty and functional decline (page 27-40)
Kwetsbaarheid is een aandoening die wordt gekenmerkt door hoge kwetsbaarheid voor lage
stressoren. Het treft 10% van de 65-plussers. Het belang ervan komt door 2 redenen; het
stratificeren van ongewenste gebeurtenissen en de omkeerbaarheid. De verschillende
demografische veranderingen hebben samen met het opkomen van een aantal nieuwe
concepten voor aandoeningen bij ouderen. Een gebied waarin dit erg belangrijk is is in binnen
de functionaliteit. Deze aandacht komt voort uit 3 punten; (1) De toename in ouderen proportie
(2) de verdeling van sterfte is veranderd en (3) het aantal babys dat volwassen worden is
toegenomen en de kans op sterfte tussen 80-90 is afgenomen. Aan de hand hiervan is de focus
van de zorg ook verschoven; ipv de levenslengte te verlengen naar de kwaliteit van leven
verbeteren zodat iemand zo lang mogelijk functioneel onafhankelijk is. Daarom is het erg
belangrijk om kwetsbaarheid te voorkomen, want eenmaal aanwezig is het lastig te genezen.
Hierom is er opsporing en beheer om mensen met mogelijke beperking ontwikkeling te
voorkomen. Vaak wordt kwetsbaarheid beschouwd als een afname van de functionele reserves
van verschillende systemen waardoor het risico op overlijden en invaliditeit toeneemt. De
afgelopen 2 decennia is er meer onderzoek gedaan om de mechanismen van kwetsbaarheid te
begrijpen. We zien veel verslechtering van fysiologische systemen waardoor ze kwetsbaar zijn
voor stressoren. Voor het proces van kwetsbaarheid hebben we meerdere factoren die een rol
spelen. Denk hierbij aan combinatie van; ontstekingsziekten, endocriene, skeletspier en
neurologische veranderingen. Moleculaire en genetische factoren dragen hier ook aan bij.
Kwetsbaarheid is het eindproduct van deze reacties, waarin sarcopenie de hoofdrolspeler is. Er
vindt in spieren namelijk toename in apoptose plaats; mitochondriale disfunctie met afname in
ATP, grote toename in oxidatieve stress. Dit draagt dus bij aan de sarcopenie van de spieren.
Er is progressieve afname van met name type II spiervezels. Ontstekingen nemen toe,
verschillende markers voor activering zijn onafhankelijkheid geassocieerd met kwetsbaarheid.
Verlaging van anti-ontstekings cytokinen, zoals IL-10, zijn ook geassocieerd met kwetsbaarheid.
Hormonale veranderingen zijn verder belangrijk. Hierbij gaat het vooral om testosteron bij
mannen. Verhoogde levels van estradiol bij vrouwen gaat vaak gepaard met kwetsbaarheid in
de postmenopauze. Ook insulineresistentie is belangrijk. Ten slotte zijn slechte voedingsinname
en veranderingen ook belangrijke factoren. Lage niveaus van eiwit en voedings markers
correleren namelijk met kwetsbaarheid. Uit onderzoek blijkt dat dit ook Vit-b12 en de Vit-b12-
transporters omvat. De variabiliteit per individu komt door de individuele intrinsieke capaciteit en
de omgeving. Dit intrinsiek vermogen heet ook wel de “veerkracht”, het vermogen van een
individu om zich aan te passen aan stress en tegenslagen. Het lijkt op het concept van
functionele reserve. De veranderingen van de functionele status van ouderen zijn afhankelijke
van hun basale status. Een CGA bepaalt de medische, functionele en psychosociale aspecten
van ouderen met behulp van een grondig, multidimensionaal beoordelingsproces en gebruikt dit
vervolgens
informatie om een patiëntgericht ondersteunings- en zorgplan te begeleiden. Er zijn
verschillende instrumenten ontwikkeld om kwetsbaarheid of de uitkomsten ervan te detecteren,
zoals: vallen, institutionalisering, morbiditeit en functionele berperking als onderdeel van de
CGA. Ze kunnen worden geconstrueerd met behulp van klinisch oordeel, fysieke beoordelingen,
orgaanspecifieke veranderingen, of biologische en moleculaire merkers, alleen of in combinatie.
In de afgelopen 25 jaar zijn tal van criteria vastgesteld voor het diagnosticeren van
, kwetsbaarheid. Hierin is variatie; zo zijn sommige gericht op veranderingen in orgaansystemen
en anderen juist op kracht en mobiliteit. De meest voorkomende en gebruikte methoden zijn de
Fried’s Frailty Fenotype en de Rockwood and Mitniski’s Frailty Index. Fried’s fenotype definieert
kwetsbaarheid als aanwezigheid van 3 of meer punten uit de lijst van 5: (1.) slow walking speed
(2.) zwakte, lage grijpkracht (3.) Gewichtsverlies, meer dan 4,5kg in 1 jaar (4.) uitputting,
zelfgerapporteerd, en lage fysieke activiteit. De FI beschouwt kwetsbaarheid echter als een
continuüm. Het zorgt voor een totale kwetsbaarheid score berekend door het aantal
gezondheidstekorten bij elkaar op te tellen gedeeld door het totaal aantal tekorten. In de FRAIL-
scale methode zijn beide modellen samengevoegd tot 1. Verlies van grip sterkte is sterk
geassocieerd met toenemende chronologische leeftijd, maar ongeacht deze relatie is een
krachtige marker van invaliditeit, morbiditeit en mortaliteit. Zijn associatie met deze handicaps
suggereert dat het verlies van spiermassa geassocieerd is met veroudering en vrijwillige
spierkracht kan. Het kan zowel een oorzaak als een gevolg zijn van een lichamelijke handicap.
De best verklarende is de slow-walking-speed. Deze is het meest representatief voor
kwetsbaarheid. De lichaamssamenstelling kan ons ook wat vertellen als biomarker van
kwetsbaarheid. Hierbij moet je denken aan een toename van sarcopenie en lichaamsvet.
Wanneer er een combinatie van obesitas is met sarcopenie geeft dit een hoog risico op
invaliditeit. Verschillende doelen als behandeling voor kwetsbaarheid zijn gevonden. Dit is zowel
nonfarmacologisch zoals voeding en gedrags interventies maar ook farmacologisch zoals
antioxidanten, hormonale suppletie en genetische manipulatie. Dit was vrijwel allemaal dierlijk.
Multidomein Interventies blijken vooral gunstig te zijn bij de zwakste ouderen. Dit betreft
interventies in leefstijl, vermijden van medicijn gerelateerde bijwerkingen en specifieke
medicatie die enkel inwerkt op pathofysiologische mechanismen van zwakheid. De beste
interventie is simpelweg training. Dit voorkomt bij ouderen namelijk sarcopenie en afname in
mobiliteit. Dit betreft vooral weerstand en kracht training. Balans en aerobe training helpen ook
maar dan vooral op conditie en evenwicht. Op deze manier kan het valrisico onder ouderen
aanzienlijk verkleind worden. Voedingsverandering blijkt alleen te helpen in combinatie met
sporten; individueel lijkt het geen voordelen op te leveren. Uit trials komen we nog weinig
verder. Alleen 1 trial, waarbij testosteron werd toegediend bij mannen met hypogonadisme,
bleek effectief te zijn.
Chapter 10: Sarcopenie (page 99-106)
Sarcopenie is een geriatrisch syndroom waarbij progressieve en gegeneraliseerde skeletspier
verlies en functie is. Dit verhoogd het risico op bijvoorbeeld vallen. Het kan zowel acuut als
chronisch zijn. De diagnose wordt vooral bepaald door afname in spiermassa en lage
spierkracht/ fysieke prestatie. Eenmaal gediagnosticeerd is er een CGA nodig om de
onderliggende oorzaken te identificeren. Het voorkomen van sarcopenie begint al op volwassen
leeftijd met; voldoende training, rust en voeding. De behandeling voor sarcopenie bestaat dan
ook uit voldoende training en de juiste voeding. Hierbij gaat men uit van 1,2 tot 1,5 gram eiwit
per kg lichaamsgewicht per dag. Vanaf 50 jaar begint spiermassa- en functie verlies namelijk op
te treden. Er bestaat nog geen medicatie voor. De naam komt van de 2 griekse woorden sarx
(vlees) en penia (verlies). Voor 2010 bedroeg het puur spiermassa maar sinds 2010 betreft het
ook de spierfunctie. Het kan het beste gezien worden als orgaanfalen. Dit omdat het langzaam
progressief is, chronisch is maar dus ook vrij accuut kan ontstaan. De gevolgen betreffen
lichamelijke handicap, valgevaar, slechte kwaliteit van leven en dood. Het ontstaan bestaat uit
zowel de spier als neuronale en hormonale regulatie. Met het ouderen worden zien we dat de
kwaliteit van spiervezels daalt; afname piekvermogen en elasticiteit en verkorte snelheid. De
zwakte wordt verklaard door meerdere leeftijdsgerelateerde veranderingen zoals verlies van
anabole stimuli door de afname in testosteron en andere hormonen, leeftijdsgebonden
ontstekingen en veranderingen in het moleculaire contractie mechanismen. Ook is er op leeftijd