Samenvatting ontwikkelingspsychologie - UU psychologie
Hoorcollege 1a (inleiding in de owp) - OWP
Ontwikkelingspsychologie: de studie van verandering en continuïteit binnen het leven van
een individu. Er wordt gekeken van de conceptie tot aan de dood. In brede domeinen kan de
ontwikkelingspsychologie in 3 domeinen worden opgedeeld:
1. Fysieke ontwikkeling; de fysiologische ontwikkeling van mensen is belangrijk omdat
het gevolgen voor de mens heeft. Denk bijvoorbeeld aan wanneer kinderen leren
lopen, ze in veel meer situaties terechtkomen of wanneer pubers hormonen aan
gaan maken, ze dit ook doet laten veranderen.
2. Cognitieve ontwikkeling: hoe leren we onze omgeving waarnemen? hoe leren we
denken?
3. Psychosociale ontwikkeling: hoe verhouden we ons tot andere mensen? wat zijn
de emoties die we ervaren?
De belangen van het bestuderen van de psychologische ontwikkeling zijn er 3.
1. Ten eerste kunnen we door psychologische ontwikkeling te bestuderen ons
volwassen functioneren voorspellen.Temperament zijn de individuele verschillen
tussen kinderen die kunnen voorspellen hoe wij later ook zijn. Een voorbeeld is
extraversie, als jij als kind al van nature erg extravert bent, dan zul je dit op
volwassen leeftijd ook meer van nature hebben.
2. Ook kunnen we aan de hand van het bestuderen van onze psychologische
ontwikkeling onze menselijke natuur begrijpen. Als we onze menselijke natuur
begrijpen kunnen we ontwikkelingsmechanismen aantonen, de oorzaken hiervan
aantonen en vervolgens interventies bedenken. Een voorbeeld is het onderzoek over
altruïsme van Felix Warneken waarbij hij keek of kinderen hem uit zichzelf zouden
helpen. Dit bleek zo te zijn en dus bij sommige kinderen al van nature in hen te
zitten.
3. Tenslotte kunnen we begrijpen hoe we ‘gezond’ functioneren en dit kunnen
bevorderen. Interventies moeten vroeg in de ontwikkeling worden toegepast om zo
veel mogelijk effect te kunnen hebben. Een voorbeeld is een onderzoek van Tom
Dishion dat deviancy training (militaire training) ging geven aan extraverte jongeren
om hen respect voor autoriteit te leren. Dit experiment werkte juist tegenovergesteld,
de jongeren gingen averechts nog meer extravert gedrag vertonen.
Er zijn 3 stappen van ontwikkelingspsychologisch onderzoek:
1. Beschrijven van een ontwikkeling: Het systematisch in kaart brengen van stabiliteit
en verandering over tijd. Dit gaat in representatieve samples, dus groepen die
representatief zijn voor de populatie waarover je een uitspraak wilt gaan doen. Er
wordt gekeken naar ‘normale’ ontwikkeling en individuele verschillen.
2. Begrijpen van een ontwikkeling: Je probeert te begrijpen hoe en waarom een
ontwikkeling plaatsvindt. Wanneer je kennis hebt van de mechanismen en oorzaken
hierachter kun je een interventie bedenken.
3. Optimaliseren van een ontwikkeling: Je probeert de ontwikkeling van mensen zo
goed mogelijk te ondersteunen, bij zowel algemene als klinische populaties.
Ontwikkelingscascade: een opeenvolging van gebeurtenissen die verklaren waarom
antecedent leidt tot uitkomst. Een voorbeeld zijn kinderen van 2 die kennis krijgen en steeds
bewuster worden van zichzelf. Vanuit hier kunnen deze kinderen ook emoties ervaren
,waarbij zelfbewustzijn nodig is zoals schaamte en trots. Wanneer kinderen deze emoties
kunnen ervaren, zijn ze ook meer geneigd om aan sociale verwachtingen te voldoen. Een
ander voorbeeld komt uit de klassieke studie van Matson et al. 2005 waaruit blijkt dat
kinderen met externaliserende problemen in de kindertijd, academische problemen ervaren
in hun adolescentie en in hun volwassenheid internaliserende problemen ervaren.
Een belangrijke benadering binnen de ontwikkelingspsychologie is de lifespan benadering
door Baltes. Hij maakte een aantal aannames over de levensloop:
- Ontwikkeling vindt plaats gedurende de gehele levensloop
- Ontwikkeling is multidirectioneel
- Ontwikkeling omvat vooruitgang (gains) maar ook achteruitgang (losses)
- Ontwikkeling wordt gekenmerkt door plasticiteit
- Ontwikkeling is ingebed in sociale (historische, culturele) context
- Ontwikkeling wordt gedreven door meerdere determinanten.
Een belangrijke maar nog deels onbekende invloed op de ontwikkeling is cultuur. Een
gemeenschappelijke kennis, gedrag, taal, materiële objecten binnen een groep mensen
vertaalt zich bij individuen in gebruiken, emoties en waarden. In de westerse cultuur is alles
erg individueel terwijl in Aziatische culturen alles erg collectivistisch is. Dit zal ertoe leiden
dat mensen uit Aziatische culturen sneller dingen willen delen, rustiger zijn, meer willen
overleggen terwijl mensen uit westerse culturen veel sneller individuele keuzes maken.
Psychologische kennis is meestal in de WEIRD- landen verkregen (Westers, educated,
industrialized, rich and democratic). Dit zijn dus voornamelijk West-Europa, Noord-Amerika
en Australië. We kunnen daarom nog geen goede uitspraken doen over alle kinderen uit
andere culturen.
Er zijn meerdere fases in het leven:
1. Prenatale ontwikkeling = De periode voor de geboorte, het lichaam vormt zich hier
en de fysieke ontwikkeling van het lichaam staat centraal.
2. Infancy (babytijd) = <12 maanden, hierbij vindt een snelle groei en verandering
plaats. De fysieke ontwikkeling staat centraal, maar met cognitieve en psychosociale
consequenties.
3. Toddlerhood (peutertijd) = 12-30 maanden, de wereld van het kind wordt groter.
Ook is dit een fase waarin hechting met ouders belangrijk is. Er vindt een snelle
ontwikkeling van taal plaats en kinderen krijgen zelfbewustzijn en leren
zelfreflecteren.
4. Early childhood (vroege kindertijd) = 3-6 jaar, kinderen krijgen begrip van andere
mensen en spel staat centraal.
5. Middle childhood (midden kindertijd) = 6 - begin puberteit, kinderen leren formeel
op school en kinderen van deze leeftijd maken steeds meer interpersoonlijke
vergelijkingen (vergelijken met andere mensen).
6. Adolescentie = begin puberteit - ongeveer 20, je hebt zowel fysiek als psychisch
een snelle groei in deze fase. Puberteit en seksuele maturatie komen aan bod en
mensen van deze leeftijd ontwikkelen op dit moment een eigen identiteit en een
wereldbeeld.
7. Early adulthood (vroege volwassenheid) = 20-30 jaar, mensen ontwikkelen
zelfstandigheid en onafhankelijkheid.
, 8. Established adulthood = 30-45 jaar, een intense periode van zowel ontwikkelingen
binnen werkgebied, het onderhouden van een romantische relatie en zorg voor
(jonge) kinderen.
9. Middle adulthood = 45-65 jaar, hier komen de eerste tekenen van het beginnend
ouderdom. Je hebt een piek van productiviteit qua werk en soms last van dubbele
zorgtaken voor zowel kinderen als je ouders.
10. Late adulthood = 65-overlijden, je krijgt steeds meer fysieke beperkingen en
daardoor steeds meer afhankelijkheid. Mensen stoppen met werken dus maken vaak
de overgang naar een minder professionele activiteit.
2 belangrijke thema’s binnen de owp zijn ‘nature vs nurture’ en ‘continue vs discontinue’.
Het klassieke ‘nature vs nurture’ debat kijkt of eigenschappen van mensen
aangeboren of aangeleerd zijn. Nature veronderstelt dat ontwikkeling bepaald is door
genetische aanleg (nativisme). Thomas Hobbes was aanhanger van het nativisme. Nurture
veronderstelt dat je ontwikkeling wordt bepaald door omgeving (empiricisme). John Locke
geloofde het empiricisme. Inmiddels weten we dat het een combinatie is van beide. Er is
vaak sprake van wederzijdse beïnvloeding.
Het ‘continue vs discontinue’ debat kijkt of ontwikkeling continue is of niet. Mensen
die geloven in een continue ontwikkeling geloven dat ontwikkeling geleidelijk plaatsvindt
en er geen abrupte veranderingen zijn. Mensen die geloven in een discontinue
ontwikkeling geloven dat ontwikkeling een opeenvolging van abrupte veranderingen is. We
zijn er achter gekomen dat het niet een van de twee is, maar het verschilt per situatie.
, Hoorcollege 1b (theoretische modellen en methoden in owp) - OWP
Theorie: een vereenvoudigde, plausibele weergave van een ontwikkelingsfenomeen met
een balans tussen eenvoud en precisie. Theorie is als een lens waardoor we de
werkelijkheid zien. Er zijn 2 redenen waarom we theorie nodig hebben:
- Sense-making: Het integreren van kennis om tot een samenhangend begrip te
komen van hoe kinderen zich ontwikkelen. Je krijgt een begrip van de kennis die er
al is.
- Meaning-giving: Het sturen van en betekenis geven aan toekomstig onderzoek:
goede vragen en hypotheses opstellen met de meeste betekenis.
Wanneer je kennis hebt over de geschiedenis van de ontwikkelingspsychologie helpt dat jou
om de huidige ontwikkelingspsychologie - en diverse perspectieven daarbinnen - te
begrijpen. Ook helpt het om de relativiteit van de huidige ontwikkelingspsychologische
perspectieven en ‘trends’ te zien. Daarnaast illustreert het hoe ethische normen in
onderzoek zijn veranderd.
Sigmund Freud (1856-1939) bekeek klinische ziektebeelden vanuit interne drijfveren. Hij
heeft ook een belangrijke invloed gehad op de ontwikkelingspsychologie, hij kwam namelijk
met de ontwikkelingstheorie van persoonlijkheid. Dit was een psychoanalytische theorie
die kijkt naar hoe onze persoonlijkheid is georganiseerd en ontwikkeld. We worden volgens
hem geboren met een id: driften, passies en instincten. Na enkele jaren ontwikkelt zich een
ego: je handelt naar de ratio. Nog later in de ontwikkeling ontwikkel je een superego: kennis
over sociale conventies en normen die internaliseer je en handel je naar. Vroege ervaringen
kunnen volgens Freud op lange termijn impact hebben op onze ontwikkeling. Freud was
Europeaan.
In de Verenigde Staten kwam een andere beweging op, namelijk het behaviorisme.
Ze wilden niks te maken hebben met Freud. Ze vonden namelijk dat de psychologie een
exacte wetenschap was en dat alleen het tastbare er was. Er was volgens hen alleen het
zintuiglijk waarneembare. Zo waren er alleen dingen waar, die je empirisch kan bewijzen.
Het behaviorisme was dan wel Amerikaans maar ze baseerden zich op het werk van een
Russisch fysioloog: Ivan Pavlov (1848-1936). Ivan Pavlov kwam met het idee van klassiek
conditioneren: een neutrale stimulus zo vaak koppelen aan een positieve stimulus dat de
neutrale stimulus een geconditioneerde stimulus wordt. Na Pavlov kwam Burrhus Skinner
(1904-1990) met operant conditioneren: na een stimulus of belonen of straffen zodat die
stimulus juist vaker of minder vaak voorkomt. De belangrijkste bevariorist in de
ontwikkelingspsychologie was John Watson (1878-1958). Hij was geïnteresseerd in hoe
psychische ziekte wordt aangeleerd. Watson is bekend en berucht geworden door zijn ‘Little
Albert’ studies: hij liet baby’s spelen met een rat en liet daarna een hard geluid horen tot de
baby’s ook bang werden voor de rat. Hiermee illustreert hij klassieke conditioneren en toont
dus aan dat angst kan worden aangeleerd. Dit geeft ook aan dat angst kan worden
afgeleerd door gedragstherapie.
Een andere invloedrijke theorie in de ontwikkelingspsychologie was die van Jean
Piaget (1896-1980), namelijk het Piaget’s constructionisme. Hij nam veel intelligentietesten
af bij kinderen en wat hem opviel was dat veel kinderen van dezelfde leeftijd ongeveer
dezelfde fouten maken/dezelfde type fouten. Op basis van die observatie stelde hij een
stadiatheorie van cognitieve ontwikkeling op. In de eerste paar levensjaren begrijpen
kinderen de wereld door hun zintuigen. Vanaf 2 jaar zijn kinderen in staat om symbolen te