Jeugdige zedendelinquenten
Naam: Melanie Hoeven
Studentnummer: 2575528
Aantal woorden: 2835
Inleiding
Jongeren die zedendelicten plegen is een onderwerp dat met hoge regelmaat de pers weet te
bereiken (Hendriks, 2006). Dit is niet vreemd, gezien de bijzonder ernstige aard van dit delict.
Barbaree en Marshall (2006) hebben op basis van hun onderzoek naar jeugdige
zedendelinquenten vastgesteld dat ongeveer twintig procent van alle seksuele misdrijven door
deze groep wordt gepleegd. Op het eerste gezicht valt dit voor sommigen wellicht mee, maar
wat nu als deze jeugdige zedendelinquenten gedurende hun hele leven doorgaan met het
plegen van seksuele delicten? In dat geval kan het aantal slachtoffers hoog oplopen.
In hoeverre jeugdige zedendelinquenten daadwerkelijk persisteren (doorgaan) zal in
deze paper aan de orde komen bij de bespreking van de criminele carrière van deze
dadergroep. Tevens zal in deze paper gekeken worden naar de criminologische relevantie,
etiologie en interventies die ingezet kunnen worden bij jeugdige zedendelinquenten. Tot slot
zal er een advies worden geformuleerd aan de minister van Veiligheid en Justitie omtrent
benodigde wetenschappelijke kennis ten aanzien van deze dadergroep. De onderzoeksvraag
die in deze paper centraal staat luidt als volgt: “Op welke manier kan er het beste worden
ingegrepen in de criminele carrière van jeugdige zedendelinquenten?”.
Criminologische relevantie
Het behoeft weinig uitleg dat zedendelicten een grote impact hebben op de samenleving. Met
name voor de slachtoffers zijn de gevolgen van seksueel misbruik groot. Het trauma dat
ontstaat als gevolg van slachtofferschap kan leiden tot ernstige problemen, zowel op de korte
als op de langere termijn (Barbaree & Marshall, 2006). Het betreft hier problemen op het
gebied van de mentale gezondheid, zoals depressie, middelenmisbuik, angst- en
stressstoornissen, en om gedragsmatige problemen als vroege zwangerschappen en zelfmoord
(Barbaree & Marshall, 2006; Hendriks, 2006). Ongeveer twintig procent van alle seksuele
misdrijven worden gepleegd door jeugdigen (Barbaree en Marshall, 2006; Hendriks, 2006).
Ongeacht het beperkte aandeel van jongeren bij zedendelicten, is het wel degelijk van
belang om aandacht aan deze groep te besteden. De heersende opvatting over jeugdige
zedendelinquenten is namelijk dat zij een hoog recidiverisico kennen en dat zij ook in de
, volwassenheid door zullen gaan met het plegen van zedendelicten (Hendriks, 2006). Als deze
dadergroep inderdaad zo’n consistente en langdurige carrière kent, zal het aantal slachtoffers
groot zijn. Met het oog op recidive is het daarom van belang inzicht te verkrijgen in de mate
waarin interventies effectief zijn. Om hierin te voorzien zal aandacht moeten bestaan voor de
verschillende subtypen.
De etiologie van de dadergroep
Jeugdige zedendelinquenten vormen, in tegenstelling tot wat veel gedacht wordt, geen
homogene groep. Op basis van de delict- en slachtofferkenmerken kan er binnen deze groep
een indeling worden gemaakt naar een drietal dadertypen (Van den Berg, Bijleveld &
Hendriks, 2011). Het eerste type dat onderscheiden kan worden is de kindmisbruiker. Een
dader wordt geclassificeerd als kindmisbruiker wanneer deze, solistisch, een kind onder de
twaalf jaar misbruikt dat minimaal vijf jaar jonger is (Hendriks, 2006; Van den Berg et al.,
2011). Daarnaast zijn er ook jeugdigen die leeftijdsgenoten misbruiken. Deze groep kan in
tweeën worden gesplitst met enerzijds de solodader, hieronder wordt verstaan een persoon die
solistisch iemand van zijn eigen leeftijd, dan wel een ouder persoon seksueel misbruikt
(Hendriks, 2006; Van den Berg et al., 2011). Anderzijds onderscheidt Hendriks (2006)
groepsdaders als personen die samen met ten minste één mededader zedendelicten plegen.
Voor de etiologie van jeugdige zedendelinquenten spelen verschillen domeinen een
rol. Daarnaast geldt ook dat binnen de verschillende subgroepen specifieke persoonlijkheids-
en achtergrondkenmerken van belang zijn (Bijleveld & Hendriks, 2005). Hierom wordt in het
volgende onderscheid gemaakt naar typologie.
Persoonlijkheidskenmerken
Hendriks (2006) onderscheidt in zijn onderzoek een zestal persoonlijkheidskenmerken die
samenhang vertonen met het plegen van seksuele delicten door jeugdige zedendelinquenten.
Zo zijn jeugdige zedendelinquenten, als gevolg van hun negatieve zelfbeeld en beperkt sociaal
vermogen, vaak neurotisch. Daarnaast kent deze groep ook een hogere mate van impulsiviteit
en extraversie. Het beperkte empathische vermogen van jeugdige zedendelinquenten maakt
dat hun gewetensontwikkeling beperkt is. Tot slot zijn spanningsbehoefte en intelligentie twee
persoonlijkheidskenmerken die correleren met het delictgedrag. Van Wijk, Van Hor, Bullens,
Bijleveld en Doreleijers (2015) hebben ook onderzoek verricht naar
persoonlijkheidskenmerken van jeugdige zedendelinquenten. Zij laten in hun onderzoek
spanningsbehoefte buiten beschouwing en hebben in plaats daarvan gekeken naar
zelfvertrouwen.