Samenvatting artikelen tentamen Inleiding Orthopedagogiek
Deze samenvatting bevat de volgende artikelen:
- Pedagogiek in beeld H17 - Orthopedagogische probleemvelden en voorzieningen in Nederland H2
- Pedagogiek in beeld H18 - Briefadvies geestelijke gezondheid van vluchtelingen
Pedagogiek in beeld hoofdstuk 17
Residentiële hulpverlening = laatste redmiddel, want gaat in tegen recht van kind om in gezin op te groeien.
Kind in tehuis loopt meer risico op seksueel misbruik of fysieke mishandeling
17.1 Inleiding
Uitgangspunt Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind, IVRK = het kind dient op te groeien in
gezinsomgeving, sfeer van geluk, liefde en begrip voor de volledige en harmonische ontplooiing van zijn/haar
persoonlijkheid pleeg- of adoptiegezin kan vervangend zijn.
Tehuis-, groeps-, internaatsopvoeding, intramurale behandeling, gesloten jeugdzorg, jeugdzorglus, justitiële
jeugdinrichting, residentiële zorg/behandeling zijn geen gezinsverband
17.2 Historische achtergronden
19e eeuw: Residentiële voorzieningen gesticht
dominees en priesters. Het Reveil
opleving van religieuze bewustzijn +
overtuiging dat geloofgemeenschappen
taak hadden bij oplossen
maatschappelijke problemen uitten zich
in bemoeienis van geestelijken.
Ottho Gerhard Heldering: trok lot aan van jonge ongehuwde moeders en kinderen, jeugdige delinquenten en
verweesde/verlaten kinderen. Stichtte internaten met doel om betere opvoeding te bieden dan eigen ouders.
Internaten op afstand om contact te minimaliseren
Jaren later concludeerden de geestelijken dat internaten gebrekkig surrogaat boden voor gezin en bleek verder
afglijden niet te voorkomen. Gebouwen waren er al en internaten waren goed bevolkt, dus doel verandert
door ligging waren kinderen beveiligd van kinderen tegen kwade invloeden v/d samenleving en diende dit ook
voor beveiliging van deze kwade kinderen.
20e eeuw In 1901 werd mogelijk ouderlijk gezag te beëindigen (toen vaderlijk gezag) = 1 e wet ter
bescherming van kinderen in NL familierecht
Kinderbescherming liep haar doel voorbij, mensen gingen misbruik maken zonder bevoegd te zijn.
Particulier initiatief voor juridische ontwikkelingen: er werd geëxperimenteerd met patronage = systeem dat
dokter/notaris/dominee of andere notabele nam gezin onder hoede en verstrekte opvoedkundige adviezen.
In 1921: Wet op de ondertoezichtstelling (OTS) = is bovenstaande. Beperkt ouders in gezag,
maar neemt gezag niet af. Ouders zijn verplicht zich te houden aan aanwijzingen gezinsvoogd
(heeft mogelijkheid rechter te vragen om uithuisplaatsing, maar doel blijft herstel band
ouder/kind. Tegenwoordig nog steeds internaten/orthopedagogische centra voor dove/blinde
of voor kinderen met VB, maar dit besluiten ouders vrijwillig
Tijdens/na WOII ongerustheid over chaos/geweld in tehuizen/weeshuizen. Bowbly
langdurige/permanente verbrekingen tussen moeder/kind (maternal deprivaton) heeft
negatief psychisch effect op korte/langetermijn. Hij tonde aan dat affectionless characters
(probleemgedrag/crimineel gebied) geschiedenis met scheidingen/verliezen ouders hadden
Kritiek Bowbly = als kind uit tehuis minder goed ontwikkeld hoeft het niet aan de moeder te liggen, maar
kan ook aan intensieve verzorging, minder aandacht, achtergrond, voorgeschiedenis etc. liggen
Naar meer onderzoek Bowbly naar psychisch welzijn kind met tuberculose (ziekte) nam hij zijn stelling terug.
Meeste overtuigende bewijs komt uit oud (1989) experiment Roemenen: Door teveel kinderen veel
kinderen in tehuizen. VS wilde pleeggezin introduceren, maar door nieuwheid nieuw onderzoek hiernaar
controlegroep=tehuis, experimentele groep=pleegzorg. Pleegzorg betere resultaten (IQ, veilig gehecht etc.)
17.3 Empirisch onderzoek
Evidence based zorg/behandeling = hulpverleners die volgens protocol werken gebaseerd op empirisch bewijs
voor werkzaamheid (sociale vaardigheidstraining, cognitieve gedragstherapie etc.). Onderzoek naar effecten
residentiële zorg: geen studies die bewezen effectieve behandeling in tehuis vergeleken met zorg in gezin. Wel
dat uitkomsten residentiële behandeling beter waren bij gebruik bewezen effectieve werkwijze, vergeleken
met gebruikelijke residentiële behandeling. Geen statische verschillen. zelfde vergelijking werd niet gemaakt
tussen niet-residentiële bewezen effectieve behandeling en niet-residentiële gebruikelijke behandeling, dus
kan je geen conclusies trekken.
1
, Residentiële hulpverlening = optie voor behandeling, maar ook
opvoedingsarrangement (bv. bij overleden ouders/niet in staat
voor kind te zorgen) ook opties als binnenlandse adoptie
(weinig in NL), pleegzorg, tehuisopvoeding of reünificatie
(terugplaatsing ouders na periode pleeggezin/tehuis).
Opeenvolgend de beste opties: adoptiegezinnen, pleeggezinnen
en reünificatie. Verschil reünificatie en residentiële hulpverlening
is klein, maar in voordeel van terugplaatsing bij eigen ouders,
ondanks risicofactoren Geen meerwaarde om te in
opvoedingssituatie te kiezen voor residentiële hulp.
Ongewenste neveneffecten residentiële hulp = kinderen worden
beïnvloed door elkaars problemen, doen elkaar hierin na als dit
hogere status/privileges kan opbrengen of als ze zo kunnen
ontkomen aan controle.
Kinderen kunnen ook elkaars slachtoffer worden: seksueel misbruik/fysieke mishandeling
Uithuisgeplaatste adolescent heeft hoog risico op seksueel misbruik/fysieke mishandeling, vooral in
residentiële hulpverlening meer misbruik tehuis dan pleeggezin
Verbeterpunten residentiële hulpverlening = hanteren bewezen effectieve programma’s, tegengaan
neveneffecten, vooral bij kind met meervoudige beperking (MB). Bij deze groep van belang om relatie op
te bouwen met opvoeder: CONTACT is programma voor kind met meervoudig visuele/verstandelijke
beperking: gebaseerd op gehechtheid/intersubjectiviteit tussen ouders/kind. Worden video-opnames
gemaakt van interactiemomenten tussen bewoner/pedagogisch medewerker coach ondersteunt bij
ontdekken manieren waarop bewonen contact maakt en hoe je hierop moet reageren bij ernstige
problemen (bv. zelfbeschadiging) relatie opbouwen lastig en leidt tot vicieuze cirkel van extreem gedrag en
isolatie bij afleren slecht gedrag/aanleren goed gedrag is echter deze relatie nodig aangaan
therapeutische gehechtheidsrelatie is ingrijpend middel, en moet alleen worden ingezet als kind geen
gehechtheidsrelaties heeft. Ook mag dit alleen als relatie geleidelijk wordt opgebouwd naar
gehechtheidsrelaties met dagelijkse opvoeders
17.4 Cultureel-vergelijkend onderzoek
Conclusie = alleen residentiële hulpverlening als niet anders kan Positive Outcomes For Orphans (POFO) =
beweging die zegt dat landen waar armoede, conflicten en epidemieën (aids) heersen geen enkele
opvangmogelijkheid uitgesloten moet worden onderzoek gedaan in ontw.landen: bij beginmeting
functioneerden tehuiskinderen beter dan niet-tehuiskinderen na 3 jaar kleinere verschillen. Niet-
tehuiskinderen gingen vooruit in lichamelijke gezondheid, geheugen en emotioneel welbevinden.
Tehuiskinderen waren wel gezonder/langer, maar hadden meer emotionele problemen = waarschuwing
tegen te snel afbouwen van hulp aan tehuizen kritiek op deze studie. Veel factoren werden niet
meegenomen (zoals gehechtheid) conclusie van POFO dat tehuisopvoeding in sommige omstandigheden
juist gunstig is dan opgroeien in gezinsverband overtuigt daarom minder dan Roemeense onderzoek dat liet
zien dat plaatsing in gezin ervoor zorgt dat kind juist beter af waren dan in tehuis.
17.5 Toekomst
Als residentiële hulp nog ingezet wordt is dat vaker gebonden aan een maximale duur er zijn gevaren voor
deze ambulantisering: beperkt namelijk mogelijkheden hulpverlener om meest geschikte optie te kiezen voor
individueel kind in individuele situatie. Instrumenten om te kijken of ouders niet opvoedingsgeschikt zijn, zijn
onvoldoende op validiteit getest en hebben veel ruimte voor eigen interpretatie. Dit geldt (waarschijnlijk) ook
voor instrument die bepaald of kind niet geschikt is voor plaatsing in pleeggezin
Gelet op neveneffecten residentiële hulp, gebrek aantoonbare meerwaarde, gebrek aan valide
indicatiestellen en disproportionele beslag op middelen voor jeugdzorg, is het goed dat pedagogen worden
uitgedaagd gezinnen effectief te ondersteunen en systeem van pleegzorg op te bouwen.
Pedagogiek in beeld hoofdstuk 18 - 18.1 Inleiding
Culturele minderheidsgroepen vaker specifieke problemen in ontwikkeling en opvoeding. Etnische/culturele
minderheden = personen die zelf zijn geïmmigreerd of van wie minstens één ouder is gemigreerd naar NL
na 2 generaties wordt 3e generatie gezien als meerderheidsgroep. 1e/2e generatie richten zich sterk op
migranten met zelfde migrantenachtergrond en gedeelde cultuur. Getalsmatig zijn dit, in vergelijking tot
meerderheidsgroep, kleine groepen en dus etnische/culturele minderheidsgroepen in praktijk werkt dit
anders. Veel uit meerderheidsgroep voelen zich tot minderheidsgroep gerekend, vooral door uiterlijk.
Generatie, voorkeur cultuur of verbondenheid met culturele groepen doet er vaak niet eens toe ervaren
vooroordelen en discriminatie = slecht voor sociale functioneren en welbevinden.
2
,18.2 De ontwikkeling van aandacht voor minderheidsjongeren in de jeugdzorg
Geschiedenis: Door arbeidsmigratie kwamen veel jonge mannen naar NL, tijdens de slechtere economie (1973)
gingen veel terug, behalve Turken en Marokkanen zorgden voor verdere groei aantal migranten uit landen
van herkomst door familiehereniging (familieleden) en familievorming (bruid) in NL waren aangewezen op
algemene voorzieningen voor onderwijs/zorg en overheid financierde landelijke en regionale steunpunten
(gaven steun ter versterking v/d scholing en maatschappelijke participatie)
Eerste opvoedingsondersteuningsprogramma’s kwamen, gericht op ondersteunen van moeders/ jonge
kinderen. Moeder moest kind beter voorbereiden op NL-basisonderwijs OPSTAP = meeste bekende
programma, aangeboden in Turks/Arabisch/Papiaments en NL. Daarnaast werden in Randstand bij instellingen
voor geestelijke gezondheidszorg migrantenteams gevormd en kwamen specialistische kenniscentra begin
deze eeuw, zoals landelijke kenniscentrum voor interculturele zorg (Mikado).
Jaren ‘70/’80 vorige eeuw = besef dat met schoolloopbaan van migrantenkinderen niet goed ging
‘Jaren 90 vorige eeuw = besef dat met welbevinden migrantenkinderen niet goed ging
Studies toonden aan dat Turks-NL kinderen meer internaliserende problemen hadden en dat jongeren
die tot etnische minderheden behoorden vaker/langer werden opgevangen in hulpverleningsinstellingen
Voor DSM4 geen woord over culturele diversiteit, vanaf versie 4 aandacht voor culturele variaties in
verschijningsvormen. Psychopathologische syndromen/verklaringen werden gepresenteerd als universeel
en vergelijkbaar tussen personen over hele wereld
18.3 Onderzoek naar minderheidsjongeren met speciale zorgbehoeften
Redenen om in jeugdzorg speciale aandacht te schenken aan etnische minderheden:
1. Specifieke problemen in ontw./opvoeding van kinderen uit deze groep
2. Wenselijkheid om de omgang met/behandeling van personen uit deze groep aan te passen aan situatie
Bij veel van deze kinderen, met name vluchtelingen hangen psychische problemen samen met trauma’s
Vaak last van PTSS en angststoornissen. Bij verlies ouders vaker sprake van depressieve klachten en
psychoses gebrek mogelijkheden tot zelfregulatie/coping, vanwege niet worden bijgestaan door ouders.
Risico kindermishandeling is groter in migrantenfamilies dan autochtone families. Verklaard door lagere
socio-economische status bij traditionele migranten (Turks, Surinaams, Marokkans, Arubaans, Antiliaans).
Niet-traditionele ook hoger risico, maar waarschijnlijk verklaard door stress en trauma’s i.p.v. die status
Turks-NL meer internaliserende problemen dan autochtonen, Marrokanen/Surinamers vaker schizofrenie
Antilliaanse-/Marokkaans-NL jongeren vaker externaliserend gedrag en komen vaker voor in justitiële
criminaliteitsregisters, ook naar speciale opvangvoorzieningen in VO, Rebounds bij verstorend gedrag
(terwijl deze jongeren in Rebound minder problemen rapporteren dan autochtone jongeren)
Parasuïcide (poging zelfmoord) vaker bij Hindoestaanse meisjes dan bij meisjes/jongens uit andere groep
Vluchtelingen vaker angstproblemen dan autochtoon NL jongeren
Het is belangrijk dat het voor jongeren uit welke etnische groep dan ook niet alleen professionals, maar ook
leeftijdsgenoten en opvoeders het eens zijn over wel/niet aanwezig zijn van storend gedrag en noodzaak om
daar iets aan te doen. Werken met migrantengroep is wel lastiger door wantrouwen en gebrek aan kennis.
18.4 Cultuurvergelijkend onderzoek -bevindingen
Veel cultuurvergelijkend onderzoek als functie generaliseerbaarheid van verschijnselen/bepaalde
verklaringsmodellen te toetsen (bv. meer depressieve klachten door stress door discriminatie) dergelijk
onderzoek verduidelijkt dat dezelfde verschijnselen voorkomen en dezelfde verklaringsmodellen valide
gebruikt kunnen worden in verschillende landen/culturen universalisme wordt niet verondersteld, maar
onderzocht/getoetst.
Ontrafelen biologische en culturele achtergronden van problemen van personen van bepaalde culturele
groep bij donkere huidskleur/huid volledig bedekken met kleding minder opname vitamine D
lusteloosheid en oververmoeidheid biologische fenomenen kunnen makkelijk worden verward met
psychische klachten verschijnselen pas duidelijk bij meenemen alle regio’s zelfde groep in herkomst
regio’s hebben gek genoeg minder klachten dan in NL.
Voor signaleren, de preventie en remediëren van probleemgedrag is van belang te weten of er bij ontstaan
ernst/duur probleem sprake is van culture specificiteit of invloed van processen die samenhangen met
migratie en het leven in nieuwe culturele context/land schizofrenie bij Surinamers in Suriname minder
dan bij Surinamers in NL (stressvolle aard van stadsleven)
18.5 De toekomst van pedagogische aandacht voor minderheidsjongeren
Ondanks dat in 18.3 als iets bekend was over groepspecifieke psychopathologische kenmerken/
aandoeningen, is er relatief weinig bekend hierover. Verschillende redenen: aantal personen behorend tot
minderheidsgroep is substantieel en groeiende, maar elke afzonderlijke groep is klein bij populatiestudies
doen weinig jongeren van deze groepen hieraan mee. Verder willen ze minder vaak deelnemen aan onderzoek
3
, en worden in meeste studies instrumenten gehanteerd die niet zijn aangepast/niet valide zijn voor deze
culturele diversiteit van belang dit probleem op te lossen door herhalen verzameling data in kleinere
groepen met nieuwe participanten voor grotere steekproef, beloningen te geven op specifieke behoeften van
deelnemers of aandacht te geven aan culturele adaptie van instrumenten instrumenten vaak alleen valide
voor westerse personen, doordat het is getoetst op westerse participanten.
Orthopedagogische probleemvelden en voorzieningen in Nederland hoofdstuk 2
Meervoudige probleemgezinnen (in samenvatting afgekort als MPG)
1. Inleiding + 2. Nadere omschrijvingen
Er is geen eenduidige definitie van MPG, wel beschrijvingen: ernstige moeilijkheden beide ouders, emotioneel
instabiele gezinsrelaties en financiële problemen, maatschappelijk werkers krijgen geen vat op deze gezinnen.
In NL eerst gesproken van onmaatschappelijke/asociale gezinnen: veroorzaakten veel problemen in de buurt,
verwaarloosden hun huis en lieten kinderen aan lot over na verloop van tijd is in omschrijving van
meervoudige probleemgezinnen/multiproblem gezinnen meer accent gekomen op psychosociale problemen.
Zimbalist geeft volgende omschrijving: gezin met ongeorganiseerd sociaal functioneren met verschillende
gevolgen voor de volgende gedragingen: familierelaties, relaties buiten familie en uitvoeren van taken zoals
m.b.t. gezondheid, economie, huishouden etc. ontworpen om gezin als fysieke eenheid te onderhouden
Veel gehoorde definitie in NL: gezin met chronisch complex van sociaaleconomische en psychosociale
problemen geworteld in voorgaande generaties en waar hulpverleners gezin als weerbarstig ervaren.
Duidelijk dat het gaat om chronische en breed uitgewaaierde problemen die zich afspelen in gezinnen die
lange hulpverleningsgeschiedenis achter de rug hebben zonder veel effect.
Kenmerken MPG:
1. Verstoorde onderlinge relaties: verhoudingen zijn ontregeld. Tussen alle leden doen conflicten voor.
Meeste interacties zijn negatief en schadelijk voor ontwikkeling i.p.v. positief en stimulerend
2. Kinderen met problemen: bij één of meer kinderen komen ernstige problemen voor, zowel externaliserend
als internaliserend. Laatste vooral bij mishandeling (incest)
3. Ouders met problemen: moeders vaak psychische/gezondheidsproblemen en verslaving, vaders vaak
criminaliteit en verslavingen
4. Sociaal isolement: gezin bevindt zich in sociaal vacuüm. Vervreemd van omgeving en weinig sociale
contacten. Vaak conflicten met omgeving
5. Materiële problemen: vaak ontbreken materiële voorzieningen door financiële moeilijkheden, maar ook
dor huisvestingsproblemen (huurschuld, slechte huisvesting). Vader vaak geen werk
6. Moeilijk behandelbaar: boek weinig/geen vooruitgang. Typerend is hele reeks hulp zonder resultaat. Vaak
niet gemotiveerd of passen zich in schijn aan. Vorige generaties vaak ook al problemen
7. Uithuisgeplaatste kinderen: één of meer kinderen vaak uithuisgeplaatst.
Eerste 5 aspecten vooral problemen eigen aan MPG. Laatste zijn van andere orde en meer gevolg van vele
problemen in gezin deze 7 komen niet in gelijke mate voor. Er bestaat binnen gezinnen veel variatie.
3. Gezinnen van uithuisgeplaatste jeugdigen
Gezinsproblemen van uithuisgeplaatste jongeren is groter dan die van jongeren met ambulante behandeling of
begeleiding. Bij uithuisplaatsing blijken dus gezinsproblemen doorslag te geven, niet de individuele
problematiek van de jeugdige.
Meest voorkomende probleem is pedagogische onmacht, maar ook affectieve verwaarlozing en mishandeling
(wel in mindere mate). Verder veel verstoorde relaties tussen ouder-kind. Ook ouders hebben vaak psychische
en gezondheidsproblemen. Gemiddeld 3 tot 6 problemen per gezin vaak veel energie in begeleiden
jeugdige, maar niet in gezin. Bij ondertoezichtstelling steekt gezinsvoogd meer tijd in gezinnen waar jeugdige
thuis is, dan waarvan jeugdige uithuis is geplaatst komt door tijdgebrek, maar ook doordat hulpverlener
geen oplossing meer ziet. Zijn wel ambulante programma’s voor gezin met kind, maar niet bij uithuisplaatsing.
4. Uitbreiding ambulante hulp
Gevolg zo-zo-zo beleid (hulpverlening zo dicht mogelijk bij huis, kort mogelijk en licht mogelijk) =
preventieve/ambulante sector werden versterkt opzetten gezinsprojecten met doel beter begeleiden
gezinnen verwachting minder uithuisplaatsingen. Deze versterking steunde vooral op pragmatische
overwegingen zoals: (1) voorkomen is beter dan genezen, (2) wat het tehuis kan, kan ambulante hulp beter, (3)
met geld van dure tehuisplaatsing kan meer in ambulante hulp gedaan worden
Intensieve gezinsbegeleiding = gericht op voorkomen uithuisplaatsing:
5. Enkele gezinsgerichte projecten
4