Betreft de gehele stof uit het
boek “Beslissingen en Planning”
van het vak Beleggen &
Financiering van de opleiding
Accountancy/Bedrijfseconomie.
Namelijk: H1 t/m H6 incl. H15 uit
het boek “Financieel
Management en Financiering”
door J. Renaud en P. de Keijser.
Lyan Smeets
SAMENVATTING
Hogeschool Zuyd Sittard
“Beslissingen en Planning” &
“Financieel management en Financiering”
,H1 Investeringsbeslissingen
1.1 De investerings- en financieringsbeslissing
Het investeringsproces omvat het ontwikkelen, beoordelen, selecteren en evalueren van
investeringsprojecten. Investeren = Het aanschaffen van vaste of vlottende activa voor de
onderneming. Deze investeringen kunnen worden gefinancierd door:
o Partiële financiering – Directe koppeling tussen investeringsbeslissing en financiering
Leverancierskrediet – Inkoop voorraad, Hypothecaire lening – Aankoop onroerend
goed, etc.
o Totale financiering – Verband tussen de totale vermogensbehoefte (dus niet per
investering) en financiering
Secundaire geldstromen = Geldstromen die met de financiering van de investering te maken hebben
Primaire geldstromen = Alle andere geldstromen die het gevolg zijn van de investering
De geldstromen staan weergegeven in onderstaand schema:
Bij het opstellen van de standaard winst- en verliesrekening kan aangesloten worden op
bovenstaand goederen- en geldstroomschema.
Omzet
- Inkoopwaarde v.d. omzet
- Bedrijfskosten
EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization
- Afschrijvingskosten
EBIT (Earnings Before Interest and Taxes)
- Interestkosten
Winst voor VpB
- Belasting
Winst na VpB
Depreciation = Afschrijving op materiële vaste activa
Machines en gebouwen
,Appreciation = Afschrijving op immateriële activa
Goodwill en octrooirechten
1.2 Soorten investeringen
De globale indeling van investeringen:
1. Verplichte investeringen
Investeringen i.v.m. milieuvoorschriften, etc.
2. Investeringen met het oog op kostenreductie
Vervanging van een machine, etc.
3. Investeringen met het oog op uitbreiding van capaciteit van huidige bedrijfsactiviteiten
o Bestaande producten
o Nieuwe producten
1.4 Investeringsprojecten
Investeringsproject = Het totaal van investeringen in vaste en vlottende activa, dat nodig is om een
bepaalde investeringsbeslissing uit te voeren.
Om de gevolgen van een investering vast te stellen, worden de differentiële primaire geldstromen
berekend. Differentiële primaire geldstromen = (Verwachte) Kasstroom na investering – Kasstroom
voor investering. De kasstroom na investering wordt berekend aan de hand van het
kasstroomoverzicht.
Het indirecte kasstroomoverzicht:
Winst na VpB
+ Afschrijvingen
+ Dotaties voorziening
+ Interestkosten
– Belastingbesparing op rentelast
Kasstroom op winstbasis
–/+ Mutaties op geïnduceerd NWK
Kasstroom op operatiebasis
– Investeringen in Vaste Activa
+ Desinvesteringen in Vaste Activa
Kasstroom op investeringsbasis (= Vrije kasstroom)
1.5 Methoden om investeringsvoorstellen te beoordelen
De methoden kunnen globaal in twee groepen worden verdeeld:
1. Methoden die uitgaan van de boekhoudkundige benadering – Hierbij speelt tijdvoorkeur
geen rol
De boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP)
De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit
2. Methoden die uitgaan van een economische benadering – Hierbij wordt met tijdvoorkeur
rekening gehouden
De economische terugverdienperiode
, De netto contante waarde
De annuïteitenmethode (wordt niet behandeld in leerjaar 2)
De interne rentabiliteit
De aangepaste interne rentabiliteit
Tijdvoorkeur = Bedragen die op verschillende momenten betaald of ontvangen worden, kunnen niet
zonder meer met elkaar worden vergeleken
De waarde van €1.000 te ontvangen op dit moment is hoger dan de waarde van €1.000 te
ontvangen over een jaar
1.5.1 Boekhoudkundige terugverdienperiode
Bij de boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP) wordt de tijd berekend die nodig is om het
investeringsbedrag terug te ontvangen uit de verkoop van de producten of verkoop van de activa na
beëindiging van het project. De tijd die nodig is om door middel van de verwachte geldstromen het
geïnvesteerde bedrag terug te ontvangen, is de terugverdienperiode.
Voorbeeld:
Som van ingaande Alternatief 1 Alternatief 2
geldstromen t/m jaar Initiële investering = €310.000 Initiële investering = €208.000
1 €90.000 €80.000
2 €180.000 €160.000
3 €270.000 €240.000
4 €360.000 €368.000
5 €450.000
6 €570.000
De BTP bedraagt voor alternatief 1 vier jaar, en voor alternatief 2 drie jaar. Als op basis van dit
criterium een keuze zou moeten worden gemaakt, gaat de voorkeur uit naar alternatief 2.
Het alternatief met de laagste terugverdienperiode krijgt de voorkeur
1.5.2 Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit
Bij de methode van gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR) wordt de gemiddelde winst
na VpB (berekend over de gehele looptijd van het project) uitgedrukt in een percentage van he
gemiddeld geïnvesteerd vermogen.
Totaal Winst na VpB gedurende looptijd (incl . T =0): Aantal jaren
GBR= x 100 %
Gemiddeld geïnvesteerd vermogen
Initiële investering+ Restwaarde
Gemiddeld geïnvesteerd vermogen=
2
Het alternatief met de hoogste rentabiliteit krijgt de voorkeur.
1.5.3 Economische terugverdienperiode
Bij het vaststellen van de economische terugverdienperiode (ETP) worden de verwachte
geldstromen contant gemaakt naar het moment van investeren. Op basis van de contante waarde
stellen we de tijdsduur vast, die nodig is om het initiële investeringsbedrag terug te ontvangen.
De vermogenskostenvoet bestaat uit de tijdsvoorkeursvoet en een risicovergoeding. Bij het
berekenen van de contante waarde wordt gebruik gemaakt van de vermogenskostenvoet, deze zal
,nader worden toegelicht, voor nu wordt deze bij iedere opdracht gegeven en hoeft deze niet worden
uitgerekend.
Voorbeeld vanuit vorig voorbeeld:
Vermogenskostenvoet: 10%
Jaar Alternatief 1
Initiële investering = €310.000
Contante waarde per jaar Gecumuleerd
1 €90.000/1,101 = €81.818,18 €81.818,18
2
2 €90.000/1,10 = €74.380,17 €156.198,35
3 €90.000/1,103 = €67.618,33 €223.816,68
4
4 €90.000/1,10 = €61.471,21 €285.287,89
5 €90.000/1,105 = €55.882,92 €341.170,81
6 €120.000/1,106 = €67.736,87 €408.907,68
Vervolgens werkt dit exact hetzelfde als de boekhoudkundige terugverdienperiode, en gaat het
erom welk alternatief de kortste terugverdienperiode heeft.
1.5.4 Netto contante waarde
Bij de methode van de netto contante waarde (NCW) worden toekomstige geldstromen naar het
moment gebracht, waarop de investeringsbeslissing moet worden genomen. Net zoals bij de ETP
worden de geldstromen contant gemaakt tegen het voor het project vereiste vermogenskostenvoet.
Vervolgens worden deze contante waardes bij elkaar opgeteld. Het verschil tussen deze som en de
initiële investering vormt de netto contante waarde.
Voorbeeld vanuit vorig voorbeeld:
€ 90.000 € 90.000 € 90.000 € 90.000 € 90.000 € 120.000
Contante waarde geldstromen alternatief 1= + + + + +
1,10 1,102 1,103 1,104 1,105 1,106
Netto contante waarde=€ 408.907,68−€ 310.000=€ 98.907,68
Projecten met een positieve NCW zijn in principe aanvaardbaar, dit houdt namelijk in dat het project
waarde creëert. Het alternatief met de hoogste NCW krijgt de voorkeur.
1.5.6 Interne rentabiliteit
De methode van de interne rentabiliteit (IR) berekent de economische rentabiliteit die op een
investeringsproject wordt behaald. Als de NCW positief is, is duidelijk dat de IR meer bedraagt dan
de vermogenskostenvoet. Het percentage dat ertoe leidt dat de NCW precies gelijk is aan nul, is de
IR. De berekening van de IR vindt plaats aan de hand van de trial-and-error-methode. Als de NCW
ongelijk aan nul blijkt te zijn (error), proberen (trial) we een ander percentage. Dit proces gaat net
zolang door totdat we het percentage gevonden hebben dat gelijk is aan nul. Het gevonden
percentage is de IR.
De methode van de IR gaat er impliciet van uit dat de geldstromen die tijdens de looptijd van het
project vrijkomen, kunnen worden herbelegd tegen de berekende IR.
Projecten met een IR die hoger is dan de voor het project vereiste vermogenskostenvoet zijn
acceptabel. Het alternatief met de hoogste IR krijgt de voorkeur.
,1.5.7 Aangepaste interne rentabiliteit
In de praktijk zal zelden gelden dat de bedragen die tussentijds vrijvallen, kunnen worden herbelegd
tegen een vergoeding die gelijk is aan de berekende IR. Bij de berekening van de aangepaste interne
rentabiliteit (AIR) gaan we ervan uit dat de tussentijds vrijvallende bedragen kunnen worden
herbelegd tegen een bepaalde herbeleggingsvoet, die in het algemeen lager is dan de IR. De
herbeleggingsvoet wordt altijd gegeven, hoeft dus niet zelf berekend te worden.
Voorbeeld vanuit vorig voorbeeld:
€ 90.000 € 90.000 € 90.000 € 90.000 € 90.000
Eindwaarde geldstromen alternatief 1=€ 12.000+ + + + + =€ 69
1,08 1,082 1,083 1,084 1,085
Er moet dus een zodanige disconteringsvoet worden berekend. Dit wordt gedaan aan de hand van
differentiëren:
€310.000 x (1 + i)6 = €690.233,61
(1 + i)6 = €690.233,61/310.000 = 2,2266
(1 + i) = 2,2266(1/6) = 1,1427
i = 1,1427 – 1 = 0,1427 = 14,27%
Projecten met een AIR die hoger is dan de voor het project vereiste vermogenskostenvoet zijn
acceptabel. Het alternatief met de hoogste IR krijgt de voorkeur.
1.7 Vergelijking van de selectiemethoden
Voordelen Nadelen
BTP Eenvoudig te berekenen Houdt geen rekening met
Projecten met een korte tijdvoorkeur
terugverdienperiode zijn gunstig Geldstromen na terugverdienperiode
voor de liquiditeit worden buiten beschouwing gelaten
Projecten met een korte
terugverdienperiode zijn minder
risicovol
GBR Eenvoudig te berekenen Houdt geen rekening met
Geeft informatie over de tijdvoorkeur
rentabiliteit van projecten Een rentabiliteitspercentage geeft
niet het absolute winstbedrag van
een project weer
ETP Gelijk aan BTP Geldstromen na terugverdienperiode
Echter wordt hier wel rekening worden buiten beschouwing gelaten
gehouden met tijdvoorkeur
NCW Houdt rekening met tijdvoorkeur Vrij complexe berekening
Houdt rekening met het risico Houdt geen rekening met verschil in
van investeren looptijd
Biedt informatie over de waarde Houdt geen rekening met verschil in
die het project oplevert hoogte van initiële investering
Verschil in verwachte
disconteringsvoet en werkelijke
herbeleggingsvoet, waardoor de NCW
lager uitvalt
, IR Houdt rekening met tijdvoorkeur Complexe berekening (tenzij Excel
Managers zijn gewend te werken gebruikt wordt)
met rentabiliteitspercentages Houdt geen rekening met verschil in
looptijd
Houdt geen rekening met verschil in
hoogte van initiële investering
Verschil in verwachte IR en werkelijke
herbeleggingsvoet, waardoor de IR
lager uitvalt
AIR Gelijk aan IR Complexe berekening (tenzij Excel
Echter wordt hier wel rekening gebruikt wordt)
gehouden met een realistische Houdt geen rekening met verschil in
herbeleggingsvoet looptijd
Houdt geen rekening met verschil in
hoogte van initiële investering