Inleiding pedagogiek
Wat is pedagogiek = opvoedingskunst, leer van de opvoeding
Vragen op individueel niveau
● wie zijn betrokkenen en wat doen ze? Met het oog waarop? Wat zijn de gevolgen en
effecten van dit gedrag?
Vragen naar invloed van de omgeving/context
● welke omgevingsfactoren sturen het gedrag? Welke verwachtingen heeft de omgeving?
● Wie/wat bepaald wat een goede opvoeding is?
Maatschappelijke randvoorwaarden voor pedagogische praktijken: wet- en regelgeving.
Ecologische systeemtheorie: ontwikkeling van het individu wordt beïnvloed door interacties
binnen en tussen verschillende systemen.
Microsysteem: school, ouders, buurt, directe omgeving van het kind.
Mesosysteem: onderlinge contacten van de dingen in het microsysteem (contact tussen ouders
en school)
Exosysteem: interacties in settings waar het kind niet in zit (bijv. werk van ouders, beïnvloed
kind wel)
Macrosysteem: opvattingen, gewoontes, cultuur, regelgeving.
Chronosysteem: beschrijft hoe deze systemen veranderen naarmate het kind ouder wordt.
Pedagogiek als opvoedingswetenschap: kennis over en ten dienste van (=met de kennis
mensen helpen) opvoeding als sociale praktijk.
● Objectiviteit, gebruik van algemeen geldende kennis
● Waardegeladenheid, normativiteit: opvattingen over wat wenselijk is
● Altijd individuele variatie
Wat willen 21e eeuwse ouders en wat doen ze? Aan de hand van het gezinsrapport (2011)
Eerste grote onderzoek in NL komt uit 1996. Belangrijkste vragen: wat vindt u belangrijk in de
opvoeding en wat wilt u overdragen?
Doelen, wat willen ouders?:
● Conformiteit: goede manieren
● Sociaal gevoel: rekening houden met anderen, openstaan voor anderen
● Prestatie: ijverig en ambitieus zijn, goed presteren, je ergens voor inzetten
● Autonomie: verantwoordelijkheidsgevoel, zelf een oordeel geven/zelf nadenken
● Assertiviteit: opkomen voor jezelf, tegen de stroom in durven gaan
Wat doen ouders:
Te karakteriseren aan de hand van verschillende componenten (dimensies) van
opvoedingsgedrag.
De dimensies:
,1. Steun en betrokkenheid Affectie tonen, adequaat reageren op gevoelens
van het kind (= sensitieve respons)
2a. Controle: autoritatief Geven van uitleg, aanmoedigen van
zelfstandigheid. Kind helpen om zelf dingen te doen.
(het regent heel hard, dus trek je jas/laarzen aan)
2b. Controle: autoritair Afdwingen van gehoorzaamheid, opleggen van
regels, straffen/belonen. Geen uitleg.
3. Structuur Consequent zijn, ordelijke omgeving bieden,
regelmaat
Combinatie van deze dimensies zorgt voor verschillende opvoedstijlen:
Opvoedstijl Mate van Mate van steun en
controle/structuur betrokkenheid
Onverschillig Laag/laag Weinig steun en
betrokkenheid
Permissief Laag/laag Willen het het kind
naar zijn zin maken,
wel met veel liefde en
betrokkenheid.
Autoritair Hoog/stricte regels, of Minder betrokkenheid
willekeur in regels en bij het kind, regels zijn
structuur maar heel belangrijker dan wat
streng het kind vindt.
Autoritatief Matig-hoog, duidelijke Hoge mate, ouder
kaders, maar de zoekt wat het kind
kaders zijn uitgelegd nodig heeft en geeft dit
en kan mee worden vorm met eigen regels
geschoven. Er is en structuur.
ruimte voor gesprek.
Wat is de beste opvoedstijl? Kwalitatief goede (westerse) opvoeding:
● Ondersteunend, met aandacht en warmte
● Meer autoritatieve dan autoritaire controle
● Structuur, er is duidelijkheid in doen en reageren.
● Autoritatieve opvoedingsstijl
Aandachtspunten gezinsrapport: is de methode geschikt? Spelen etnisch-culturele verschillen
een rol? Meer antwoorden van moeders dan van vaders?
Inleiding pedagogiek 11/9/24
Hoe genen en omgeving maken wie wij zijn
Methodologie
, Hoe weten we of iets genetisch is? → Onderzoek naar gelijkenissen en verschillen bij
tweelingen door tweelingonderzoeken.
- 1-eiige tweelingen delen 100% van hun DNA, 2-eiige tweelingen delen 50%.
- 1-eiige tweelingen delen hun omgeving in gelijke mate als 2-eiige tweelingen.
→ Lijken 1-eiige tweelingen meer op elkaar dan 2-eiige tweelingen, dan kan dat alleen
omdat zij genetisch meer op elkaar lijken.
1-eiige tweelingen lijken in bijna elk opzicht meer op elkaar dan 2-eiige tweelingen. Dit betekent
dat gedrag en eigenschappen genetisch beïnvloed zijn.
Moleculaire genetica: methode in studies naar “gewone” kinderen.
Gen: stukje DNA waar de bouwstenen adenine, thymine, guanine en cytosine niet bij iedereen
op dezelfde manier aan elkaar gekoppeld zijn. DNA maakt via een omweg neurotransmitters
aan, dit heeft invloed op het gedrag.
Deze variatie zorgt voor variatie in het aanmaken van neurotransmitters, hormonen, etc. in het
lichaam. Moleculaire genetica kijkt naar deze verschillen en variatie. Hier zit dus ook variatie in,
bijvoorbeeld:
- Hoe wij omgaan met stress
- Hoe emotioneel of impulsief we zijn
We zoeken niet naar ‘het gen’ voor bepaald gedrag, elk gen heeft maar een kleine invloed. Door
het hele DNA bij elkaar op te tellen kun je iets zeggen over iemands “genetisch potentieel/risico”
→ polygene index (PGI) voor een eigenschap of gedrag.
Hoorcollege 3 - 16/9/24
Wat betekent het samenspel van genen en omgeving voor ontwikkeling en opvoeding
Opvoeding wordt gezien als de belangrijkste invloed op de ontwikkeling van kinderen. Genetica
speelt wel een rol in welke ontwikkelingspaden iemand volgt.
Genen, fysiek geweld ouders en psychische agressie van ouders zorgen samen voor agressief
gedrag van jongeren. Het wordt het sterkst beïnvloed door psychische agressie en het minste
door de genen.
Agressief gedrag beïnvloedt
oudergedrag, minder steun,
warmte, hechting, autoritair gedrag
en psychische agressie. De genen
beïnvloeden mogelijk de
opvoeding, via het gedrag van het
kind → evocatieve
gen-omgevingscorrelatie.
Ouderlijke genen beïnvloeden
ook de opvoeding.
Tweelingstudies hebben genetische invloed laten zien op: