1. Door het myocardinfarct zijn zijn myocyten afgestorven, waardoor het
mogelijk is dat zijn papillairspieren van de mitralisklep zijn aangedaan,
waardoor deze klep niet meer goed kan sluiten.
2. In afleiding 2 is het vooral negatief, maar het is wel regulair. De P-toppen
volgen elkaar steeds op dezelfde afstand en het is een sinusritme. In
afleiding 2 en 3 is het QRS-complex negatief, wat betekent dat het een
linkeras is. De P-top duur is wat verlengd, wat wijst op dilatatie van het
linkerventrikel. Verder is er ST-depressie te zien in V1, wat wijst op
ischemie van het rechterventrikel. Het QRS-complex in V1 is positief en
verbreed, ook is hier ST-depressie te zien. Dit wijst op een
rechterbundeltakblok.
3. De man heeft last van angina pectoris, waarbij je meteen een ECG gaat
doen om te kijken of er ST-elevatie/depressie plaatsvindt om te kijken of
er een infarct is opgetreden. Nu blijven nog de diagnoses instabiele
angina pectoris en NSTEMI over. Daarvoor vraag je nu een echo aan, om
te kijken naar de linkerventrikelhypertrofie om dit te bevestigen. Ook wil
je NSTEMI uitsluiten, waarvoor je hartenzymen aanvraagt. Als deze
positief zijn, dan is het NSTEMI. Negatief en de man heeft ook klachten in
rust, dan is het IAP.
4. Pijn in inspanning kan als eerste wijzen op angina pectoris. Een laat
systolische souffle kan wijzen op een mitralisklepinsufficientie of een
aortaklepinsufficientie. Het punctum maximum ligt op de 2e
intercostaalruimte, waardoor de aortaklep uitvalt. Bloeddruk is wat
verhoogd en de pols is normaal. Diagnose: mitralisklepinsufficientie.
5. Aan het hart wordt een systolische souffle gehoord, wat kan wijzen op
een mitralisklepinsufficientie of een aortaklepstenose. Zij heeft een
irregulaire inaequale pols en een pulse deficit, wat betekent dat er een
verschil zit tussen de polsfrequentie en de frequentie bij het hart. Verder
wordt gezegd dat deze hartkloppingen optreden en dan ook weer
weggaan. Dit is dus geen persistent atriumfibrilleren, want die gaat niet
vanzelf weg. Er is sprake van paroxysmaal atriumfibrilleren; deze geeft
klachten die binnen 24-48 uur vanzelf weggaan.
6. De patiënte uit de vorige vraag kan behandeld worden volgens ‘rhytm
control’ of ‘rate control’, wat betekent dat je respectievelijk het ritme
gaat herstellen door een pacemaker, ablatio of een MAZE-operatie, of
dat je gaat proberen om de gevolgen aan te pakken. Deze laatste zal bij
mevrouw gedaan worden omdat ze nog geen ernstig AF heeft. Ten
eerste zal mevrouw sowieso antistollingsmedicatie krijgen (DOAC, VKA of
acetylsalicylzuur etc), omdat de kans bij AF zeer groot is dat er stolsel
vormen door bloed wat in het linkerhartoor blijft zitten.
, 7. Een vaak optredende complicatie bij boezemfibrilleren is het vormen van
stolsels, waardoor bijvoorbeeld een CVA kan ontstaan. Het risico hierop
wordt bepaald door de CHA2DSVASC score. Hiermee wordt een score
gegeven aan bepaalde kenmerken zoals hartflaen, hypertensie, leeftijd
>75 jaar, diabetes, en vaatlijden. Als de score 2 of hoger is, is er sprake
van een hoog risico. Preventief wordt anticoagulantia gegeven.
8. Tachycardie kan ontstaan door een supra-ventriculaire of een
ventriculaire afwijking. Supra-ventriculaire afwijkingen is bijvoorbeeld
atriumfibrilleren. Een ventriculaire afwijking ontstaat in de ventrikels en
dit komt vaak voor na een myocardinfarct. Een ventriculaire afwijking
ontstaat door ectopie en/of re-entry.
9. Door een aortastenose wordt de afterload hoger, waardoor het
linkerventrikel harder moet werken en hier zal dan
linkerventrikelhypertrofie optreden. Door deze hypertrofie kan er minder
makkelijk bloed in en uit gepompt worden, waardoor de cardiac output
verlaagt van het linkerventrikel en zo ontstaat linkerhartfalen.
10. Door een volumeoverbelasting van het hart zal ten eerste
linkerventrikeldilatatie optreden. Hierdoor zal linkerhartfalen optreden.
Als gevolg hiervan kan secundair ook rechterhartfalen optreden, omdat
het bloed terug in de circulatie zal ophopen, waardoor het volume in het
linkeratrium, de longen en vervolgens ook in het rechterventrikel hoger
zal worden.
11. Bij een falend hart zal als eerste het RAAS-systeem gaan werken, om de
bloeddruk gelijk te kunnen houden. Hierdoor gaat de renine concentratie
omhoog, waardoor vocht wordt vastgehouden. Ook zal de
hartfrequentie omhoog gaan, in een poging om de cardiac output gelijk
te houden.
12. Hartfalen wordt ingedeeld in de NYHA-classificatie, waarbij klasse 1 t/m
4 onderscheiden worden. Deze klassen laten een daling in het dagelijks
functioneren zien.
13. Bij een aortaklepstenose is een hogere druk nodig voor het
linkerventrikel om tijdens de systole het bloed uit te pompen. Het
volume zal hoog blijven na de systole. Hierdoor gaat de curve naar boven
(hogere druk als aortaklep open gaat) en verplaatst naar rechts als de
aorta dichtgaat.
Bij een mitralisklepinsufficientie, blijft er bloed in het linkerventrikel
stromen, terwijl de mitralisklep al is dichtgegaan. Bovendien zal de druk
iets minder hoog blijven als de aorta opengaat. De curve wordt hierdoor
breder (groter volume in LV tijdens sytole en diastole) en lager (lagere
druk LV).