GROOTSTEDELIJKE
VRAAGSTUKKEN
HOORCOLLEGE 1: STEDELIJKE VERANDERINGEN
COMPLEX
Vraagt om multidisciplinaire aanpak
- Economisch, sociaal, cultureel, politiek, geografisch architectonisch,
beleidsmatigheid..
Twee kanten
- Stad als kans: innovatie en creativiteit, vrijheid van leefstijl/subcultuur, spektakel,
verlangen, consumptie, ontmoeting…
- Stad als probleem: ongelijkheid, armoede, morele neergang, isolatie,
criminaliteit, ordeverstoring …
Steden ontstonden al duizenden jaren voor christus
Wij kijken naar en met:
- Hedendaagse stad
- Westerse blik
DEFINITIE STAD
Fysieke ruimte: ingedeeld, waar ligt het?
Mensen zelf: diversiteit, hoe leven ze samen
Hoe hebben deze dingen invloed op elkaar? De stad en verschillende klasse bijvoorbeeld
Definitie is er niet echt het is een beetje een gevoelsding iedereen weet wel wat een stad
is.
Woordweb
- Locatie
- Politiek en ideologisch
- Grootte en status
- Symbolisch en virtueel
- Functie
- Tijdperk en ontwikkeling
- Publiek/ privaat
EEN STAD DOET , IS, OF ONDERGAAT OOK DINGEN
- Tilburg: lelijk
- Amsterdam: toeristisch
- Berlijn: levendig
#jewasgeweldig
1
,Mensen hebben interactie met een stad.
DEFINITIE (IDEAALTYPE) – MAX WEBER
1) Fortifictie
2) Marktplaats
3) Rechtelijk macht
4) Vorm van vereniging
5) Politiek autonoom
Dus: knooppunt van…
- Handel/ economie
- Bestuurlijke eenheid/ politiek/ rechtelijke macht
DEFINITIE – VAN DALE
Ste.de.lijk (bijvoegelijknaamwoord)
1. Van een stad
Stad
2. Uitgebreid, samenhangend geheel van huizen en gebouwen
3. De bewoners; de hele stad spreekt erover
Het fysieke en het sociale
STEDELIJKE VERANDERINGEN
- Voor het eerst ooit; > helft wereldbevolking leeft in stedelijk gebied
- in 2050: 2/3 wereldbevolking
Soort conjunctuurbeweging tussen stedelijk, minder stedelijk, stedelijk, minder stedelijk
VERSTEDELIJKING
Fase 1: verstedelijkking
- industriële revolutie = werkgelegenheid
- eerst V.K (1750) , later Nederland(1850)
- betekende vooral groei (populatie en economie agglomeratie, aanbod van
werkgelegenheid zorgde ervoor dat mensen trokken naar dezelfde plek
- nood aan stads- (en mensen ) planning, zoveel mensen samen er moet organisatie
komen voor hoe mensen samen kunnen wonene
Fase 2: voorverstedelijking
- Eerst in het centrum,, later naar de voorsteden gevloeid
- urban sprawl
- Vertraagd door Great depression (1929)
- Stedelijke groei door WO II (industrie= werkgelegenheid) daarna verder
wegtrekken.
2
,INVLOED VAN INNOVATIE
Walking city
- ‘alles’ in 1 stad moest te lopen zijn
- Sociale klassen, functies, winkels etc.
Vervoer
- Bijv. paard en wagen, ‘tram’, later auto
1920; automobile age
- Afname landbouw
- Uitbreiding straal stad
Naar voorsteden
- Forenzen; mensen die reizen tussen werk en waar ze wonen.
+ immigratie
METROPOLITISERING
Voorsteden en regio eromheen groeiden sneller dan centrum
- Centrum + voorsteden+ satellietsteden = metropool
Fysieke ruimte van het stadscentrum verandert door groei
- Slecht geventileerde/ te weinig woningen , vieze publieke ruimtes, ziektes, chaos
- Minder openbaarvervoer (eco+ politieke keuzes; complot? Autoproducenten die
trams overkochten en slechter maken waardoor mensen auto’s wilde kopen)
meer private auto’s (afhankelijkheid)
En dus meer stoplichten , parkeerplaatsen, verkeersopstoppingen, etc
- Verbetering van wegen en routes
- Decentralisatie van industrie en woongebied
It is the city trying to escape the consequences of being a city while still remaining a city
SOCIALE ZORGEN RONDOM MASSA- VOORSTEDELIJKING
- Voornamelijk (witte) middenklasse;
- gevolg homogeniteit
- Verdwijnen individualisme
- Minder interactie tussen sociale en etnische groepen, geen culturele cohesie
- Behoud vooroordelen ; niet meer in contact groeien stereotype
- Werken in centrum , maar niet financieel bijdragen ( belasting) al het geld wat zij
in de stad verdienen wordt geïnvesteerd in de voorsteden
Later ook: edge cities (jobs > bedrooms)
- Verloedering van stadscentrum
Maar later… gelijkenissen met stadcentrum
Meer heterogener
Neocities (steden op zichzelf)
Metroplex i.p.v. metropool (niet 1 centrum )
Boomburbs (snel groeiende suburbs)
3
, Onderscheid nog wel bekenisvol, suburbs gaan steden achterna.
Cedric Price
Ancient city ei; een stad afgebakend
Langzaam aan werd het meer een gebakken ei, je hebt een centrum maar randen van de
stad worden meer onduidelijk
Scrambled ei meer centra die goed verbonden zijn minder afgebakend.
VERSTEDELIJKING NU
Fase 3 : tegen- verstedelijking
- Mensen trokken weg uit de stad
- Door
1. Afname werkgelegenheid (tech, ontw) geografie van werkgelegenheid
2. nieuwe arbeidsdeling internationaal
- de- industrialisatie
- meer naar ruimere, groene gebieden (ook woonidealen)
Fase 4: her-verstedelijking
- groei van postindustriële maatschappij
- gebaseerd op kennis, informatie en technologie
- groei werkgelegenheid, maar ander soort economie (diensten)
- stad wordt weer aantrekkelijk gemaakt (gentrificatie)
dus golfbewegingen …
1. bedrijven
2. interne bedrijfsstructuur
3. Technologie (tech socio-economische context)
4. Type banen (diensten vs. productie)
5. Informatie en kennis
globalisering
MACHT VAN DE STAD (NIVEAUVERSCHUIVING)
na feodalisme, voor industrialisatie
- macht weggenomen van landeigenaren, plaats voor onafhankelijke handel
- steden werden autonome centra van economisch en politieke macht
transitie naar industrieel kapitalisme
- steden juist minder autonoom en minder machtig
- economische en politieke processen minder gebonden aan stedelijke omgeving
- Samen met de groei van natiestaten (kwam boven stad te staan) en globalisatie
Nu, geglobaliseerd
- Transnationalisme, ‘Global’ / ‘World cities’
4