PSYCHOPATHOLOGIE COLLEGES SAMENVATTING AAN DE HAND VAN DE LEERDOELEN
Herfstsemester 2024
Dit is een samenvatting van de psychopathologie colleges van de master Gezondheidszorgpsychologie aan de
Radbouduniversiteit in het herfstsemester 2024. Alle informatie uit de colleges en de slides is opgenomen in
deze samenvatting. Ik durf te zeggen dat je het tentamen prima kan halen wanneer je deze samenvatting kent
en een samenvatting van de boeken een keertje doorgelezen hebt (via SV Halo, of Stuvia, whatever floats your
boat). Wanneer hoogleraren in colleges benoemde dat iets extra belangrijk was of wellicht op het tentamen
zou komen is dit gedeelte gemarkeerd met drie uitroeptekens: [!!!]. Alle afbeeldingen zijn zwart-wit gemaakt
zodat deze nog leesbaar zijn mocht je de samenvatting willen printen.
COLLEGE ONDERWERP BLADZIJDE
COLLEGE 1 INTRODUCTIE – DSM VOOR- EN NADELEN BLZ. 2
COLLEGE 2 ANGSTSTOORNISSEN BIJ KIND EN JEUGD BLZ. 4
COLLEGE 3 DEPRESSIE EN ANGST IN DE LATE VOLWASSENHEID BLZ. 9
COLLEGE 4 DEPRESSIE – ONDERLIGGENDE VERSTORINGEN BLZ. 13
COLLEGE 5 SUICIDE EN SUICIDALITEIT BLZ. 16
COLLEGE 6 EETSTOORNISSEN BLZ. 20
COLLEGE 7 ADHD BIJ KINDEREN EN VOLWASSENEN BLZ. 25
COLLEGE 8 VERSLAVINGEN BLZ. 29
COLLEGE 9 AGRESSIE ALS STOORNISOVERSTIJGEND FENOMEEN BLZ. 34
COLLEGE 10 SEKSUELE STOORNISSEN BLZ. 42
COLLEGE 11 SOMATISCH SYMPTOOM STOORNISSEN BLZ. 45
COLLEGE 12 PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN BLZ. 49
COLLEGE 13 AUTISME SPECTRUM STOORNISSEN BLZ. 55
COLLEGE 14 NEUROCOGNITIEVE MECHANISMEN VAN VERSTOORDE CONTROLE EN BLZ. 61
EVALUATIE VAN HANDELEN
COLLEGE 15 ALZHEIMER EN FRONTOTEMPORALE DEMENTIE BLZ. 66
COLLEGE 16 SCHIZOFRENIE SPECTRUM STOORNISSEN BLZ. 70
Succes!
1
,College 1: Voor- en nadelen van de DSM
Pro DSM
Pathologisch of afwijkend geldt alleen wanneer men er zelf last of wanneer anderen er last van hebben.
Categorische indeling: stelt dat er slechts een verschil is tussen gezond en ziek
Typologische indeling: stelt dat de indeling overlap laat zien tussen ziek en gezond. De DSM maakt gebruik van
een typologische indeling.
Graduele indeling: stelt dat ziekte en gezondheid kunnen worden gezien als een spectrum.
Veel pathologie bevindt zich op de uiteinden van de graduele normaalverdeling van een kenmerk. Echter
bestaan er ook verschillen tussen de normale populatie en een specifieke groep die daarvan afwijkt
(alcoholisme bij studenten bijvoorbeeld). Zo kunnen stoornissen die wij afwijkend vinden elders heel normaal
gevonden worden (door religie, cultuur of binnen het studentenleven). Onderzoek, cultuur en economie
kunnen invloed uitoefenen om observaties te definiëren en andersom. Politiek kan hier ook invloed op hebben,
dat is zeer negatief.
Take home message pro DSM
De DSM zou weg moeten bewegen uit politieke, morele en financiële invloeden. We moeten ons bedenken hoe
we over psychopathologie willen communiceren. De DSM is al lang in ontwikkeling, en het is zonde om al dat
werk in een keer weg te gooien. De DSM zal zich blijven ontwikkelen als een diagnostisch instrument en als
kapstok voor professionele communicatie.
Belangrijke vragen bij de ontwikkeling van een diagnostisch systeem zijn:
- Zijn afwijkingen (onschuldige) variaties van menselijk gedrag of toch ziektes
- Waar komen nieuwe diagnoses vandaan?
- Wat is het gevolg daarvan?
- Wie heeft daar baat bij?
Nadelen van de DSM
Er bestaat veel overlap en tegenstrijdigheid binnen de criteria voor de DSM. Hiervoor bestaan drie oplossingen:
1. Overkoepelende persoonlijkheidsconstructen
2. Cognitieve Neuropsychologie
3. Computationele psychiatrie
1. Overkoepelende persoonlijkheidsconstructen
Deze theorie gaat uit van transdiagnostische persoonlijkheidsdimensies die overkoepelende problemen
vormen bij verschillende DSM-stoornissen. In plaats van dat er naar een DSM-diagnose wordt gekeken kan er
beter naar de overkoepelende dimensie gekeken worden. Hiermee wordt veel overlap bij DSM-stoornissen
weggenomen. Twee voorbeelden van dit soort persoonlijkheidsdimensies zijn internaliserende problemen en
externaliserende problemen, die beide bestaan uit een heterogene mix van trekken, gedragingen en
stoornissen. Bij externaliserende problemen wordt dit gekenmerkt door beloningsgevoeligheid, hostiliteit,
reactieve agressie en een lage impulscontrole. Bij internaliserende problemen worden deze gekenmerkt door
angsten en ‘distress’. Deze benadering is ontwikkeld door de APA en gebaseerd op persoonlijkheidstheorieën.
2. Cognitieve neuropsychologie
De cognitieve neuropsychologische benadering focust op de cognitie en de hersenactiviteit die gepaard gaat
met gedrag. Op basis van deze informatie kan er extra onderscheid gemaakt worden tussen twee mensen met
verschillende problemen die in de DSM één diagnose zouden krijgen. Het gaat in deze benadering om de relatie
tussen symptomen en cognitie. Dezelfde cognitieve afwijkingen worden soms gevonden bij meerdere
stoornissen, wat duidt op onderliggende, overkoepelende problemen die DSM grenzen overstijgen.
2
, 3. Computationele Psychiatrie
Cognitie wordt hier gelijkgesteld aan rekenwerk dat met cognitieve modellen kan worden gesimuleerd. De
focus ligt op het brein en afwijkingen in cognitieve mechanismen. Zo willen ze verschillende soorten cognitie
categoriseren en identificeren. Uiteindelijk is het doel om met translational neuroscience afwijkingen binnen
groepen te identificeren en richting gepersonaliseerde medicatie te bewegen.
3
,College 2: Angststoornissen bij kinderen en jongeren
Leerdoelen:
1. Inzicht in het onderscheid tussen normale en pathologische angst
2. Toepassing van een ontwikkeling psychopathologisch perspectief
3. Kennis van de pathologische angst
4. Kennis van de pathologische ontwikkeling van angst
5. Kennis van theoretische verklaringsmodellen van angst
6. Inzicht in hoe die theorie wordt toegepast bij behandeling
1. Inzicht in het onderscheid tussen normale en pathologische angst
Het verschil tussen een angststoornis en normale angst is kwalitatief niet verschillend. Het gaat om een
dimensionele visie: de intensiteit kan verschillen en dat bepaalt een stoornis. Angst is adaptief: het is doel is
voor ons om te overleven in gevaarlijke situaties. Deze vier dimensies in de dimensionele visie hebben allemaal
hun eigen component die bijdraagt aan overleven.
Wanneer is angst een probleem (maladaptief)?
- Angst is pathologisch wanneer het leeftijdsinadequaat is. Om te bepalen of iets pathologisch is
moeten we het toetsen tegen de normale ontwikkeling. Een angststoornis is dus afhankelijk van
sociaal cognitief ontwikkelingsniveau. In de voege kindertijd kunnen angsten specifiek zijn, later
worden angsten meer abstract en complex, net als bij het verloop van ‘normale’ angsten.
- Angst is ook pathologisch wanneer het extreem intens en buitenproportioneel ervaren wordt. Wat is
de trigger van de angst? En wat is de betekenis? De betekenis kan veel groter zijn dan de trigger wat
het buitenproportioneel kan maken.
- Angst is ook pathologisch wanneer de reactie op de angst is verlengd, en het herstel van de angst
traag is.
- Tot slot is er sprake van impairment of lijden. Er is sprake van interferentie met dagelijks functioneren
zoals sociale relaties, school, ontwikkelingstaken. Dit komt vaak door vermijding. Naast de impairment
zelf leidt dit ook tot emotioneel lijden doordat hen niet bij kunnen blijven. Het emotioneel lijden is ook
te zien bij mensen om het kind heen: ouders van een angstig kind die er thuis voor moeten blijven,
siblings die minder aandacht krijgen.
2. Toepassing van een ontwikkeling psychopathologisch perspectief
Bij het beoordelen van of een probleem adaptief of maladaptief is wordt door de clinicus onderscheid gemaakt
tussen een beschrijvende diagnose (label) en een verklarende diagnose (de etiologische factoren die het
probleem veroorzaken). De beschrijvende diagnose kan bestaan uit een categorische visie (DSM) of een
dimensionele visie (ASEBA). In de ontwikkelingspsychologie wordt veelal meer gebruik gemaakt van een
dimensionele aanpak dan een categoriale aanpak omdat dit nog beschrijvende en meer recht doet aan het
individuele verhaal van het kind.
4
, Categorische aanpak Dimensionele aanpak
Normatieve en afwijkende gedragingen zijn Normatieve en afwijkende gedragingen zijn
kwalitatief verschillen kwantitatief verschillend (graduele verschillen)
Psychiatrisch standpunt Empirisch standpunt
Op basis van de DSM of ICD Op basis van de ASEBA
Valt onder Stoornissen Onderscheid tussen internaliserende en
externaliserende problemen
Diagnose wanneer aan de criteria wordt voldaan Gedragsprofiel dat ook sub-klinisch kan zijn
“Dit persoon heeft wel/niet een probleem” Dit persoon past meer of minder goed
3. Kennis van de pathologische angst
Angststoornissen zoals in de DSM
Separatiestoornis:
- Niet bij de ontwikkeling passende en overdreven angst om gescheiden te worden van huis of
hechtingsfiguur
Selectief mutisme:
- Het selectief ontbreken van spraak in specifieke sociale situaties waarin van het kind verwacht wordt
dat het spreekt (bijvoorbeeld alleen spreken met ouders en niet op school)
Specifieke fobie:
- Een duidelijke en aanhoudende angst die uitgelokt wordt door de aanwezigheid van- of het
anticiperen op een specifieke prikkel of situatie. Voorbeelden zijn: dieren, naalden, specifieke situaties
Sociale angststoornis (SAS):
- Een duidelijke en aanhoudende angst voor situaties waarin men sociaal moet functioneren of moet
presteren en waarbij men blootgesteld wordt aan onbekenden of een mogelijke kritische beoordeling
door anderen
Paniekstoornis:
- Recidiverende, onverwachte paniekaanvallen die bestaan uit begrensde periodes van intense angst
die plotseling ontstaan en gepaard gaan met duidelijke lichamelijke en cognitieve symptomen
Agorafobie:
- Angst om op een plaats of in een situatie te zijn van waaruit ontsnappen moeilijk kan zijn of waar geen
hulp beschikbaar zou kunnen zijn in het geval dat men ‘gênante’ symptomen krijgt. Wanneer een van
die symptomen een paniekaanval is, is er additioneel sprake van een paniekstoornis
Gegeneraliseerde angststoornis (GAS):
- Buitensporige angst en bezorgdheid (piekeren / rumineren) die oncontroleerbaar is.
Angststoornis door somatische aandoening, angststoornis door middel/medicatie, andere gespecificeerde
angststoornissen en ongespecificeerde angststoornissen:
- Zoals in de naam omschreven
Criteria van angststoornissen:
1. Vermijding van waar iemand bang voor is
2. Beperking van persoonlijk, sociaal of professioneel leven (m.u.v. beginnen op school)
3. Significant lijden bij kind of ouder en siblings
4. Langdurend en inadequaat
5. Niet te verklaren door een andere stoornis (bijvoorbeeld neurodegeneratieve aandoening)
5
, Leeftijd van onset:
Angststoornissen zijn de vroegste stoornis die voorkomt. De mediaan van een angststoornis ligt op 6 jaar oud
(het eerste jaar van de basisschool). Rond die leeftijd komen vooral separatieangst, specifieke fobieën,
paniekstoornis en agorafobie voor. Ouder dan 6 komen de gegeneraliseerde angststoornis en sociale
angststoornis erbij.
Prevalentie:
Angststoornissen zijn een van de meest voorkomende psychopathologieën: 33.7% krijgt er ooit last van. Het
komt twee keer zo vaak voor bij vrouwen als bij mannen.
Comorbiditeit met depressie:
Er zijn ook veel stoornissen die samengaan met een angststoornis, met name andere angststoornissen (75%) en
depressie (33-75%). Overigens komt er vaker depressie met een angststoornis voor dan andersom.
Verklaringen zijn hiervoor dat er symptoomoverlap en itemoverlap op de tests die dat meten. Ook zijn er
gedeelde etiologische factoren en is angst een risicofactor voor depressie. De gemeenschappelijke hogere orde
factor is ‘internaliserende problematiek’. Uiteraard kan het ook gewoon pech zijn.
Comorbiditeit met gedragsproblemen:
De samenhang van comorbiditeit met gedragsproblemen is groter bij jongens dan bij meisjes. Echter kan angst
ook een beschermende factor zijn tegen het ontwikkelen van gedragsproblemen
Meetinstrumenten bij kinderen en jongeren
Zelfrapportage kunnen kinderen vaak wel al, maar let op de beperkte cognitieve capaciteiten,
taalvaardigheden, introspectief vermogen en emotioneel bewustzijn. Om tot een zo compleet mogelijk beeld
te komen is multi-practice, multi-informant de beste aanpak waarbij ook ouders en docenten worden
meegenomen. Echter zijn ook dezen niet altijd goed in het detecteren van angst bij kinderen: moeders
onderschatten doorgaans het aantal dingen waar kinderen bang voor zijn, en het is over het algemeen
makkelijker om observeerbare angst dan niet-observeerbare angst te herkennen en rapporteren.
4. Kennis van de pathologische ontwikkeling van angst
Er zijn drie etiologische routes voor het verwerven van angst geformuleerd:
1. Observationeel of model-leren (overnemen van mensen om je heen wat angst aan zou moeten jagen)
2. Negatieve informatie (Na een film over haaien hier meer angst voor hebben)
3. Klassieke conditionering (leermodel van negatieve bekrachtiging)
5. Kennis van theoretische verklaringsmodellen van angst: Bestaande uit risicofactoren, protectieve
factoren en onderliggende causale factoren gebaseerd op theoretische modellen.
1. Ontwikkelingsroutes:
Ontwikkelingsroutes worden gebruikt om te achterhalen wat een oorzaak voor mogelijke gevolgen heeft, en op
wat een gevolg voor mogelijk oorzaken heeft. Zo kan men inzicht vergaren in waar gedrag vandaan komt, of
wat voor gevolgen negatieve invloeden kunnen hebben op een kind.
- Multifanality: houdt in dat één oorzaak meerdere mogelijk gevolgen kan hebben. Zo kan
verwaarlozing als kind leiden tot een eetstoornis, een stemmingsstoornis, maar ook tot een normale
!!! aanpassing.
ro
uw - Equifinality: houdt in dat meerdere oorzaken tot één mogelijk gevolg kan leiden. Zo kan,
opvoedingsstijl erfelijke kwetsbaarheid en trauma allemaal leiden tot een kind dat externaliserende
gedragsproblemen vertoont.
6