Lecture 1 PET
Introductie gedrag
Een gedrag (behaviour) is een actie, activiteit of proces dat kan worden geobserveerd en
gemeten. Gedrag treedt op als reactie op interne of externe prikkels (stimuli). Het is
context-specifiek, wat betekent dat gedrag beïnvloed wordt door de omgeving waarin het
zich afspeelt.
- Als individu interacteren we met onze sociale omgeving. Een voorbeeld hiervan is
dat de manier waarop anderen ons behandelen, beïnvloedt hoe wij ons gedragen.
- We nemen waar en handelen binnen een fysieke omgeving. Een voorbeeld hiervan
is dat we warmere kleding dragen bij koud weer.
- Na verloop van tijd leren we hoe we in bepaalde situaties moeten reageren. Zo
gebruiken we eerder strategieën die in het verleden effectief bleken.
Wanneer mensen beslissingen nemen, speelt de context waarin dat gebeurt (decision
context genoemd) een grote rol. Factoren die hierbij invloed hebben, zijn bijvoorbeeld:
- Tijdsdruk
- Urgentie
- Omkeerbaarheid
- Investering
- Kosten
- Duur
- Expertise
- Vertrouwdheid
Gedrag kent verschillende eigenschappen:
- Bewust of onbewust: Gedrag kan bewust worden uitgevoerd (zoals studeren) of
onbewust/automatisch (zoals lopen).
- Eenvoudig of complex: Gedrag kan eenvoudig zijn (zoals glimlachen) of complex
(zoals het vervangen van een band).
- Inspannend of moedig: Sommige gedragingen vereisen inspanning of moed (zoals
het beklimmen van een berg of opkomen voor iemand anders).
- Vertrouwd of onbekend: Gedrag kan plaatsvinden in een vertrouwde omgeving (zoals
naar huis lopen) of onbekende omgeving (zoals het bezoeken van een afgelegen
plek).
- Vrijwillig of onvrijwillig: Gedrag kan vrijwillig zijn (zoals klappen) of onvrijwillig (zoals
de hik krijgen).
- Aangeboren of aangeleerd: Gedrag kan zijn aangeboren, aangeleerd, of een
combinatie van beide. Aangeboren gedrag (innate behaviour) is gedrag dat
genetisch ingebakken is in een organisme. Een actor reageert automatisch op een
prikkel zonder dat eerdere ervaring nodig is. Voorbeelden zijn reflexen, zoals de
zuigreflex bij baby’s of het sluiten van de oogleden bij fel licht. Aangeleerd gedrag
(learned behaviour) is gedrag dat ontstaat door ervaringen. Voorbeeld is het leren
fietsen.
, Leren en gewoonten
Een gewoonte (habit) is een gedrag dat herhaaldelijk wordt uitgevoerd en dat wordt
getriggerd door tekens (cues) in onze omgeving. Voorbeelden hiervan zijn handen wassen
na het eten of tanden poetsen voor het slapen. Vaak verlopen gewoonten buiten ons
bewuste controle; we voeren ze uit zonder er bij stil te staan. De controle over ons gedrag
wordt overgedragen aan tekens in de omgeving, waardoor onze bewuste geest vrij is.
!!Let op het verschil tussen een gedrag en een gewoonte. Gedrag is een reactie op interne of externe prikkels, terwijl
een gewoonte wordt getriggerd door tekens.!!
Gedrag kan worden aangeleerd op twee manieren:
1. Klassieke conditionering
Hierbij leren we een neutrale stimulus te associëren met een onvrijwillige
(onvoorwaardelijke) reactie door de neutrale stimulus herhaaldelijk te koppelen aan iets dat
de onwillekeurige reactie veroorzaakt. Een bekend voorbeeld is het experiment van Ivan
Pavlov met honden:
+ Honden kwijlen automatisch als ze voedsel zien (onvoorwaardelijke reactie).
+ Een belgeluid op zich veroorzaakt geen kwijlen (neutrale stimulus).
+ Wanneer de bel telkens klinkt tijdens het voederen, ontstaat een associatie tussen de
bel en het voedsel.
+ Uiteindelijk zorgt alleen de bel voor kwijlen, zelfs zonder dat er voedsel aanwezig is
(geconditioneerde reactie).
2. Operante conditionering
Hierbij leren we een vrijwillig gedrag te associëren met een consequentie (het gevolg ervan).
Gedragingen worden aangeleerd of onderdrukt door middel van beloningen/versterkingen
(reinforcements) en straffen (punishments):
● Een reinforcement is elk evenement dat de kans vergroot dat hetzelfde gedrag
opnieuw zal optreden.
- Bij een positieve reinforcement wordt iets gewenst (een positieve stimulus)
toegevoegd, zoals een sticker voor goed huiswerk.
- Bij een negatieve reinforcement wordt iets ongewenst (een negatieve stimulus)
verwijderd, zoals het stoppen van het piepje in een auto zodra de veiligheidsgordel
wordt gebruikt.
- Bij intermittent reinforcement wordt een beloning op onregelmatige intervallen
gegeven. Dit betekent dat niet elke keer dat het gedrag wordt uitgevoerd een
beloning wordt gegeven. Dit is de meest effectieve vorm van het aanmoedigen van
gedragingen door middel van beloningen.
● Een straf is elk evenement dat de kans vermindert dat hetzelfde gedrag opnieuw zal
optreden.
- Bij een positieve straf wordt iets ongewenst toegevoegd, zoals een boete voor te
hard rijden.
- Bij een negatieve straf wordt iets gewenst verwijderd, zoals het afpakken van
speelgoed bij ongehoorzaamheid.
De voorkeur wordt gegeven aan de reinforcementstrategie, omdat deze angst en
vermijdingsgedrag voorkomt.
Gewoonten kunnen op twee manieren ontstaan:
1. Wanneer een bepaald teken/cue aanwezig is, voeren we automatisch een routine uit.
, - Bijvoorbeeld, wanneer we 's ochtends onze tandenborstel zien (teken), beginnen we
meteen met tandenpoetsen (routine).
2. Wanneer een bepaald teken/cue aanwezig is, wordt een beloning verwacht als een
bepaalde routine wordt uitgevoerd.
- Bijvoorbeeld, als we ons moe voelen (teken), verwachten we ons energieker te
voelen (een beloning) als we een kop koffie drinken (routine).
De Drive-Reduction Theorie (Hull, 1943) verklaart hoe gewoonten ontstaan. Volgens deze
theorie streven organismen naar homeostase, een evenwichtstoestand. Wanneer we niet in
homeostase verkeren (wat gelijk is aan een teken/cue), bijvoorbeeld door honger, ervaren
we spanning, wat als onaangenaam wordt ervaren. In de loop der tijd leren we welke
gedragingen deze spanning kunnen verminderen, zoals eten en drinken, waardoor
homeostase wordt hersteld (bijvoorbeeld verzadiging). Het verminderen van onaangename
spanning wordt drive reduction genoemd. Gewoonten, ook wel
stimulus-responsverbindingen genoemd, worden versterkt door drive reduction. Ongunstige
gewoonten kunnen echter ontstaan wanneer we reageren op emoties zoals angst, verdriet
of verveling, in plaats van op onze werkelijke fysieke behoeften. Bijvoorbeeld, eten om
stress te verminderen in plaats van honger te stillen. Dit soort gedragingen vermindert het
bewustzijn van een individu van zijn of haar werkelijke behoeften, voorkeuren en lichamelijke
sensaties.
Geleerde hulpeloosheid (learned helplessness) (Seligman & Maier, 1967) is een ander
concept dat gedrag beïnvloedt. Het treedt op wanneer een individu in een negatieve situatie
verkeert waar het geen controle over heeft, en uiteindelijk stopt met proberen om de
omstandigheden te veranderen, zelfs wanneer diegene de controle terugkrijgt. In een
experiment kregen honden elektrische schokken zonder dat ze konden ontsnappen. Later,
toen ze in een andere situatie werden geplaatst waar ontsnapping wel mogelijk was, deden
de honden niks om de schokken te vermijden. Dit toont hoe het gevoel van machteloosheid
invloed kan hebben op de motivatie en het gedrag van een individu.
De manier waarop gewoonten worden opgebouwd, verschilt tussen neurotypische en
neurodivergente mensen. Neurotypische personen worden vaak gemotiveerd door
beloningen, belangrijkheid en gevolgen, terwijl neurodivergente personen, zoals mensen
met ADHD of autisme, vaak gemotiveerd worden door interesse, nieuwigheid, uitdaging,
urgentie of passie.
We zijn in staat tot complexer leren dan alleen stimulus-responsverbanden te leggen. Ons
gedrag is niet beperkt tot aangeleerde gewoonten die alleen gericht zijn op het verminderen
van spanning. Ons gedrag kan ook gestuurd worden door andere, meer complexe
motivaties en doelen.
Gemotiveerd gedrag
Een gewoonte is geen motivator of bijdragend aan motivatie, maar de motivatie ligt in de
beloning of behoefte. Zo is in het experiment van Ivan Pavlov niet de bel de motivator, maar
het voedsel.