Hoorcollege 1. Introductie
Antisociaal gedrag
Frick (1998): ‘Gedrag dat maatschappelijke normen niet respecteert, wetten of de rechten van anderen
of (in het geval van kinderen) verwachtingen van autoriteitsfiguren zoals ouders of leraren schendt.’ Dit
is een overkoepelende term voor een breed scala aan gedragingen, maar er is wel een gedeelde
component (common core) van alle antisociale gedragingen. Er bestaan veel verschillen in het type
(antisociaal) gedrag. Origineel gezien werd antisociaal gedrag puur biologisch of psychosociaal
verklaard, maar in de late 19e/vroege 20e eeuw begon de opkomst van andere modellen/perspectieven
om antisociaal gedrag te verklaren: genetisch, evolutionair, biopsychologisch en psychosociaal.
Antisociaal gedrag – Genetische modellen
De erfelijkheid van gedrag en de variatie daarin zorgt voor individuele verschillen. De rol van genen in
antisociaal gedrag is ±50%. Er zijn verschillende soorten studies die gedaan kunnen worden om
genetisch te kijken naar antisociaal gedrag. Tweeling- en adoptiestudies:
• Monozygote tweeling (eeneiige tweeling) = 100% overlap genen, 100% overlap omgeving.
• Dizygote tweeling (twee-eiige tweeling) = 50% overlap genen, 100% overlap omgeving.
• Monozygote tweeling in verschillende huizen = 100% overlap genen, 0% overlap omgeving.
• Geadopteerd brus = 0% overlap genen, 100% overlap omgeving.
Moleculaire studies (minder populair): zoektocht naar variatie in alle vormen. Bijv. door middel van
vragen als: Welke genen zijn verantwoordelijk voor de variaties in antisociaal gedrag? Echter is het
onwaarschijnlijk dat antisociaal gedrag gecodeerd is op één gen, en daarnaast kan de invloed van genen
verschillen per levensfase en per soort antisociaal gedrag. Hieronder vallen ook de Genome Wide
Association Studies, waarbij wordt gekeken naar alle data en dus niet naar één specifiek gen.
Problematisch is echter dat hier ontzettend veel mensen voor nodig zijn.
Genetische modellen zijn wel tijdelijk minder populair geweest door de associatie met de
eugenetische beweging (door het idee dat bepaalde genen beter zijn dan andere genen, zouden we in
principe perfecte kinderen kunnen kweken).
Antisociaal gedrag – Evolutionaire modellen
Dit stamt af van Darwins theorie van natuurlijke selectie: antisociaal gedrag overleeft omdat het
voordelen heeft. Denk bijv. aan disinhibitie, sensatie-zoeken, agressiviteit en gebrek aan angst, wat in
de jagers-verzamelaarsomgeving mogelijk heeft bijgedragen aan overleven. Daarnaast kan dit ook te
maken hebben met aantrekkelijkheid, waardoor je je kansen vergroot om je voort te kunnen planten.
Echter legitimeren deze modellen niet dat mensen antisociaal gedrag vertonen; ze leggen enkel uit
waarom mensen dit doen.
Antisociaal gedrag – Biopsychologische modellen
We kunnen ons ook focussen op hoe bepaalde aspecten van biologische systemen (bijv. hersenen,
hormoonsysteem, zenuwstelsel en immuunsysteem) invloed hebben op antisociaal gedrag en
psychologisch functioneren. Denk hierbij aan Phineas Gage, die door een ijzeren paal door zijn hoofd,
die zijn hersenkwab doorboorde, een heel ander psychologisch functioneren kreeg.
Antisociaal gedrag – Psychosociale modellen
Er kan ook gekeken worden naar de invloed van de omgeving op individuen. Sociale leermodellen:
antisociaal gedrag wordt aangeleerd door anderen te observeren. Sociale ontwikkelingsmodellen:
beschermende factoren dragen bij aan positieve sociale skills en risicofactoren aan gedragsproblemen.
De balans tussen deze (multilevel) factoren bepaalt uiteindelijk je levensstijl (prosociaal/antisociaal).
,Antisociaal gedrag – Recentere modellen
Recentere modellen integreren meerdere perspectieven (bijv. integratief, intergenerationeel,
ontwikkelings-, biopsychosociaal model van antisociaal gedrag). Dit maakt het wel complexer, maar
daardoor waarschijnlijk ook beter in staat om de volledige werkelijkheid te vatten. Deze longitudinale
studies geven een aantal inzichten:
• De ontwikkeling van fysieke agressie is niet stabiel over de tijd.
• Antisociaal gedrag ongeveer 50% genetische invloed en 50% omgeving.
• Risicofactoren in de omgeving zijn vaak prenataal (bijv. assortative mating: het kiezen van een
partner met dezelfde problemen). Dit benadrukt het belang om ook te kijken naar de
intergenerationele transmissie van antisociaal gedrag: niet alleen naar het kind zelf, maar ook naar
de ouders en omgeving.
Genen/omgeving-relaties
Gen-omgevingscorrelatie (rGE): passief (wanneer ouders biologisch ouders zijn van het kind, zijn zij
genetisch verbonden, maar ook door hun eigen gedrag beïnvloeden zij hun kind), evocatief (kinderen
hebben ook een actieve rol in de opvoeding, doordat ze bepaalde reacties uitlokken), en actief (het
actief uitzoeken van bepaalde situaties). Gen-omgevingsinteractie/moderatie (GxE): ze hebben niet
alleen afzonderlijk een effect, maar zijn ook afhankelijk van elkaar. Als er bijv. in een omgeving al veel
negatieve factoren zijn, zal er minder ruimte zijn voor de invloed van genen. Epigenetics: omgeving
beïnvloedt de genen.
Preventieve interventie vanuit een ontwikkelings-, biopsychosociaal perspectief
Gelet op het belang van prenatale factoren, is het van belang om vroeg te starten. Aangezien de
risicofactoren vaak stabiel zijn, is preventie/interventie zinvol in verschillende levensfasen. Tevens
moeten preventieprogramma’s zich richten op alle niveaus van risicofactoren. Welk type interventie
zinvol is, kan deels worden bepaald door de genen.
Agressie
Bushman & Anderson (2001): ‘Enig gedrag dat gericht is op een ander individu dat wordt uitgevoerd met
de directe bedoeling om schade toe te richten. In toevoeging moet de dader het idee hebben dat het
gedrag schade zal toerichten aan dat andere individu en dat dat andere individu gemotiveerd is om
schade te ontwijken.’ Het mag dus niet onopzettelijk, consensueel of uiteindelijk voordelig zijn.
→ Geweld is een specifieke vorm van agressie met extreme schade als doel. Dit is in de laatste millennia
afgenomen.
Agressie en geweld – Patronen
Fysieke agressie hoort binnen het gedragsrepertoire van peuters en neemt normaal
gesproken daarna af, maar dit hoeft niet. Er zijn drie soorten patronen van fysieke
agressie:
1. Afwezigheid agressie vanaf vroege kindertijd t/m adolescentie (blauw).
2. Gemiddelde niveaus agressie in vroege kindertijd en afname daarna (rood).
3. Hoge agressie in vroege kindertijd t/m adolescentie (groen).
→ Over het algemeen komen 1 en 2 het meeste voor. Bij jongens komt 3 vaker voor,
en bij meisjes 1.
Tevens bestaan er twee/drie patronen van indirecte agressie: 1) Stabiel laag, 2) Hoog en toenemend,
en 3) Erg hoog en stabiel.
→ Er is een kleine meerderheid in 1 ten opzichte van 2. Bij meisjes komt 2 vaker voor dan bij jongens,
maar dit verschil verdwijnt in de volwassenheid.
,Categorisatie van agressie
Indirecte/coverte agressie (vaak meer anoniem; indirecte schade aan het target) vs. directe/overte
agressie (zichtbaarder en daarmee ook identificeerbaar). Er bestaan ook verschillende type agressie:
verbaal, relationeel, fysiek, en andere, niet-interpersoonlijke vormen (bijv. iemands auto in brand
steken). Ook kan er worden gekeken naar de motivatie voor agressie (meest gebruikte onderscheid):
reactieve agressie (warmbloedig, vaak gelinkt met negatieve emoties; impulsieve/defensieve reactie)
vs. proactieve/instrumentele agressie (koudbloedig; voorbereid met een doel).
Verschillende correlaten
• Regulatie hangt vooral samen met reactieve agressie.
• Psychopathologie hangt zowel samen met reactieve, als met proactieve agressie.
• Cognitieve bias hangt zowel samen met reactieve, als met proactieve agressie.
• Sociale aanpassing hangt vooral samen met reactieve agressie.
• Hersenfunctioneren hangt vooral samen met reactieve agressie.
• Genetische invloeden: reactieve agressie lijkt meer een samenloop te zijn van genen en omgeving,
terwijl de proactieve agressie meer genetisch bepaald is.
Hoe relateren de verschillende definities zich tot elkaar?
Antisociaal gedrag omvat agressie, en dat omvat weer geweld. Criminaliteit
(ook wel offending; gedrag dat door de wet strafbaar gesteld wordt) overlapt
dan ook weer geheel met antisociaal gedrag, en valt deels binnen, maar ook
deels buiten agressie en geweld. Niet alles wat strafbaar is valt namelijk onder
antisociaal gedrag. Om de ontwikkeling van criminaliteit (maar ook antisociaal
gedrag, agressie en geweld) te begrijpen, moeten we meerdere perspectieven
nemen, waarbij persoonlijke en omgevingsfactoren in acht worden genomen.
Hoorcollege 2. Ethische kwesties
Ethische dilemma’s – Deontologisch vs. teleologisch
Ethische dilemma’s betreffen een conflict van waardes binnen complexe menselijke interacties, waar
meerdere mogelijke opties zijn om te handelen en waarvan geen enkele optie optimaal is. Deze
dilemma’s kunnen dan worden opgelost op basis van individuele waardes (ethiek) of op basis van
maatschappelijke normen (morelen). Deontologische ethiek (Immanuel Kant): een actie is moreel
goed omdat een bepaald aspect van de actie goed is, niet omdat het gevolg van de actie goed is (bijv.
een moord mag nooit gepleegd worden, want een moord is fout). Teleologische ethiek (ook wel
utilitarisch/consequentialistisch; Jeremy Bentham): de basisstandaard van moraliteit is de exacte
waarde van wat de actie tot stand brengt (bijv. het plegen van een moord is soms verdedigbaar,
afhankelijk van het gevolg).
→ Binnen de forensische zorg kan het gaan om het conflict tussen verbale informatie vs. actuariële
analyse, preventie van schade aan jezelf (of anderen) vs. autonomie, en vertrouwelijkheid vs. preventie
van schade.
Vier principes van gezondheidszorg ethiek
1) Weldadigheid: doe wat het beste is voor de patiënt; moet gebaseerd zijn op de individuele situatie.
2) Niet-schadelijkheid: dit includeert anderen in de maatschappij die kunnen worden geschaad. 3)
Autonomie: recht om controle over het eigen lichaam te houden; respecteren van zelf-determinatie.
Hier kan echter niet altijd aan worden voldaan, aangezien bescherming soms van zodanig belang is dat
de autonomie niet meer in acht kan worden genomen. 4) Gerechtigheid: eerlijkheid in medische
beslissingen en rechtvaardige verdeling van resources (meer hulp aan degenen die het ook echt nodig
hebben).
→ De belangrijkste principes zijn weldadigheid en niet-schadelijkheid.
, Vier principes van gezondheidszorg ethiek – Problemen
Een mentale ziekte kan autonomie in het gedrang brengen, aangezien de keuzes van patiënten niet altijd
in hun beste interesse lijken (autonomie vs. weldadigheid; weldadigheid krijgt dan vaak toch de
voorkeur). Tevens is het, om psychiatrische patiënten ten goede te komen, soms nodig om te handelen
op manieren die voor de patiënt als schadelijk worden ervaren, bijv. door middel van gedwongen
medicatie.
Situatie in Nederland
Mensen kunnen onvrijwillig worden opgenomen in een mentale gezondheidsinstelling ingeval van
inbewaringstelling, rechterlijke machtiging of zelfbindingsregeling (‘op het moment dat dit en dit
gebeurt, mag ik gedwongen worden opgenomen’). De wetgeving rondom verplichte behandeling voor
mentale ziekte in de mentale gezondheidszorg is vastgelegd in de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg.
The Human Rights Act of 1998
Deze Act beschermt de rechten van mensen in landen binnen de Raad van Europa. Dit is bindend voor
alle instituten en autoriteiten en moet in acht worden genomen bij wetgeving, maar het kan worden
overschreden. Relevant voor de mentale gezondheidszorg zijn: recht om niet gemarteld of behandeld te
worden op een inhumane of vernederende manier, recht op vrijheid, en recht om niet gediscrimineerd
te worden.
Context en professionele identiteit
Als forensisch professional moet je je altijd bewust zijn van je context: Voor wie werk ik? Wat is het doel
van de verwijzing? Wat is mijn rol? Is er transparantie naar de patiënt toe? Het is van belang dat er balans
is tussen het welzijn van de persoon onder beoordeling en het welzijn van anderen, waarbij
transparantie geldt als leidend principe. Voor gedetineerden is het ook moeilijk om onderscheid te
maken tussen behandeling en beoordeling. Daarom is het belangrijk dat professionals het doel van
beoordeling uitleggen, alsook potentiële gevolgen. Meestal is er dan ook toestemming nodig voor
beoordeling.
Vertrouwelijkheidsplicht vs. plicht om te delen
Het ethische principe in de algemene gezondheidszorg is dat er niets gedeeld wordt zonder
toestemming, maar dit kan worden gebroken wanneer het delen van informatie ervoor zorgt dat het
risico op schade aan het individu/anderen substantieel vermindert. Wat betreft de geldige redenen voor
het breken van de vertrouwelijkheid bestaan er verschillen tussen landen. In Nederland moet het gaan
om een acuut gevaar van zichzelf of een ander, voordat de psycholoog de politie op de hoogte mag
stellen. Echter moet er wel eerst alles aan zijn gedaan om toestemming te verkrijgen van de patiënt.
Professionele codes
Professionals worden begeleid bij het maken van ethische beslissingen door nationale instanties en
professionele organisatie, denk aan het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). De vier
basisprincipes uit de Beroepscode van de NIP zijn: 1) Art. 9 – Verantwoordelijkheid, 2) Art. 10 –
Integriteit, 3) Art. 11 – Respect, en 4) Art. 12 – Deskundigheid.
Integriteit van beoordeling – De Breivik case
Anders Breivik, een Noorweegse terrorist en massamoordenaar, werd bij zijn eerste psychiatrische
beoordeling gediagnosticeerd met schizofrenie, paranoïde type. De aanklagers vroegen voor
psychiatrische behandeling in plaats van straf, maar er was extreem publiekelijk verzet tegen de
beoordeling. Tijdens de tweede beoordeling was Breivik al een tijdje onder behandeling en gaf hij aan dat
hij eerder zijn eigen rol had overdreven. Hierdoor werd hij gediagnosticeerd met een ernstige
narcistische persoonlijkheidsstoornis gecombineerd met pseudologia fantastica (pathologisch liegen).