Cognitie en gedrag –
Samenvatting boek T2
Goldstein - Hoofdstuk 11
Language/taal = een systeem van communicatie, waarbij gebruik wordt gemaakt van geluiden en
symbolen, waardoor we onze gevoelens, gedachtes, ideeën en ervaringen kunnen uiten.
Taal heeft een hiërarchische (bestaat uit kleine componenten die samengevoegd een groter geheel
vormen) structuur en wordt bewaakt met regels (bv. zinsvolgorde). Door deze twee dingen kunnen
mensen beter communiceren dan dieren dat bijvoorbeeld doen.
Taal leren:
Skinner: taal wordt geleerd via dwingen beloning goede taal en straf voor slecht taal.
Chomsky: taal zit in de genen (hij was het ook niet eens met het behaviorisme, want taal bestuderen
is ook de mind bestuderen en het behaviorisme deed dat niet). Oneens met Skinner, want ‘i hate
you mummy’ is niet reinforced, maar wordt toch gezegd door kinderen.
Psycholinguistics = het psychologische veld waarin taal werd bestudeerd.
4 dingen waar zij zich mee bezig houden:
1. Comprehension: hoe begrijpen mensen taal (gesproken of geschreven)? Hoe verloopt het
process van het begrijpen.
2. Speech production: hoe produceren mensen taal? Zowel fysieke als mentale processen
horen hierbij.
3. Representation: hoe is taal gerepresenteerd in de mind en het brein? Hoe groepeer je
woorden samen, zodat het zinnen worden en hoe is dit gerelateerd aan de activiteit van het
brein.
4. Acquisition: hoe leren mensen taal? Zowel bij kinderen als bij een vreemde taal leren.
Hoeveel woorden mensen kennen is lastig te bepalen, want het is lastig te meten en tellen bijna
dezelfde woorden als een los woord of hetzelfde woord?
Lexicon = de kennis van iemand over wat woorden betekenen, hoe ze klinken en hoe ze worden
gebruikt in relatie tot andere woorden. Je leeftijd en educatie hebben ook invloed op hoeveel
woorden mensen kennen.
Phonemes = de geluiden/klanken van woorden. Het kortste segment van taal, dat als het veranderd
zou worden, de betekenis van het woord ook veranderd wordt. Het woord ‘bit’ heeft dus de
phonemes: /b/, /i/ en /t/. Dus niet helemaal hetzelfde als letters. Het aantal verschilt per taal, Engels
heeft er 47.
Morphemes = de betekenis van woorden. De kleinste stukjes taal die een bepaalde betekenis of een
grammatische functie hebben.
Phonemic restoration effect = wanneer er over de phonemes in taal een vreemd geluid zit. Dus er is
een woord waarbij een phoneme mist en er een ander geluid voor in de plaats wordt gezet. Hierbij
wordt niet opgemerkt dat er een phoneme mist en mensen snappen alsnog wat er gezegd is. Dit
invullen van de missende phoneme is een voorbeeld van top-down processing. Je vult het missende
deel in gebaseerd op je kennis en de context.
Pollack en Pickett: mensen konden wel opmaken wat woorden betekenden als ze met een ander
praatten, maar als je maar 1 deel van het gesprek hoorde, kon je de helft van de woorden niet meer
invullen. Hieruit blijkt dat context dus enorm belangrijk is.
,Speech segmentation = het kunnen onderscheiden van woorden in een zin, ook al zitten er geen
spaties/pauzes tussen de woorden.
Word superiority effect = letters zijn makkelijker te herkennen wanneer ze in een woord staan, dan
wanneer ze alleen/individueel of in een niet bestaand woord staan. De letters worden dan niet een
voor een bekeken, maar dat elke letter beïnvloed wordt door de context waarin het voorkomt.
Corpus = een sample van een bepaalde taal, die bestaat uitgeschreven tekst dat representatief is
voor de gehele taal. Het reflecteert hoe mensen hun taal gebruiken.
Word frequency = hoe vaak een woord voorkomt in een bepaalde taal.
Word frequency effect = we reageren sneller op een woord met een hoge frequentie, zoals ‘home’,
dan op een woord met een lage frequentie, zoals ‘hike’. Dit wordt gedemonstreerd in de lexicon
decision task: je krijgt woorden te zien en moet bepalen of het wel of geen woorden zijn. De
langzamere respons voor de lage frequentie woorden is ook onderzocht bij de oogbewegingen
wanneer mensen aan het lezen zijn.
Lexical ambiguity = het bestaan van woorden met verschillende betekenissen.
Meaning dominance = sommige betekenissen van woorden komen vaker voor dan andere. Hoe
vaker het woord voorkomt, hoe hoger de dominantie.
Biased dominance = woorden die meerdere betekenissen hebben met verschillende dominanties
zijn biased.
Balanced dominance = woorden die meerdere betekenissen hebben met ongeveer dezelfde
dominanties.
Semantics = de betekenis van woorden en zinnen.
Syntax = de regels voor het combineren van woorden om zinnen te maken. Hieronder valt
grammatica. Structuur van zinnen.
Deze twee worden geprocessed in verschillende delen van het brein.
Broca: onderdeel frontale kwab ontdekt (Broca’s area), dit maakt deel uit bij de productie van taal.
Syntax.
Wernicke: onderdeel temporale kwab (Wernicke’s area), dit maakt deel uit bij het begrijpen van taal.
Semantics.
Eerst werd gedacht dat dit los stond van elkaar door productie en begrip, maar het lijkt erop dat het
is door semantics en syntax.
Broca’s aphasia = langzaam praten, slechte grammatica, schade frontale kwab. Moeite met de
productie van taal, maar ook moeite met bepaalde zinnen begrijpen.
Bv. the apple was eaten by the girl geen moeite
Bv. The boy was pushed by the girl wel moeite, want wie duwt wie en moeite met woorden zoals
was en by. Het probleem zit bij de syntax. De woordvolgorde is belangrijk.
Wernicke’s aphasia = schade temporale kwab, vloeiende spraak en goede grammatica, maar
grammatica is wel onsamenhangend. Ze produceren taal zonder betekenis en hebben ook meer
moeite met het begrijpen van taal, waaronder bovenstaande zinnen. Ook moeite met schrijven. Het
probleem zit bij de semantics.
Semantics en syntax meten via ERPs (event-related potentials).
Parsing = het groeperen van woorden in zinnen. Centrale process voor het begrijpen van de
betekenis van een zin.
Garden path sentences = zinnen die eruit zien alsof ze het ene ding betekenen, maar betekenen
uiteindelijk iets anders. Dit soort zinnen illustreren temporary ambiguity, omdat de originele
, woorden van de zin vaag zijn, kunnen ze meerdere dingen betekenen, maar de betekenis is aan het
einde van de zin duidelijk.
Syntax-first approach by parsing (Frazier) = een van de eerste ideeën om parsing en garden path
sentences uit te leggen. Wanneer mensen een zin lezen, is hun eerste groeperingen van woorden
gebaseerd op regels van syntax. Terwijl andere informatie later wel komt. Zo’n regel is bijvoorbeeld
late closure. Dit principe laat zien dat wanneer een persoon een nieuw woord ziet, het parsing
mechanisme aanneemt dat dit woord onderdeel is van de huidige zin, waardoor elk nieuw woord
wordt toegevoegd aan de bestaande zin voor zo lang mogelijk.
Interactionist approach = het idee dat er met beide syntax en semantics simultaan rekening wordt
gehouden wanneer we lezen of luisteren naar een zin.
Visual world paradigm = techniek die bepaalt hoe participanten informatie processen wanneer ze
een visuele scene aan het observeren zijn.
Inferences = bepalen wat tekst betekent door onze kennis te gebruiken en voorbij de informatie van
de tekst zelf te gaan. Dit is een belangrijk onderdeel van het maken van een samenhangend verhaal.
Sommige zijn automatisch en anderen moeten aangeleerd worden.
Bv. pounding the nail je weet dat iemand een hamer gebruikt.
Coherence = de representatie van de tekst in iemands gedachten zodat de informatie in een deel
tekst samenhangt met een ander deel tekst.
Soorten inferentie:
1. Anaphoric inferences = inferentie die een object of persoon in een zin koppels aan een
ander object of persoon in een andere zin. Dit kan via verwijswoorden (haar, zij etc.)
2. Instrument inferences = inferentie over methoden of gereedschap.
3. Causal inferences = inferentie over gebeurtenissen die veroorzaakt zijn door dingen die in
voorgaande zinnen voorkwamen.
Situational model = mentale representatie waarover je denkt dat een bepaalde tekst is. Hierbij zie je
dus de situatie met of een vogel vliegt of in een nest zit. De motorische vaardigheden komen hierin
ook terug. Voor het ontstaan van een situational model, moet individuele zinnen geïnterpreteerd
worden in de context van wat er daarvoor gezegd is. Het begrijpen van de betekenis van een zin en
het intergreren van wat er daarvoor gezegd is en dit als situational model maken gebeurt (bijna)
tegelijkertijd. Tijdens het lezen maak je dus een mentale representatie van de context en wat er
gebeurt.
Given-new contract = de spreker in een gesprek moet twee soorten informatie in zijn zinnen zetten:
1). Gegeven informatie informatie die de luisteraar al weet en 2). Nieuwe informatie.
Common ground = de gedeelde kennis, meningen en oordelen tussen de sprekers in een gesprek.
Syntactic coordination = het proces waarbij mensen gebruiken soortgelijke grammatica constructies
gebruiken.
Syntactic priming = het horen van een statement waarbij bepaalde syntacic constructie de kansen
verhoogd dat de zin die daarna erop terug wordt gezegd dezelfde constructie heeft.
Sapir-Whorf hypothesis = de natuur van iemands taal heeft invloed op hoe mensen denken. Taal
kan cognitie dus beïnvloeden.