Kinderjaren
Jona Oberski
Samenvatting:
De hoofdpersoon in Kinderjaren is een jongetje dat aan het begin van het boek ongeveer 3 jaar is en 8
aan het eind. De 4 eerste hoofdstukken geven het kleinste kringetje van de leefwereld van het kind te
zien: in zijn eerste herinneringen blijkt zijn moeder van levensbelang als er een vergissing is begaan.
Plotseling wordt hij wakker in een vreemde omgeving: een koud vijhandigkamp vol mensen en geuren.
Het is zijn moeder die hem kust, geruststelt en vol vertrouwen is en zegt dat zijn vader die zorgt dat alles
goed komt. Zij heeft gelijk: bij vergissing zijn moeder en zoon in kamp Westerbork terecht gekomen,
binnen een week zijn ze weer veilig bij vader.
De veiligheid wordt beschreven in Harlekijn, het jongetje is jarig en krijgt een kleurig houten harlekijntje.
Er zijn nog meer cadeaus, maar de trekpop laat hem met zijn ouders lachen.
Huilen moet hij trouwens ook. Deze herinnering hangt samen met gepest worden. In Kruidenier lees je
hoe de zoon van de kruidenier zijn kans schoon ziet als hij het kind alleen in het zand ziet spelen. De
vader van het jongetje blijkt machteloos: als hij op een volwassen manier probeert te onderhandelen
over deze kinderruzie heeft dat tot gevolg dat moeder een andere kruidenier moet zoeken.
In Glazenwasser lees je een herinnering aan de veiligheid en rust van voor de oorlog. Moeder is aan het
strijken, Mozart klinkt door de kamer en buiten is een aardige man die ook begrijpt hoe mooi het
harlekijntje van de jongen kan dansen.
De volgende 5 hoofdstukken (Pont, Meneer Paul, Muiderpoort, Blanke Top en Verzamelplaats) drijven
het kind steeds verder weg van die veilige binnenwereld. Samen met vader, ieder een gele ster met de
letters 'Jood' in zwarte letters op de jas, de Amstel over varen is een avontuur om nooit meer te
vergeten. Ook de herinnering aan vaders kantoor met al die glimmende typemachines en die aardige
meneer Paul, die hem leert typen, geeft nog een gevoel van veiligheid. Maar als ze voor de 2e keer door
de Duitsers worden opgehaald is het met die veiligheid gedaan. Dit keer moet vader ook mee en gaan ze
echt naar Westerbork. Zijn 'lurk' en zijn harlekijn vergezellen hem.
In het kamp is het dit keer heel anders. Ze kunnen niet naar huis, maar als ze de juiste stempels krijgen
kunnen ze met zijn drieën naar Palestina en dat geeft hoop. Intussen is kamp Westerbork allerminst
veilig. Zelfs zingen -normaal toch een ongevaarlijke bezigheid- blijkt levensbedreigend te zijn. Het
jongetje begrijpt niets van de wereld om hem heen en voor het eerst wordt hem niets uitgelegd en mag
hij niets vragen.
Ieder kamp heeft een verzamelplaats, zo ook kamp Westerbork. En het is op die plaats dat zijn ouders
hun naam horen afroepen om naar het beloofde land, Palestina, te gaan. Hun bezittingen moeten in een
laken worden geknoopt. Onderweg in de trein wordt er een lied gezongen dat de jongen bekend
voorkomt: het lied van de hoop. Hij zingt mee en valt in slaap terwijl het zingen doorgaat
Deel III bevat 5 verhalen met herinneringen aan het kamp Bergen-Belsen. Vader is gescheiden van
vrouw en kind, al verblijft hij wel in hetzelfde kamp. In dit kamp gelden weer nieuwe regels, en omdat
het jongetje zich volledig afsluit van iedereen moet hij die regels zelf ontdekken. Pas de 2e keer dat hij in
de keuken de kans krijgt om extra eten te bemachtigen doet hij dat. Zijn wereld is verandert. Hij is
volkomen afhankelijk van de hulp van zijn moeder, terwijl dit kamp van hem eist dat hij voor zichzelf
vecht.
In het hoofdstuk Taart ervaart het kind heel duidelijk dat het allemaal zelfs voor zijn moeder te veel is.
Ze stuurt hem weg als ze samen met zijn vader wil zijn en cadeaus op zijn verjaardag zijn er niet.
In Lange neus zoekt de jongen aansluiting bij 'de groten.' Door de oudere kinderen opgestookt brengt hij
zichzelf in gevaar: hij maakt een lange neus naar een 'mof' met een hond. Als zijn moeder dat hoort slaat
, ze hem, maar vertelt later duidelijk waarom dat niet mag. Hij begrijpt het. Met 'de groten' mag hij toch
nog niet meedoen omdat ze hem beschuldigen van verraad,
In Schaduw wordt verteld hoe zijn vader dood gaat. Men zegt hem dat zijn vader ziek is, voor het kind
betekent dat 'hem tenminste elke dag kunnen zien.' Als hij in plaats van zijn moeder in de ziekenbarak
aankomt wordt hij snel teruggestuurd om zijn moeder te gaan halen. Op de terugweg verliest hij zich in
een spel met de schaduw en de zon, uren zwerft hij door het kamp en het is zeker niet aan hem te
danken dat zijn moeder nog voor het overlijden van zijn vader in de ziekenbarak komt. Het kind is de
enige die ziet hoe zijn vader zijn laatste adem uitblaast en ook de enige die niet snapt wat hij ziet. Aan
het eind van de dag huilt hij omdat hij de hand van zijn vader heeft gekust en bang is om dood te gaan.
Zijn moeder zegt dat hij gerust kan zijn: familie mag elkaar kussen, maar een vreemde op de mond
kussen, dát is levens gevaarlijk.
Door de dood van zijn vader is de jongen eindelijk groot. Maar om echt bij 'de groten' te horen moet hij
nog een proef afleggen. Hij moet het ketelhuis binnengaan. Het ketelhuis blijkt een knekelhuis te zijn,
waar de lijken liggen opgeslagen. Hij gaat op zoek naar zijn vader. Maar voor hij hem vindt wordt hij er
door de kinderen weer uitgehaald.
De hoofdstukken in deel IV (Snoep, Soldaten, Aardappels, Slachting en Ziekte) herinneren aan de eerste
tijd na het verlaten van kamp Bergen-Belsen. De jongen denkt nog steeds dat ze met zijn allen onderweg
zijn naar Palestina als hij wakker wordt in de trein. Zijn herinneringen lopen niet gelijk meer met die van
zijn moeder. Ze vertelt hem allerlei gebeurtenissen en als hij merkt hoe belangrijk het voor haar is stelt
hij haar gerust en wijst haar op de realiteit: ze zitten nu gewoon samen in de trein. De trein staat echter
stil, de deuren staan open en mensen lopen gewoon naar buiten. Hij mag met Trude mee. Ze plukken
brandnetels en maken daar soep van. Hij hoort een soldaat zeggen dat het afgelopen is, maar zwijgt
daarover tegen zijn moeder, zoals Trude hem heeft gezegd.
In Soldaten ziet hij soldaten als hij de volgende morgen wakker wordt. Zijn moeder blijft slapen, maar
Trude legt alles uit. Ze zijn vrij, het is afgelopen. De Russen voeren de Duitse soldaten weg. Pas na lange
tijd ziet hij het verschil tussen de twee groepen soldaten. Een locomotief brengt hen naar Tröblitz.
Moeder wordt met een kar naar het ziekenhuis vervoert en hij komt samen met Trude en iemand die
Eva heet op de zolder van een groot wit huis terecht. Er staat een bed waar ze met zijn drieën in slapen.
In Aardappels bezoekt hij een paar dagen later samen met Trude zijn moeder in het ziekenhuis. Het is de
laatste keer dat hij zijn moeder ziet. Ze is verandert, hij herkent haar aan haar rode haar, niet aan haar
handelingen. Ze gooit met de aardappels die Trude voor haar heeft meegebracht. Pas als ze een injectie
heeft gehad en ze weer naar hem glimlacht is ze weer zijn moeder. Ze gaan weg als ze in slaap valt.
Weer een paar dagen later vertelt Trude hem dat ze niet meer naar zijn moeder kunnen omdat de weg
afgesloten is. Hij gelooft haar niet, maar moet wachten tot later, dan zal ze hem alles uitleggen.
Slachting geeft het bloederige tafereel weer dat ze zien als ze thuiskomen na het gesprek over de
afgesloten weg. Evan vindt hem terwijl hij, alleen, staat toe te kijken hoe de volwassenen een varken
opjagen en slachten. Ze neemt hem mee naar de andere kant van het huis en probeert een gesprek met
hem aan te knopen over de dood van zijn moeder. De jongen begrijpt haar niet. Eva dwingt Trude hem
de waarheid te zeggen. Als tot hem doordringt dat zijn moeder dood is schreeuwt hij en trapt hij naar
alles wat er in de kamer is. Hij heeft koorts en wordt in bed gelegd.
Ziekte beschrijft hoe hij na dagen weer wakker wordt. De koorts is minder maar in zijn herinnering is
leegte. Hij weet alleen dat hij gedroomd heeft over sneeuw en vuur.
Het laatste deel van Kinderjaren bestaat uit 2 hoofdstukken: Mokkum en Tante Lisa, en een opdracht
met datering. Het eerste hoofdstuk beschrijft de aankomst in Amsterdam. Op een vrachtwagen rijden ze