Samenvatting Straf(proces)recht begrepen
Zesde druk, J.H.J. Verbaan
Hoofdstukken: 1,2,3,4,5,6 (alleen 6.1, 6.2 en 6.3), 7, 8, 9 (alleen 9.1 en 9.2), 10 (behalve
10.7), 11 (alleen paragraaf 11.3.5 en 11.4), 12 (behalve 12.4), 13 (alleen 13.3 en 13.4), 14.
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding: wat is strafrecht?
1.1 Inleiding
Je wordt dagelijks geconfronteerd met het strafrecht, ook al zijn we ons daar niet altijd
bewust van. De volgende subparagrafen gaan over wat strafrecht nu eigenlijk is.
1.2 Strafrecht: begripsvorming
Het Nederlands strafrecht kan worden onderverdeeld in:
- Materieel strafrecht: welke menselijke gedragingen strafbaar zijn en welke sancties
daarvoor zijn (wetboek van strafrecht)
- Formeel strafrecht: de strafrechtelijke procedure (strafprocesrecht) (te vinden in
Wetboek van Strafvordering).
Commuun strafrecht: wetboek van strafrecht en strafvordering.
Bijzonder strafrecht: strafrechtelijke regelingen op bijzondere situaties, zoals deelname aan
verkeer of economische delicten (Denk bv aan Opiumwet).
1.3 Doel van het Nederlandse strafrecht: handhaving d.m.v. leedtoevoeging
Het doel van strafrecht is kort gezegd het door middel van sancties handhaven van normen
die uit strafrechtelijke bepalingen voortvloeien. Strafrecht houdt zich bezig met handhaving,
die gericht is op afdwingen van normconform gedrag.
In onze maatschappij bestaan allerlei soorten normen, dit zegt iets over ons gedrag:
gedragsnormen. De ene gedragsnorm is dwingender dan de ander. Door een gedragsnorm
op te schrijven wordt zij een rechtsnorm.
Schending rechtsnorm + geschreven reactie in het Wetboek van Strafrecht of in andere
strafbepaling = Strafbaar feit.
Over het rechtvaardigen (legitimeren) van strafbare feiten en het opleggen van sancties
bestaan verschillende theorieën:
De vergeldingstheorie: gaat uit van de gedachte dat de overheid wraak moet nemen op
degene die onrecht pleegde. De vergeldingstheorie steunt op de gedachte dat de inbreuk
wordt hersteld doordat dezelfde straf wordt opgelegd als de strafbare handeling
oorspronkelijk inhield. Deze theorie is een absolute strafrechtstheorie: houdt in dat de straf
zijn grondslag vindt in het misdrijf (het onrecht moet worden hersteld).
,Preventietheorie: Door middel van het straffen van personen wordt voorkomen dat anderen
strafbare feiten zullen plegen. Deze theorie wordt onderverdeeld in:
- generale preventie: afschrikkingseffect voor anderen.
- en speciale preventie: de misdadiger zelf ervan weerhouden om een strafbaar feit in
de toekomst te plegen.
Het strafrecht werkt bij speciale preventie op drie wijzen:
1. afschrikking voor de dader
2. verbetering in het gedrag van de dader
3. de samenleving gaat erop vooruit nu de dader tijdelijk uit de samenleving is verwijderd.
De preventietheorie is een relatieve strafrechtstheorie: de straf beoogt een bepaald doel
in plaats van enkel vergelding.
Geweldsmonopolie: alleen de overheid mag straffen uitdelen, om te voorkomen dat burgers
voor eigen rechter gaan spelen.
Ultimum remedium-beginsel: latijn voor laatste oplossing. Wanneer een probleem d.m.v.
een ander rechtsgebied, zoals civiel recht, kan worden opgelost, moet dat rechtsgebied eerst
worden aangewend.
1.4 Legaliteitsbeginsel
Legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr): geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan
voorafgegane wettelijke strafbepaling. Het beginsel heeft vijf nadere betekenissen:
1. Geen strafbaar feit zonder wet
2. Geen straf zonder wet
3. Geen terugwerkende kracht
4. Geen analogische redeneringen (als de gedraging zelf niet uitdrukkelijk wordt
gesanctioneerd in een wettelijke bepaling, men de gedraging niet creatief in deze
bepaling mogen inleen omdat ze er veel op lijkt).
5. Wetten moeten duidelijk genoeg zijn (lex certa)
,Hoofdstuk 2: Materieel strafrecht: de structuur van het strafbare feit
2.1 Inleiding
De overheid mag niet zomaar overgaan tot inzet van het strafrecht. De mogelijkheid voor de
overheid om burgers leed toe te voegen is aan banden gelegd door het strafrecht in
wettelijke bepalingen vast te leggen.
2.2 Vier voorwaarden voor strafbaarheid
Aan de eis van strafbaarheid is slechts voldaan indien sprake is van een menselijke gedraging
die valt onder een delictsomschrijving en wederrechtelijk en aan zijn schuld te wijten is.
Kortom er moet sprake zijn van:
1. Menselijke gedraging: Hoeft niet te gaan om een actieve gedraging. Ook het niet–
handelen, of nalaten kan worden aangemerkt als een gedraging. Ook
deelnemingsvormen, denk aan het verkopen van een breekijzer als je weet dat
iemand daarmee inbraken gaat plegen.
2. Delictsomschrijving: wijst gedrag aan dat strafbaar is. Bij deze voorwaarde hoort ook
een formule Strafbepaling = delictsomschrijving + sanctienorm
Sanctienorm: geeft aan welke sanctie mag worden opgelegd bij overtreding van de
delictsomschrijving.
3. Wederrechtelijkheid: is het gedrag in strijd met het objectieve recht? Als de feitelijke
gedraging valt binnen een delictsomschrijving, dan wordt de wederrechtelijkheid
veelal aangenomen.
4. Schuld: het moet te wijten zijn aan de verdachte. Ook wel: de mogelijkheid om
anders te handelen moet hebben bestaan in specifieke persoonlijke geval van de
betrokkene.
2.3 Bestanddelen en elementen
Bestanddelen: zijn voorwaarden voor de strafbaarheid die in de wettelijke
delictsomschrijving zijn terug te vinden.
VB: art. 92 Sr (misdrijven tegen de veiligheid van de staat): ‘’De aanslag ondernomen met
het oogmerk om de Koning, de regerende Koningin of de Regent van het leven of de vrijheid
te beroven of tot regeren ongeschikt te maken, wordt gestraft met levenslange
gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde
categorie’’.
Bestanddelen zijn dan:
- de aanslag
- die is ondernomen
- met het oogmerk
- de Koning(in), of de Regent
- van het leven te beroven, of van de vrijheid te beroven, of tot het regeren ongeschikt
te maken.
Elementen: zijn voorwaarden voor de strafbaarheid die niet zijn opgenomen in een
wettelijke delictsomschrijving. De elementen in strafrecht, zijn samengevat in te delen als:
- wederrechtelijkheid
- schuld
,LET OP! : Wanneer niet aan alle elementen is voldaan, kan er geen sprake zijn van een
strafbaar feit. Omdat de delictsomschrijving gedrag aanwijst dat strafbaar is, is de menselijke
gedraging geen element maar onderdeel van de delictsomschrijving: bestanddeel.
Zodra wederrechtelijkheid of schuld in de delictsomschrijving worden opgenomen, dan zijn
het bestanddelen geworden ( en niet langer elementen).
Dus samengevat:
Voorwaarden voor strafbaarheid in delictsomschrijving? Bestanddeel of elementen?
JA Bestanddeel
NEE Element
2.4 Delictsvormen
Formele delicten: wordt in de delictsomschrijving de actieve handeling ten aanzien van een
bepaalde gedraging strafbaar gesteld. Er wordt niet gekeken naar eventuele gevolgen van de
gedraging. VB: Je stal iets maar legt het toch weer terug. Het maakt niet uit dat je het hebt
teruggelegd, stelen is stelen.
Materiële delicten: wordt in de delictsomschrijving het laten intreden van een bepaald
gevolg strafbaar gesteld. VB: art. 287 Sr is het opzettelijk van het leven beroven verboden.
Het strafbare feit is gepleegd op het moment dat het gevolg intreedt: de dood.
Commissiedelicten: wordt in de delictsomschrijving een ‘handelen’ strafbaar gesteld. VB:
discriminatie, moord, verkrachting, mishandeling, diefstal etc.
Omissiedelicten: in de delictsomschrijving wordt ‘nalaten’ strafbaar gesteld. Je doet iets niet
wat je wel had behoren te doen, VB: hulp verlenen, misdaad melden etc.
Gekwalificeerd delict: gaat het om ernstigere vormen van een ‘variatie’ op het gronddelict
(variatie op bepaald strafbaar feit).
VB: Gronddelict: diefstal (art. 310 Sr)
Gekwalificeerd delict: diefstal met geweldpleging (art. 312 Sr)
Het gevolg hiervan is een zwaardere sanctienorm.
Geprivilegieerd delict: afgezwakte vorm van een delict, met als gevolg een lichtere
sanctienorm.
VB: Gronddelict: doodslag (art. 287 Sr)
Gekwalificeerd delict: moord (art. 289 Sr)
Geprivilegieerd delict: kinderdoodslag (art. 290 Sr)
2.5 Misdrijven en overtredingen
Het onderscheid tussen misdrijven en overtredingen is aan te merken door de
wetsaanduiding: dus waar het in het Wetboek van Strafrecht staat.
- Boek 1: algemene deel
- Boek 2: Misdrijven
- Boek 3: Overtredingen
, Hoofdstuk 3: Materieel strafrecht: opzet en schuld
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt er gekeken naar de intenties van de dader en hoe hij een bepaalde
handeling heeft verricht. Het strafrecht kent twee schuldvormen: dolus (opzet) en culpa
(schuld in de zin van onvoorzichtigheid.
3.2 Opzet (dolus)
Opzet: de dader is zich bewust van de handeling en heeft dit gewild. Opzet komt in
verschillende verschijningsvormen voor. Als opzet in een delictsomschrijving wordt vereist,
moeten we ons vervolgende de vraag stellen welke gradatie van opzet wordt bedoeld. Het
Strafrecht kent drie gradaties van opzet:
1. Oogmerk: de dader handelt willens en wetens om een naastgelegen doel te
bereiken. VB: ik schop hem omdat ik hem pijn wil doen.
LET OP: het gaat om het naastgelegen doel, niet het uiteindelijke doel. VB: Het
tafelkleed-arrest: vrouw koopt tafelkleed maar er zit een gat in, wil een nieuwe van
de winkel maar krijgt ze niet dus pakt ze zelf maar een nieuwe. Het was niet haar
uiteindelijke doel om te stelen, maar daar gaat het niet om. Ze wist dat ze niet
zomaar een nieuw tafelkleed mocht ontnemen van de winkel.
2. Opzet bij zekerheidsbewustzijn: hierbij gaat het om de gevolgen die een handeling
heeft. Denk aan het arrest de Hoornse taart. Een man stopte vergif in een taart, maar
iemand anders at ook van dezelfde taart. Het was niet de bedoeling dus de man zegt
ik heb alleen opzet bij degene die ik wilde vermoorden, maar zo werkt het niet.
3. Voorwaardelijke opzet: dit is de minst zware vorm van opzet. Kan worden
omschreven als de situatie waarin iemand kon inzien dat het gevolg dat hij niet
beoogde, wel zou kunnen intreden, en hij desondanks zijn handeling voortzette.
Onverschilligheid speelt vaak een rol bij deze gradatie. VB: het Pistool-arrest,
verdachte is in worsteling met iemand en slaat met een pistool. In de worsteling gaat
het pistool af en er ontstaan dodelijke verwondingen. Verdachte zegt dat hij niet wist
of het pistool geladen was en had al helemaal geen dodelijk schot willen lossen. Toch
neemt hij willens en wetens het risico.
Een voorbeeld waarin de Hoge Raad geen voorwaardelijke opzet heeft aanvaard is
het Porsche-arrest. Verdachte heeft vijf mensen in de auto en haalt gevaarlijk in
maar breekt de inhaalpoging ook vaak af, tot het mis gaat en er een dodelijk ongeluk
ontstaat. Verdachte kan niet worden aangerekend dat hij zowel zelfmoord wilde
plegen als zijn inzittende willens en wetens wilde vermoorden.
Voorwaardelijk opzet samengevat voorwaardelijke opzet is:
bewust (willens en wetens)
aanmerkelijke kans aanvaarden (Ronde Klip-arrest)
onverschilligheid met betrekking tot het gevolg (Porsche-arrest)
Aanmerkelijke kans: de Hoge Raad stelt over de aanmerkelijke kans naar
ervaringsregels wordt vastgesteld en niet op basis van statistische gegevens.