H9.1 t/m 9.5 + H9.9 t/m H9.11
Bloed en bloedsomloop
9.1 bloed
Belangrijkste taken van het bloed is:
➔ O2 van de longen naar de weefsels en van CO2 uit de weefsels naar de longen;
➔ voedingsstoffen uit het maag-darmkanaal naar de weefsels;
➔ afvalstoffen uit de weefsels naar de uitscheidingsorganen zoals de nieren;
➔ hormonen uit de endocrienen klieren naar de weefsels;
➔ warmte van warme naar minder warme weefsels;
➔ afweerstoffen naar weefsels waar zich een infectie afspeelt;
➔ stollingsfactoren die de bloedstolling verzorgen;
Bloed bestaat uit: plasma, erytrocyten (rode bloedlichaampjes), leukocyten (witte
bloedlichaampjes) en trombocyten (bloedplaatjes)
Volwassen mens: 5 L bloed
- 1L in bloedvaten van longen
- 3L in de venen (aders) van de grote circulatie
- 1L in de arteriën (slagaders) van de grote circulatie
9.2 Plasma
Plasma: vloeibare deel van het bloed, bloed zonder bloedcellen
Serum: plasma waaruit het stollingseiwit fibrinogeen is verwijderd. Het ontstaat wanneer bloed
(zonder antistollingsmiddel) een tijdje in een buisje staat: de bloedcellen vormen samen met het
fibrinogeen een stolsel dat uitzakt, resterende heldere vloeistof is serum.
Bezinkingssnelheid van de erytrocyten (BSE): de cellen in het bloedmonster zakken naar
beneden en berekenen de snelheid daarvan.
- bepaling maat voor ernstigheid van infectie in de serum;
- BSE uitgedrukt in aantal mm daling bloedcellen kolom in een uur. In normale
omstandigheden enkele mm, maar bij ernstige infectie ver boven de 100 mm.
Stijging hoogmoleculaire eiwitten in bloed (met name gammaglobuline) → erytrocyten zakken
sneller dan normaal.
Dergelijke eiwitten zijn er veel in bloed
→ functie: bestrijding van allerlei ziekteprocessen; vooral bij infecties en kwaadaardige
aandoeningen.
C-reactief proteïne (CRP)
, - vervaging van BSE
- Een eiwit dat in de lever wordt geproduceerd als reactie op een ontsteking ergens in het
lichaam.
- Gehalte CRP stijgt in het serum snel bij na het begin van een ontsteking en gevoeliger
voor veranderingen in de ernst van de infectie.
- Minder gevoeliger dan BSE voor invloeden van leeftijd en de aanwezigheid van andere
ziekteprocessen.
Samenstelling van plasma
Een volwassen mens 35 tot 45 ml plasma per kg lichaamsgewicht (circa 4% van het
lichaamsgewicht), dus een man 2,8 - 3,8 l plasma heeft een vrouw ongv 2,5 l
Samenstelling van plasma:
➔ 90% water
➔ 6 - 8% eiwitten (albumine, alfa-, bèta-, en gamma globuline, en fibrinogeen);
➔ mineralen ionen (natrium, kalium, calcium, chloor, enz.);
➔ kleine organische moleculen (aminozuren, vetzuren, glucose);
➔ overige substanties, zoals enzymen, hormonen, vitamines, een producten producten van
de stofwisseling;
De samenstelling van plasma wordt door regelmechanismen constant gehouden.Stoornissen in
werken van verschillende organen kunnen de plasma samenstelling doen veranderen. Voor het
stellen van een diagnose kan de plasma samenstelling van groot belang zijn.
Het bloedonderzoek
- chemische onderzoek (naar de samenstellende elementen van het plasma)
- hematologische onderzoek (naar de cellen in het bloed)
Procentuele verdeling eiwitten in het plasma:
- albumine ong 60%;
- alfa-, bèta-, en gammaglobulinen samen ong 40%;
- fibrinogeen ong 2%;
Albumine
Wordt geproduceerd in de lever. Speelt de belangrijkste rol dan de andere plasma eiwitten bij →
handhaven van de colloïde-osmotische druk (COD): druk in en rondom een bloedvat die het
gevolg is van de aanwezigheid van eiwitten.
- hoog eiwitgehalte geeft een → hoge COD
- laag eiwitgehalte geeft een → lage COD
Water in of bij een bloedvatwand gaat van een lage eiwitconcentratie naar een plaats met hoge
eiwitconcentratie isid