~HISTOLOGIE, MICROSCOPIE, TEKENEN~
Anatomische plaatsaanduiding
▪ Juxta-= naast
▪ Ipsi-= aan dezelfde zijde
▪ Contra-= aan andere zijde
▪ Superior-= boven
▪ Inferior-= onder
Symmetrie
▪ Bilateraal= aan 2 kanten
▪ Unilateraal=aan 1 kant
▪ Radiaal= meerdere symmetrieassen
3 ANATOMISCHE AANZICHTEN
▪ Mediaal= naar midden lichaam
▪ Lateraal= naar zijkant
▪ Proximaal (=dichtbij) vs. distaal (=verwijderd)
3 ASSEN
1. Anterior (voor, craniaal) – Posterior (achter, caudaal)
- Rostraal(=richting snuit) – caudaal (=richting staart)
2. Ventraal (buikzijde) – dorsaal (rugzijde)
3. Sinister (links) – dextra (rechts)
3 AANZICHTEN/VLAKKEN
1. Frontaal coronale vlak rug-&buikzijde
2. Sagittaal parasagittaal linker-rechterdeel
- Mediaal midsagittaal gelijk linker-rechterdeel
3. Transversaal horizontale/axiale vlak dwarsdoorsnede mens / Rostraal-caudaal 4-voeter
Histologische coupes maken 2 type microscopen
- Dehydratie: water verwijderen met alcohol 1. doorzichtmicroscoop
- Klaren: alcohol vervangen door oplosmiddel (xyleen) paraffine 2. Stereomicroscoop (binoculair)
- Infiltratie & inbedding: doordrenken met paraffinewas/epoxy → licht van boven
- Trimmen & snijden: weefsel blootleggen en secties snijden → grotere structuren
- Fixatie: weefsel stabiliseren en structuur behouden
Lichtmicroscoop onderdelen
• Lichtpad: subtage-lamp naar oog
• Optisch systeem met 3 lenzen
1. Condensor: verzamelt en focust licht op preparaatslide
2. Objectieflenzen: vergroten & projecteren beeld [x4, x10, x40]
3. Oculairs: vergroot beeld met factor 10 [x40, x100, x400]
Weefsel kleuren
I) Basofiele componenten: negatief geladen, bindt aan basische kleurstof (nucleotiden)
- Tolueenblauw, Methyleenblauw, hematoxyline (DNA, RNA, kraakbeenmatrix donder blauw/paars)
II) Acidofiele componenten: positief geladen, bindt aan zure kleurstof (eiwit)
- Eosine (cytoplasmatische structuren en collageen roze), acid fuchsine
→ PAS-reactie: polysachariden en koolhydraatrijk paars/magenta
→ Feulgen-reactie: specifiek voor DNA
, WEEFSELTYPEN (Hoorcollege + H40.1 p.928-933, p.1183-1194)
4 weefseltypen (groep gespecialiseerde cellen)
1. Zenuwweefsel --> ectoderm
2. Spierweefsel --> mesoderm
3. Epitheelweefsel --> gelaagd, uit ecto-/meso-/endoderm
4. Steun/bindweefsel --> mesoderm
➔ Classificatie: zelfde oorsprong embryogenese, structuur en functie, basale lamina
EPITHEELWEEFSEL (op-, laag) bedekt buitenkant, organen, holtes
▪ Barrière tegen pathogenen, mechanische verwonding, vloeistof verlies
▪ Aaneengesloten, gepolariseerde cellen [apicale= lumen zijde en basale oppv.]
▪ Geen bloedvaten maar diffusie [tight junctions, desmosomen, gap junctions]
▪ Klieren uit proliferatie van epitheel tot uitstulping
o Endocrien: in bloedbaan
o Exocrien: naar buitenwereld/holtes
VORM LAGEN
→ squameus= plat (passief uitwisseling) ▪ simple= enkel (gasuitwisseling, secretie, absorptie)
→ cuboidal= kubus (actief secretie/absorptie) ▪ stratisfied= samengesteld (bescherming, overgangsepitheel)
→ columnar=cilinder (barrière functie) ▪ pseudosamengesteld (allen cellen raken basale lamina)
Vb. huid: mitotisch actieve cellen bij stratum basale keratiniseren in stratum spinosum tot dode cellen in hoornlaag
STEUN/BINDWEEFSEL verbindt lichaamsdelen
▪ goed doorbloed, veel celtype [kraakbeen, bot, bloed, bindweefsel cellen]
▪ ECM vezels extracellulaire matrix uit eiwitten dat isoleert, transporteert, beschermd
- Collageen (ondersteuning), reticulair vezel (verbindt), elastine (behoud originele vorm)
- Fibroblasten (scheiden vezeleiwitten uit) & macrofagen (fagocytose)
MESENCHYM= voorlopercellen uit mesoderm
I) FIBROBLAST
▪ Los bindweefsel: verbindt epitheel met orgaan voor fixatie
▪ Vezelig bindweefsel: veel collageen, verbinding spier-bot bij ligamenten
II) HEMOCYTOPLAST [bloedcellen]
▪ Erythocyten (rode bloedcellen) en leukocyten (witte bloedcellen) en bloedplaatjes (platelets)
III) CHONDROBLAST [kraakbeen]
▪ Hyalien=gewrichten veel collageenvezels
▪ Elastisch=oor weinig collageen, veel elastische vezels
▪ Fibro kraakbeen=tussenwervelschijf talrijke collageenvezels
→ interstitiële groei: mitotische deling chondrocyten in lacune [van binnenuit]
→ appositionele groei: vanuit perichondrium scheiden chondroblasten matrix uit [van buitenaf]
IV) OSTEOBLAST [bot]
Vanuit perichondrium buiten kraakbeen gaan bloedvaten naar binnen (anchiogenese) en veranderen chondrocyten in
osteoblasten. Deze geven collageen af wat mineraliseert tot bot.
▪ Spongieus bot: trabeculae matrix met osteocyten [gewichtsbesparing, minder breekbaar]
→ trabeculae is mechanisch sensitief, activiteit osteoblast/-clast voor remodulatie
▪ Compact bot: lamellen van botmatrix
→ osteonen: cilinders van botcellen om in lengte gelegen capillaire bloedvaten
[‘Havers kanalen’ overdwars verbonden door ‘kanaal van Volkmann’]
→ canaliculli: kanaaltjes tussen osteocyten
→ osteoclast (breken bot matrix af) & osteoblast locatie vast te stellen aan de hand van groeirichting
, SPIERWEEFSEL
3 type skeletsystemen (hechting spier aan ‘bot’ nodig voor beweging)
1. Hydrostatisch skelet: afwisseling lengte- & kringspieren relaxatie/contractie, vloeistof onder druk
2. Exoskelet: vervelling nodig voor groei
3. Endoskelet: osteoblasten en osteoclasten
→ Spiervezels: contractie door interactie myofilamenten in sarcomeer (myosine+actine)
- Z-lijn: samenkomst actinefilamenten
- M-lijn: samenkomst myosinefilamenten (verkorting/verlenging)
- H-band: alleen myosine (geen overlap met actine)
- I-band: alleen actine (geen overlap met myosine)
- A-band: gehele myosine filament
1. Myosine bindt ATP, hydrolyse tot ADP+Pi initieert binding aan actine
2. Loslaten ADP+Pi laat myosine kop knikken
3. Nieuwe ATP bindt, waardoor myosine los van actine
I) DWARSGESTREEPTE SKELET SPIEREN= vrijwillige beweging
▪ Vast aan kraakbeen/bot dmv. Pezen (tendons)
▪ Bundels spiervezels= cellen met meerdere kernen (plasmamembraan en bundels myofibrillen)
- Myofibril: sacromeer eenheden met actine en myosine
- sarcoplasmatisch reticulum (SR): voor signaal transductie dmv. Ca2+ opslag en pompen
1. actiepotentiaal synaptisch terminaal zorgt voor vrijkomen neurotransmitter acetylcholine
2. depolarisatie via T-tubuli naar spiervezel
3. activatie SR zorgt voor Ca2+ influx
4. Ca2+ bindt aan tropomyosine en zorgt voor configuratie verandering
5. Troponine uit de weg en bindingsplek myosine op actine vrij
▪ Glycolytic spier: energie uit glycolyse= snel proces met lage opbrengst (sprint)
o Fast-twitch spier: korte, snelle, krachtige contracties
▪ Oxidatieve spier: veel mitochondria voor respiratie, goed doorbloed, myoglobine
o Slow-twitch spier: aerobe respiratie= langzaam proces met hoge opbrengst (marathon)
▪ Motor unit: spiervezel aan 1 motorneuron, motorneuron aan meerdere spiervezels
▪ Tetanus: max. contractie spier door hoge frequentie actiepotentialen zonder relexatie tussendoor
II) HARTSPIEREN
▪ Intercalated disc: voor signaal transductie, creëren actiepotentiaal als golf zonder zenuw input
III) GLAD SPIERWEEFSEL= onvrijwillige beweging
▪ Wanden van organen in holtes
▪ Myosine en actine niet gerangschikt maar dwars door spier= ongestreept
▪ Geen Z-lijnen die contractie stopt, ook geen troponine complex of T-tubuli aanwezig
- Dense body: kruising myosine en actine
- Caveolae: Ca2+- ionkanalen op membraan voor initiatie contractie spier
1. Instroom Ca2+ via caveolae en SR --> Ca2+ bindt calmodulin (CaM)
2. Myosine light chain kinase (MLCK) actief --> fosforyleerd myosine
3. ATP-->ADP+Pi voor binding aan actine