Samenvatting Gezinspedagogiek
Van der Horst H1 – Inleiding – wat is gezinspedagogiek?
1.1 Inleiding
Traditionele gezin (moeder, vader, kinderen) moderne gezin (minder stabiliteit, toenemende
individualiteit en afname geborgenheid).
Nature en nurture:
o Gedragsgenetici en antipedagogen leggen nadruk op nature, omgevingsdenkers op
nurture.
o Inmiddels: zowel genetische aanleg als omgeving (en interactie daartussen) + invloed
ouders.
Opvoeding is noodzakelijk (noodzaak voor ontwikkeling of vormen van de
aanleg van het kind).
1.2 Pedagogiek als aparte discipline
Gericht op opvoeding, onderwijs en hulpverlening aan kinderen en jongeren, gericht op
verbeteren van de praktijk (ontstaan als indirect gevolg van ‘ontdekking van het kind’).
Gekeken naar sociale werkelijkheid en historische context waarin kinderen zich ontwikkelen.
o Geheel van menselijk gedrag in context van opvoeding en omgeving.
Vanuit empirische kennis normatieve uitspraken doen (visie of idee over wat wenselijk en
haalbaar is in de opvoeding).
o In de opvoeding spelen naast empirische feiten ook normen en waarden mee.
o Empirisch-analytische pedagogiek en normatieve pedagogiek zijn complementair.
Empirisch-analytisch: feiten en wetmatigheden die nodig zijn in wetenschap.
Normatief: handelingsadviezen voor de praktijk (per definitie
onwetenschappelijk en subjectief achtergrond onderzoeker speelt mee).
1.3 Gezinspedagogiek en andere pedagogische disciplines
Gezinspedagogiek: normale ontwikkeling van kinderen in verschillende, specifieke
opvoedingscontexten.
o Normale ontwikkeling: kind doorloopt alle fasen naar volwassenheid (fijne/grove
motoriek, groei, sociale vaardigheden, spraak en taal) zonder (grote) problemen.
Aandacht voor bredere context en alle dimensies binnen de samenleving waarin een kind
opgroeit.
o Vooral gezin als primair opvoedingsmilieu heeft belangrijke plaats in gezinspedagogiek.
1.4 Theoretisch kader
1.4.1 Het model van Bronfenbrenner
Sociaal-ecologisch ontwikkelingmodel
Ontwikkeling van een kind vindt plaats als gevolg van toenemend complexe interacties met
personen, objecten en symbolen uit de onmiddellijke omgeving proximale processen (bv.
vriend(innet)jes, leerkrachten, ouders, speelgoed).
o Invloed hiervan hangt af van eigenschappen van het kind,
omgeving en aard van de ontwikkelingsuitkomsten.
Systemen:
o Microsysteem: opvoedingssituaties waar het kind zich in begeeft
+ directe interacties met omgeving (bv. gezin).
o Mesosysteem: interactie tussen opvoedingssituaties (bv.
afstemming tussen ouders en school).
o Exosysteem: structuren waarin het kind niet direct participeert
maar die wel de omgeving beïnvloeden (bv. werk ouders).
o Macrosysteem: grote structuren op afstand van het kind (bv.
wetgeving of geloof).
o Chronosysteem: historische ontwikkelingen die de omgeving
kunnen veranderen.
Pagina 1 van 33
,1.4.2 Het model van Belsky
Sociaal-contextueel procesmodel gericht op
opvoedingshandelen.
Tweerichtingsverkeer: wederzijdse
beïnvloeding tussen ouder en kind.
Verschillende aspecten zijn van invloed op
persoonlijkheid van ouders, en daarmee op
opvoedingshandelen en ontwikkeling van het
kind.
Kind zelf is ook van invloed op opvoedingshandelen en ontwikkeling.
1.4.3 Het model van Sameroff
Transactioneel model aanleg en omgeving veranderen door de
tijd en onder invloed van elkaar.
Aanleg en omgeving zijn dus van elkaar afhankelijk.
Pedagogiek gebruikt naast psychologische kennis ook sociologische kennis over
sociale relaties en sociale interactie.
Ook rol van ouders in de interactie wordt belicht.
Van der Horst H2 – Het gezin in historisch perspectief
2.1 Inleiding
Door te kijken naar de geschiedenis van het gezinsleven zijn de huidige vorm van gezinsleven en
de veranderingen in de manier waarop kinderen in de afgelopen eeuwen werden opgevoed beter
te begrijpen.
o Hierdoor kunnen we reflecteren op de huidige praktijk en recente ontwikkelingen.
2.2 Gezinshistorische benaderingen en gebruik van historische bronnen
Demografische benadering: beeld vormen van leef- en opvoedingsomstandigheden van kinderen
en ouders via het verzamelen en interpreteren van kwantitatieve, demografische gegevens.
o Zicht op feitelijke informatie (bv. geboorte- en sterftecijfer), maar geen zich op
belevingswereld.
Affectieve benadering: aandacht voor menselijk gedrag en persoonlijke beleving en motieven via
dagboeken, brieven, schilderijen, kleding, speelgoed etc.
o Juist veel aandacht voor belevingswereld.
Historische maatschappijwetenschappen: invloed van sociaaleconomische, cultureel-
maatschappelijke en technologische ontwikkelingen op het gezin via wetgeving, erfrecht, gezags-
en eigendomsverhoudingen.
o Uitspraken over samenhang tussen gezinsstructuren, individuele gedragingen en
belevingen, sociale relaties en maatschappelijke instituties.
Combinatie van benaderingen geeft meest complete beeld van geschiedenis van het gezinsleven.
Rekening houden met:
o Kwalitatieve en kwantitatieve representativiteit van de bron;
o In hoeverre sprake is van werkelijke weergave of filtering in het karakter van de
bronnen;
o In hoeverre de bronnen een representatie van de populatie zijn;
o Regionale verschillen (geografische en geologische verschillen);
o Wie de bron heeft opgesteld, voor wie en met welk doel;
o Of er sprake is geweest van prescriptie (hoe men werd geacht te handelen) of descriptie
(hoe men werkelijk handelde).
Pagina 2 van 33
,2.3 Pedagogische stromingen: humanisme, verlichting, romantiek
Humanisme (1400 – 1650)
Christelijke denkers, wilden de klassieke cultuur terugbrengen.
Doel opvoeding: vorming van een ‘klassieke’ homo universalis.
Individualistische benadering, vrijheid van de menselijke wil.
Veel nadruk op leren (verheven worden door studie).
Erasmus: samenvoeging van klassieke cultuur en christelijke vroomheid, met het laatste als doel
van de opvoeding.
o Onderwijs aan jonge kinderen, was overtuigd van hun natuurlijk verlangen naar kennis
en hun maakbaarheid.
o Moeder is verantwoordelijk voor verzorging en vader voor karaktervorming.
o Kinderen zijn door de erfzonde van nature geneigd naar het kwaad, maar zijn kneedbaar.
o Kinderen leren voornamelijk door imitatie goede opvoedomgeving van belang.
Verlichting (1650 – 1800)
Menselijke rede als criterium bij het zoeken naar de waarheid.
o Kennis en rede behoeden mensen tegen onwetendheid, bijgeloof, onbeschaafdheid en
armoede.
Deïsme: God is veroorzaker (schepper) van alles, maar nu afzijdig (grijpt niet meer in).
o Daarom moeten mensen vertrouwen op eigen denken, handelen en verstand (dit kan,
want mens is van nature goed).
Duidelijk opvoedingsdoel nodig (tolerantie belangrijk).
Locke: kind komt ter wereld als tabula rasa, verkrijgt kennis door ervaring.
o Gaat over empirisch verkregen kennis, niet over het karakter dit heeft God op de
menselijke geest gestempeld.
o Niet afkomst maar opvoeding is belangrijk.
o Doel opvoeding: verwerven van vrijheid en zelfbestuur.
Opvoeding moet leiden tot deugd, godvruchtigheid, welgemanierdheid en
kennis.
Romantiek (1800 – 1850)
Reactie op Verlichting.
Nadruk op gevoel en intuïtie i.p.v. rede en ratio (aandacht voor het irrationele en onbewuste van
de menselijke ziel).
o Hierdoor grenzen aan de maakbaarheid van mens en maatschappij (want irrationele en
onbewuste zijn ook van invloed, naast rede).
Volk/natie als organische eenheid, mens als individu is in zijn voortbestaan afhankelijk van de
gemeenschap.
Rousseau: er valt in de opvoeding weinig bij te sturen, opvoeding komt van binnenuit en er kan
veel misgaan.
o Taak opvoeder: kind beschermen tegen de maatschappij negatieve opvoeding.
o Mensbeeld positief: mens is van nature slecht.
o Maatschappijbeeld negatief: invloed van cultuur is verderfelijk.
o Sleutelrol voor morele ontwikkeling: deugdzaamheid en zelfbeperking kunnen
voorkomen dat een mens immoreel gaat handelen.
o Doel opvoeding: kind zich optimaal laten ontwikkelen en dicht bij de onbedorven mensen
van de schepping blijven.
o Opvoeder moet het kind kennen aandacht voor natuurlijke ontwikkeling.
o Belangrijke ontdekking van Rousseau:
Ontdekking van de eigen aard van de kinderlijke leefwereld;
Formulering van een opvoeding die de natuurlijke ontwikkeling van het kind
volgt;
Erkenning van het kind als een op zich waardevolle persoon;
Cultivering van het gevoel en van de intrinsieke motivatie van het kind.
Pagina 3 van 33
, Locke vs. Rousseau
Opvoeding tot welgemanierdheid vs. volgen van de natuurlijke ontwikkeling.
Maakbaarheid en opvoedbaarheid van kinderen vs. beperkte mogelijkheden van opvoeding.
Rede als middel tot opvoeding vs. rede als doel van opvoeding.
Kind als onbeschreven blad vs. kind is van nature goed.
Grote verandering in denken over opvoeding en het kindbeeld vanaf de reformatie en humanisme
naar verlichting en romantiek.
2.4 Invloed van Locke en Rousseau op opvoeding en gezinsleven
Ondanks ideologische en sociale ontwikkelingen over de ouder-kind verhoudingen bleven
traditionele ideeën lang bestaan in de eerste helft van de 19e eeuw (bv. het lot van de mens ligt in
Gods handen, lijfstraffen, economische waarde van kinderen voor het gezin).
Tweede helft 19e eeuw: liberale en romantische ideeën over kindertijd, eigenheid van kinderen
(lichamelijk straffen niet nodig Locke), opvoeding is sturen richting beheersing van gevoelens
en emoties, nadruk op intellectuele ontwikkeling i.p.v. sociale en morele ontwikkeling.
Romantiek: meer aandacht voor emotionele ontwikkeling, grotere rol voor moeders, idee van
kindertijd kind centralere rol in gezin, eigenheid van kind ouders moeten naast disciplineren
ook leiding geven.
o Verschil tussen rijk en arm (wel/niet intellectuele en morele opvoeding) in ogen van
hervormers irrationeel en inhumaan.
Huiselijkheidsideaal: man zorgt voor gewin, vrouw zorgt voor gezin (scheiding wonen/werken).
o Machtsverhoudingen man/vrouw worden meer gelijk.
Verandering gezin: weinig tijd/aandacht voor kind en gezinsleven in teken van werken
aandacht voor emotionele verhoudingen, huiselijkheid en eigenheid van het kind.
o Kind kreeg centrale positie.
Kinderwetje van Van Houten + leerplicht verspreiding van deze ideeën naar lagere klassen +
meer controle door overheid op opvoeding van en zorg voor kinderen.
2.5 Start van een gezinshistorisch debat: de zwarte legende
Ariès: voor 17e eeuw geen kindertijd, ontdekking van het kind en ontdekking van het gezin.
Zwarte legende: onderzoek naar ontstaan van moderne sociale relaties, gaat uit van
discontinuïteit (duidelijke omslag wat betreft partnerkeuze, moeder-kindrelatie en gezinsleven).
o Eerst geen liefde voor kinderen (bv. gebrek aan verdriet bij kindersterfte).
Emotionaliseringsproces: echtelijke liefde, moederliefde, gezinsgevoel en geborgenheid zijn
moderne sentimenten.
o Eerder gebrek daaraan kon komen door economische omstandigheden, sociaal-
maatschappelijke redenen en religieuze motieven.
o Verandering gezinssamenstelling kan affectief individualisme hebben bevorderd.
2.6 Reactie op de pessimistische visie: de witte legende?
Witte legende: continuïteit kerngezin al vanaf de middeleeuwen, met affectieve banden en
emotionele betrokkenheid.
Verzet tegen Ariès’ uitspraak dat levensfasen (bv. puberteit, adolescentie) ontbreken.
Toename en intensivering van gevoelsleven en geleidelijke ontwikkeling richting moderne gezin,
in plaats van discontinuïteit.
Onverschilligheid richting kinderen verklaard vanuit culturele verschillen in emoties van het
gezin + verschuiving van zakelijke verslaglegging naar verwoorden van persoonlijke emoties.
o Gebrek aan rouw/verdriet geen gevoelloosheid, maar berusting en ingetogenheid.
2.7 Conclusie in het debat tussen zwart en wit
Zwarte legende gelooft te veel in vooruitgangsdenken en overschat de veranderlijkheid van
menselijk gedrag.
Witte legende onderschat de mogelijkheden van verandering.
Pagina 4 van 33