Pathologie
Bijwerkingen van geneesmiddelen in het orofaciale gebied
Aangezichtspijn
Antihypertensiva zoals clonidine, alfamethyldopa en guanethidine kunnen bij aanvang van de
medicamenteuze behandeling leiden tot een pijnsensatie in de parotisregio tijdens het (beginnen
met) kauwen of bij stimulatie van de speekselklieren door een andere stimulus.
Bloedingsneiging
Cumarinederivaten, zoals acenocoumarol (Sintrom1) en fenprocoumon (Marcoumar1) remmen de
vorming van fibrine, het eindproduct van het bloedstollingssysteem. Zij veroorzaken een functioneel
defect van de vitamine K-afhankelijke stollingsfactoren in de lever door competitieve verdringing van
vitamine K. Het gevolg is dat de stollingspotentie van het bloed is verminderd. Dit kan zich uiten in
het gemakkelijk ontstaan van hematomen en een verhoogde kans op nabloedingen. Clopidogrel
remt de adenosinedifosfaat (ADP) gemedieerde bloedplaatjesaggregatie. Dipyridamol is eveneens
een trombocytenaggregatieremmer. De werking van dit middel berust op de remming van het
enzym fosfodiesterase, waardoor de hoeveelheid cAMP, dat de aggregatie remt, in het bloedplaatje
wordt vergroot. Cytostatica leiden onder andere tot een beenmergdepressie en daarmee tot een
trombocytopenie. De bloedingsneiging is dan verhoogd. De trombocytopenie kan dermate
uitgesproken zijn dat trombocytentransfusie noodzakelijk is.
Bisfosfonaten gerelateerde osteonecrose
Een belangrijk probleem bij de toepassing van bisfosfonaten is de verhoogde kans op het
ontwikkelen van osteonecrose. Bij de behandeling van mammacarcinomen met botmetastasen blijkt
een behandeling met bisfosfonaat te resulteren in een afname met 17% van de kans op het
ontwikkelen van skeletgerelateerde complicaties. Het wordt daarom aanbevolen om, zeker als
intraveneuze toediening van bisfosfonaten is geïndiceerd, een tandheelkundig focusonderzoek te
verrichten en alle foci vóór aanvang van de bisfosfonaattherapie te verwijderen. Hoewel ook enkele
casus met osteonecrose bij oraal gebruik van bisfosfonaten zijn beschreven, is het risico op het
ontwikkelen van osteonecrose bij oraal gebruik veel geringer dan bij intraveneuze toediening. Staken
van het gebruik van bisfosfonaten voorafgaand aan een tandheelkundige behandeling heeft
vermoedelijk weinig zin, aangezien het effect van bisfosfonaat nog vele jaren aanwezig blijft na het
staken van de therapie, en daarmee het risico op het ontwikkelen van osteonecrose.
Candidiasis
Deze beschermende werking van de lichaamseigen orale flora kan worden verstoord door het effect
van breedspectrumantibiotica, zoals amoxicilline. Ook kunnen commensaal aanwezige
candidasoorten uitgroeien en zodoende een candidiasis van de orale mucosa veroorzaken.
Candidiasis wordt ook frequent waargenomen bij het gebruik van corticosteroïden bevattende
inhalatoren.
Cariës
Langdurig gebruik van suikerhoudende geneesmiddelen kan ernstig gebitsverval veroorzaken. Vooral
de regelmatig bij kinderen toegepaste medicinale siropen met antibiotica, anticonvulsiva,
antiastmatica en antitussiva staan hierom bekend. Een ander risico voor het ontstaan van tandcariës
vormen geneesmiddelen die de speekselsecretie remmen.
,Erosie
De tanderosie die kan optreden na het gebruik van vitamine C-tabletten berust op een soortgelijk
fenomeen, vooral als de met citroenzuur aangezuurde vorm wordt gebruikt. Ook andere ‘zure’
(genees)middelen kunnen aanleiding geven tot het ontstaan van tanderosie. Hierop moet men
bijvoorbeeld ook bedacht zijn bij het instellen van een gustatoire therapie ter bevordering van de
speekselsecretie bij patiënten die lijden aan ontstekingen van de speekselklieren respectievelijk aan
monddroogheid.
Exhanteem
Een bekende oorzaak van exantheem (huiduitslag) is de allergische reactie op geneesmiddelen, zoals
antibiotica. Bij hiv-geïnfecteerde patiënten wordt dikwijls exantheem waargenomen als reactie op
met name cotrimoxazol. Lokale toediening van antibiotica op de huid of mucosa kan de patiënt
sensibiliseren voor toekomstige allergische reacties en moet derhalve worden ontraden. Ook andere
geneesmiddelen kunnen tot allergische reacties leiden, bijvoorbeeld een allergische reactie op
huidoppervlakken die aan zonlicht worden blootgesteld na het gebruik van eugenol, chloorhexidine,
sulfonamiden of fenothiazinederivaten en een allergische contactdermatitis op basis van
bijvoorbeeld perubalsem.
Gingivitis
Gingivitis kan een direct effect zijn van een bepaald medicament op de orale mucosa, bijvoorbeeld in
geval van methotrexaat, een geneesmiddel dat bij ernstige reumatoïde artritis, psoriasis en maligne
aandoeningen wordt toegepast. Hierbij worden ook vaak ulceraties van de orale mucosa
waargenomen. Gingivitis is echter meestal een indirect gevolg van de ziekte waaraan de patiënt lijdt,
zoals verminderde mondhygiëne door algehele malaise of gebruik van speekselsecretieremmende
medicatie. Ook kan gingivitis ontstaan bij gingivahyperplasie ten gevolge van geneesmiddelgebruik.
Gingivahyperplasie
Hyperplasie van de gingiva (gingivale overgroei) is een bekend probleem bij toepassing van het anti-
epilepticum fenytoïne, bij immunosuppressiva en bij calciumantagonisten, die onder andere bij
hypertensie worden toegepast. Hyperplasie van de gingiva kan ook een uiting zijn van een vitamine
C- deficiëntie. Ook nifedipine (een calciumblokker) zou een (direct) effect hebben op de proliferatie
van fibroblasten. Ciclosporine (immunosuppressivum) zou leiden tot een verhoging van de expressie
van het gen voor interleukine-6 met als gevolg hyperplasie van de gingiva. Geopperd is dat een
medicamenteus geïnduceerde hyperplasie zou berusten op remming van de intracellulaire
collagenaseactiviteit of remming van de apoptose (geprogrammeerde celdood).
Glossitis, glossodynie en stomatitis
Direct door bijvoorbeeld gebruik van antibiotica, indirect als gevolg van de verminderde zelfreiniging
van de mondholte en afname van de antimicrobiële factoren in mondvloeistof bij patiënten die
speekselsecretieremmende medicamenten gebruiken. Ook (langdurig) contact van stoffen met de
orale mucosa kan leiden tot beschadiging van de orale mucosa en aldus tot een pijnsensatie
Halitosis
Vooral zwavelbevattende geneesmiddelen staan hierom bekend, maar ook geneesmiddelen die een
metaalion bevatten, kunnen een bron van halitosis vormen.
, Hypersialie
Bekende medicamenteuze veroorzakers van hypersialie zijn sympathicomimetica (o.a. toegepast in
oogdruppels) en acetylcholinesteraseremmers (bij aandoeningen van het zenuwstelsel).
Infecties
Infecties en/of ulceratieve afwijkingen van de orale mucosa zijn vaak gerelateerd aan het gebruik
van antibiotica, corticosteroïden, immunosuppressiva, cytostatica of speekselsecretieremmende
middelen.
Lichenoide reacties van de orale mucose
Ernstige vormen van lichenoide geneesmiddelenreacties kunnen lijken op erythema exsudativum
multiforme. Een bijzonder fenomeen is het effect van antimalariamiddelen, zoals chloroquine. Deze
middelen kunnen zowel lichenoide reacties oproepen als reeds bestaande lichenoide reacties laten
verdwijnen.
Lupoide reacties van de orale mucosa
Hierop gelijkende reacties van de orale mucosa kunnen ook worden veroorzaakt door
medicamentgebruik van patiënten die niet lijden aan SLE. In hoeverre de orale laesies bij patiënten
die bekend zijn met SLE door medicamentgebruik worden verergerd of (opnieuw) worden
geïnduceerd, is onbekend
Onwillekeurige beweging in gelaat of tong
Onwillekeurige bewegingen in het gelaat of de tong kunnen worden veroorzaakt door effecten van
geneesmiddelen op het extrapiramidale systeem.
Pigmentatie van gingiva en orale mucosa
Behalve pigmentatie die als normaal kan worden beschouwd bij personen met een donkere
huidskleur, wordt pigmentatie van de gingiva en orale mucosa vooral toegeschreven aan stimulering
van de melanineproductie door de gebruikte medicatie.
Prikkelhoest
Prikkelhoest is een algemene bijwerking van ‘angiotensin converting enzyme’ (ACE-remmers.
Hoewel een prikkelhoest regelmatig wordt waargenomen, bleek in klinisch onderzoek doorgaans
slechts 0-4% van de patiënten de behandeling met ACE-remmers te staken vanwege prikkelhoest
Rood speeksel
Enkele medicamenten of hun metabolieten worden door de speekselklier uitgescheiden, waardoor
het speeksel een roze aspect kan krijgen.
Smaakverandering
Vooral geneesmiddelen die sulfhydryl (SH-)groepen bevatten kunnen de smaakfunctie verstoren
door een reactie aan te gaan met het aminozuur cysteïne. Mogelijk blokkeren deze farmaca hierdoor
de smaakeiwitreceptor. Van de mondspoelmiddelen leidt het gebruik van de veel toegepaste
chloorhexidine- en hexetidineoplossingen veelvuldig tot een verminderde of onaangename
smaakgewaarwording. Ook NSAID’s, naproxen in het bijzonder, kunnen leiden tot een bilaterale
zwelling van de speekselklieren of andere delen van het gelaat, zoals de wangkonen.