Samenvatting integrale toets BS7 & BS8
1
,Inhoud
Medische biologie BS7 .......................................................................................................... 4
Gaswisseling ..................................................................................................................... 4
Zuur-base evenwicht ......................................................................................................... 8
Ziekten van de luchtwegen ...............................................................................................15
Pneumonie .......................................................................................................................15
NHG richtlijn --> Acuut hoesten ........................................................................................19
Richtlijnen diagnostiek ......................................................................................................22
COPD ...............................................................................................................................28
Pneumothorax ..................................................................................................................42
Oncologie .........................................................................................................................50
Palliatieve zorg .................................................................................................................87
Medische biologie BS8 .......................................................................................................103
Verstandelijke beperking en veel voorkomende ziektebeelden .......................................103
Diagnostiek verstandelijke beperking..............................................................................103
Meervoudige beperking ..................................................................................................106
Oorzaken en overerving verstandelijke beperking .......................................................... 110
Motorische ontwikkeling en stoornissen.......................................................................... 114
Histologie van spieren .................................................................................................... 114
Spierinnervatie ............................................................................................................... 117
Contractiecyclus ............................................................................................................. 119
Bovenste en onderste extremiteiten................................................................................122
Spiertonus ......................................................................................................................131
Hypertonie: Te veel spierspanning ..................................................................................132
Hypotonie: te weinig spierspanning ................................................................................133
Hypertrofie en atrofie ......................................................................................................133
Hypertrofie ......................................................................................................................134
Atrofie .............................................................................................................................134
Poster cerebrale parese .................................................................................................138
Reumatische aandoeningen ...........................................................................................142
Artrose............................................................................................................................142
Reumatoïde artritis .........................................................................................................146
Axiale spondylartritis .......................................................................................................149
Jicht ................................................................................................................................152
Fibromyalgie ...................................................................................................................154
2
,Jeugdreuma ...................................................................................................................156
ALS en MS .....................................................................................................................158
Wat is ALS? ....................................................................................................................158
Verschillende vormen van MS ........................................................................................167
3
,Medische biologie BS7
7.1 Gaswisseling
Kennisclip gaswisseling
Diffusie:
- Stof in een hoge concentratie verplaatst zich naar een lage concentratie,
totdat het gelijk is.
- Bij een gaswisseling is de partiele druk van belang, dit is belangrijk, omdat
hiermee de snelheid van de diffusie wordt bepaald.
Partiele druk
- Partiele druk: De lucht geeft een bepaalde druk, denk maar aan duiken of druk
in het vliegveld. (pijn in de oren omdat de druk van de lucht veranderd, dit is
ook wel partiele druk).
- De lucht die wij inademen is: 760 mmHg.
- Deze druk kan je opsplitsen per type gas, zie tabel hieronder.
(Tabel 1: druk opgesplitst per type gas)
- Zuurstof is 20,9% van de lucht die wij ingeademd hebben. De druk veroorzaak
de inname van zuurstof.
4
,Respiratie
• Externe respiratie: Tussen de lucht in de alveoli en de capillairen (bloed) in.
- De zuurstofdruk is 100 (PO)
- Zuurstofdruk in de capillairen: 40 (PCO)
- De zuurstof vanuit de alveoli gaat zich verplaatsen naar de capillairen (van
100 naar 40, omdat daar de laagste concentratie is).
• Interne respiratie: Gaswisseling in het weefsel
- Gaswisseling tussen het weefsel en de interstitiële vloeistof
- De zuurstofdruk is 95 (PO)
- De zuurstofdruk in het weefsel is een stuk lager 40 (PO), want daar wordt
zuurstof verbruikt.
- Het zuurstof gaat naar het weefsel toe, omdat daar de laagste concentratie is.
5
,Zuurstoftransport
- Zuurstof is slecht oplosbaar in het plasma.
- Zuurstof wordt vervoerd door erytrocyten en verbindt zich aan het
hemoglobine.
- Bij bijv. hoogtetraining heb je minder O2 in bloed.
- Spieren: Als ze actief zijn, dan wordt er meer zuur afgegeven (Ph) en ze
worden warmer: De temperatuur wordt hoger. Als een spier heel actief is, dan
heeft ie ook meer zuurstof nodig.
Koolstofdioxide
- Een klein deel van de koolstofdioxide kan worden opgelost in het
bloedplasma, 7% ongeveer.
- 23% wordt gebonden aan het hemoglobine
- Omgezet in koolzuur / bicarbonaat
- Bicarbonaat kan het bloedplasma in
- Alle drie reacties volledig omkeerbaar
- H-plus bindt zich aan erytrocyten, als er veel H-plusjes in het plasma zitten,
dan kan het bloed te zuur worden en daar is je lichaam niet bestand tegen.
6
,De gaswisseling wordt bepaald door de partiële druk van gassen en de diffusie
van moleculen
Decompressieziekte
Decompressieziekte is een pijnlijke aandoening die optreedt wanneer iemand wordt
blootgesteld aan een plotselinge daling van de atmosferische druk. Stikstof is het gas
dat verantwoordelijk is voor deze ziekte, omdat de partiële druk van stikstof in de
lucht vrij hoog is. Wanneer de druk afneemt, komt stikstof uit de oplossing en vormt
bellen, vergelijkbaar met de bellen die ontstaan bij het openen van een blik frisdrank.
Deze bellen kunnen zich ophopen in gewrichten, het bloed en de cerebrospinale
vloeistof. Mensen met decompressieziekte hebben vaak hevige pijn in de gewrichten
en rollen zich op om deze pijn te verlichten. De aandoening wordt daarom ook wel
"the bends" genoemd. De ziekte komt vaak voor bij scubaduikers die te snel naar het
oppervlak terugkeren, omdat ze onder water lucht inademen onder hogere druk. Het
kan ook optreden bij luchtvaarpersoneel wanneer de druk in de cabine plotseling
daalt.
Alveolaire lucht tegenover atmosferische lucht
Wanneer lucht de luchtwegen binnengaat, verandert deze van samenstelling. In de
neusholten wordt de ingeademde lucht warmer en vochtiger, doordat de hoeveelheid
waterdamp toeneemt. Wanneer de lucht de alveoli bereikt, mengt deze zich met lucht
die tijdens de vorige ademhalingscyclus is achtergebleven. Dit mengsel bevat meer
koolstofdioxide en minder zuurstof dan de oorspronkelijke atmosferische lucht.
Ongeveer 150 ml van de ingeademde lucht (ongeveer 30% van het ademvolume)
komt nooit verder dan de luchtwegen en blijft in de dode ruimte van de longen. Bij
uitademing mengt de lucht die de alveoli verlaat zich met de lucht in de dode ruimte,
wat resulteert in een ander mengsel dan de lucht in de alveoli of in de atmosfeer.
Partiële drukken in de kleine en grote bloedsomloop
De partiële druk van zuurstof en koolstofdioxide verschilt in de pulmonaire en
systemische bloedsomloop. Het zuurstofarme bloed in de a. pulmonalis heeft een
lagere PO2 (zuurstofdruk) en een hogere PCO2 (koolstofdioxide druk) dan de
alveolaire lucht. Door diffusie tussen de alveolaire lucht en de alveolaire capillairen
stijgt de PO2 van het bloed en daalt de PCO2.
Het vervoer van zuurstof en koolstofdioxide in het bloed
7
, Zuurstof en koolstofdioxide lossen slecht op in bloedplasma, wat een probleem kan
zijn, omdat perifere weefsels veel zuurstof nodig hebben en veel koolstofdioxide
produceren. Het bloedplasma alleen kan deze gassen niet in voldoende
hoeveelheden opnemen of vervoeren. Dit probleem wordt opgelost doordat
erytrocyten (rode bloedcellen) de opgeloste zuurstof en koolstofdioxidemoleculen uit
het bloedplasma opnemen. Zuurstof wordt gebonden aan hemoglobine (Hb), terwijl
koolstofdioxide wordt gebruikt om oplosbare verbindingen te vormen of wordt
gebonden aan hemoglobine. Dit zorgt ervoor dat het bloed in staat is om voldoende
zuurstof naar de weefsels te transporteren en koolstofdioxide af te voeren.
Kennisclip zuur-base evenwicht
Zuur-base evenwicht in het algemeen
Het zuur-base evenwicht: Het evenwicht tussen de hoeveelheid zuren en basen in
een bepaalde oplossing. Dit wordt uitgedrukt in de zuurgraad.
Ph = zuurgraad en staat eigenlijk voor de concentratie H+ ionen. De Ph ligt tussen de
0 en 14.
Is de pH kleiner dan 7 → de oplossing is zuur.
Is de pH boven de 7 → de oplossing is basisch.
Voor homeostase in het lichaam, moet de pH altijd liggen tussen 7,35-7,45.
Acidose < 7.35 (ernstige acidose → coma, omdat het centraal zenuwstelsel niet
meer goed functioneert, hartfalen door verminderde pompkracht, bloeddruk kan
dalen door vasodilatatie van de perifere vaten). In de praktijk komt acidose het vaakst
voor omdat koolzuur het meest wordt gevormd.
Alkalose > 7.45
Als er sprake is van acidose of alkalose kan dit de stabiliteit van celmembranen
verstoren. Ook kunnen eiwitstructuren veranderen en enzymen kunnen worden
beïnvloed, waardoor er een levensbedreigende situatie kan optreden.
Het zenuwstelsel en het bloedvatstelsel zijn gevoelig voor een verandering van de
pH.
Een pH hoger dan een 7.7 of een 7.8 is niet met het leven verenigbaar.
Quiz
Vraag: Tussen welke waarde moet de pH in het bloed liggen voor homeostase?
Antwoord: 7.35-7.45
8