Samenvatting H.3 + H.4
3.1 De opkomst van de islam
Er is wetenschappelijk weinig bekend op de islam, volgens de traditie was
Mohammed een Arabische handelaar die door Allah werd gekozen als profeet.
Vanaf 610 zou de engel Gabriël verzen aan hebben doorgegeven die na zijn dood
zijn opgeschreven in de Koran. De boodschap van de islam was de moslims de
jihad (heilige strijd). Mohammed was niet alleen geestelijke heerser, maar ook
wereldlijk machthebber. De islamtische jaartelling begint in 622, toen Moh werd
verdreven uit Mekka naar Medina.
Na de dood van Moh kozen belangrijkste leiders een nieuwe politiek en geestelijk
leider; de kalief (opvolger). De eerste kaliefen ‘maakte’ een groot Arabisch rijk,
omstreeks 650 viel de Arabische expansie stil, door burgeroorlogen binnen het
kalifaat. Na de moord op Ali in 661 kwamen de Omajjaden aan de macht, zij
stichtten een dynastie in Damascus, dit leidde tot opstanden van de sjiieten. De
sjiieten bleven een grote minderheid, de meeste waren soennieten. Ze konden
heel veel veroveren, o. a. dat andere rijken erg waren verzwakt.
In 750 werd de Omajjadenfamilie grotendeels vermoord, een Omajjade vluchtte
naar Còrdoba, waar hij emir (vorst) werd. Die gebeurde op meerde plekken door
mensen die zich emi of sultaan noemden. Ondanks politiek versnippering bleef
delen economisch en cultureel Arabisch bestaan, zoals; tradities, moskeeën,
paleizen en veel meer. Onder de Abbasiden kwam aan de politiek expansie een
eind, wel werd de islam verder verspreid.
3.2 Hofstelsel en horigheid
In de 6e eeuw was er in W-EU bijna niks meer over, de landbouwstedelijke
samenleving was in de vroege middeleeuwen verdwenen. W-EU had in 500-1000
de tijd van de monniken en ridders, een landbouwsamenleving. Sinds de 3e
eeuw was handel en nijverheid afgenomen, de achteruitgang was een gevolg
van de instoring van het Romeinse bestuur en Germaanse invasies. Ook was er
steeds minder geld in de omloop, konden mensen geen inkopen doen en zelf ook
geen producten verkopen.
Boeren zochten veiligheid bij grootgrondbezitters, hiervoor werden wel dingen
van hun verwacht. Ze waren een groep halfvrije mensen; de horigen. Ze hadden
rechten, maar waren niet vrij van hun land. Vanaf de 7e eeuw ontstond het
hofstelsel, waarbij horige boeren aan een domein van hun heer gebonden waren.
Ze greeg een boederij met land; hoeve. Horige moesten een deel van hun oogst
afstaan en waren verplicht aan herendiensten. Koningen, hoge edelen en
kloosters hadden soms tientallen domeinen, die lieten ze beheren door
hofmeiers of rentmeesters. Niet alle boeren leefden in een domein, er waren ook
kleine dorpjes.
3.3 Het feodale stelsel
In 500 waren veel Germaanse koninkrijken ontstaan, maar de Franken namen
heel veel in. Ze namen ook delen van het Romeinse bestuur in, zoals in
1
, belangrijke delen van hun rijk werd een hertog (dux) aangesteld en in minder
belangrijke delen een comes (graaf). In de 8e eeuw kwam de macht in het
Frankenrijk onder handen van ed Karolingen, de 2e karolingische koning was
Karel de G rote. Hij regeerde erg lang en werd tot keizer bekroond door de paus
in 800.
In 814 erfde zijn zoon Lodewijk het rijk. Na de dood van Lodewijk werd het
verdeeld in een Oost-Frankisch rijk, West-Frankisch rijk en middenrijk. Koningen
waren afhankelijk van lagere heren en ridders. De persoonlijke band tussen de
koning (karel) en de edelen werden de basis van het feodalisme (leenstelsel),
daarbij gaf de koning een gebied te leen aan een vazal (leenman) en beloofde
hem te beschermen. In ruil zwoer de vazal dat hij zijn leenheer zijn leven lang
trouw zou dienen. Na karels dood gingen vazallen hun leen zien als erfelijk
gebied, zij gingen zelf oook gbieden en ambt uitlenen waardoor er
achterlenenmannen kwamen etc.
3.4 Christendom in Europa
De rooms-katholieke kerk werd vanuit Rome geleid, al voordat het christendom
de staatsgodsdienst werd hadden bisschoppen de leiding over de kerk en
Romeinse steden. Elke bisschop benoemde in zijn bisdom (kerkprovincie) de lage
geestelijken. Pausen wouden dat er een geestelijke en poltieke macht was; de
tweezwaardenleer. Maar de keizers in het Byzantijnse rijken streven naar een
cesaropapie; waar de wereldlijk lieder ook de geestelijke leider is. Later besliste
de keizer over geloofskwesties en benoemde de hoogste bisschop van zijn rijk de
patriarch van Constantinopel. Door de schisma ontsonden twee aparte kerken;
de katholieke kerk onder leiding van de roomse paus, en de orthodoxe kerk
onder leiding van de Byzantijnse keizer. In het Westen vormde de geestelijkeheid
een vaste positie in de samenleving; stand.
Zowel in de westerse en oosterse kerk was een soort geestelijk niet benoemd
door de bisschop; monniken en nonnen, zijn zonderde zich af van de wereld om
zich aan god te verwijden, waarvan de meeste in kloosters woonden. Ze moesten
altijd hun abt gehoorzamen, het hoofd van de klooster. De monniken wouden dat
Eu christelijk werd, ze trokken ook naar Nl om ons te kerstenen, de missionarisen
waren afhankelijk van Frankische bescherming. Later nam het christendom veel
heidense elementen over; syncretisme. Heidense goden leefden voort in
christelijke heiligen. Relikwieën kwamen in de plaats van amuletten,
dierenhoofden, etc.
4.1 De opkomst van steden
Vanaf de 11e eeuw kwamen er weer steden in EU, de urbanisatie
(verstedelijking) was een lang proces, de meeste steden kregen in de tijd van de
steden en staten kregen slechts honderden of duizenden inwoners. Steden
konden ook groeien als er een overschot aan goederen was, er was meer aanbod
in steden waar meer vraag was. Sommige producten werden over grote
afstanden verhandeld, zoals specerijen. De wegen waren erg slecht, er was ook
geen centrale overheid die dit regelde, daardoor moest je op sommige plekken
tol betalen, dit was soms ook bij havens. Kooplieden uit verschillende steden
2