Praktisch straf(proces)recht
Hoofdstuk 1: het strafbare feit
Om van een strafbaar feit te kunnen spreken, moet er aan vier voorwaarden zijn voldaan:
1. Het gaat om een menselijke gedraging;
2. De gedraging valt binnen een delictsomschrijving (bestaat uit bestandsdelen);
3. De gedraging is wederrechtelijk;
4. De gedraging is aan schuld te wijten.
Een menselijke gedraging houdt in dat een persoon een gewilde spierbeweging heeft
uitgeoefend. Let op: die gedraging kan zowel een doen als een nalaten zijn. In geval van nalaten
had een persoon spierkracht kunnen uitoefenen (bv: er verdrinkt iemand, verdachte wil niet dat
zijn kleren nat worden en schiet om die reden niet te hulp). Menselijke gedragingen kunnen ook
door rechtspersonen uitgevoerd worden. In dat geval is er sprake van functioneel daderschap.
In een delictsomschrijving staat welke gedragingen strafbaar zijn. Een delictsomschrijving moet
altijd wettelijk zijn vastgelegd. Dit wordt uit art. 1 Sr, waarin staat dat een feit pas strafbaar is als
er voorafgaand aan de gedraging een wettelijke bepaling is geformuleerd. Dit is het
legaliteitsbeginsel. Om te beoordelen of een menselijke gedraging valt onder een
delictsomschrijving, moet de wet geïnterpreteerd worden. Als een gedraging niet onder een
delictsomschrijving is te brengen, kan er nooit sprake zijn van een strafbaar feit.
Wederrechtelijk betekent in strijd met het recht. Meestal kun je stellen dat de verdachte met zijn
gedraging een delictsomschrijving vervult, hij daardoor automatisch in strijd met het recht
handelt. Toch geldt dit niet altijd, bijvoorbeeld als er sprake is van een agent die tijdens een
aanhouding geweld gebruikt of als een dame die seksueel misbruikt dreigt te worden haar
belager een klap geeft. In beide gevallen is er sprake van een menselijke gedraging die valt onder
delictsomschrijving mishandeling, maar niet in strijd met het recht. Rechtvaardigingsgrond:
een succesvol beroep op een rechtvaardigingsgrond (zoals in het geval van deze dame), zoals
noodweer, betekent dat een verdachte niet wederrechtelijk heeft gehandeld.
De menselijke gedraging die onder een delictsomschrijving valt en wederrechtelijk is, moet aan
schuld te wijten zijn. Dat betekent dat de verdachte een verwijt moet kunnen worden gemaakt.
Er is sprake van verwijtbaarheid als de verdachte anders had kunnen handelen, maar dit niet
heeft gedaan. Schulduitsluitingsgrond: een succesvol beroep op een schulduitsluitingsgrond
betekent dat de verdachte geen schuld heeft en hij dus geen strafbaar feit heeft gepleegd.
Bijvoorbeeld iemand wordt onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen door rood te rijden
en rijdt iemand aan die aan zijn verwondingen overlijdt.
Wederrechtelijk en aan schuld te wijten zijn twee elementen. De onderdelen waaruit een
delictsomschrijving bestaat heten bestanddelen. De elementen zijn ongeschreven voorwaarden
om iemand te kunnen straffen. De bestanddelen staan altijd in de tenlastelegging en moeten
door een rechter bewezen worden.
Elk strafbaar feit is onder te verdelen in een type delict. We onderscheiden:
1. Misdrijven (boek 2 Sr) en overtredingen (boek 3 Sr). Het verschil tussen beide zit in de
strafbedreiging. Op misdrijven staat altijd een gevangenisstraf. Een belangrijke reden van
dit onderscheid is dat overtredingen aan de kantonrechter kunnen worden voorgelegd en
misdrijven behoren tot de bevoegdheid van de rechtbank. Ook een verschil is de poging.
Een poging tot overtreding kan niet, die pleeg je of maak je niet.
2. formele en materiële delicten. Formele delicten zijn delicten die een bepaald handelen
strafbaar stellen, zoals diefstal. Strafbaar is het wegnemen van een goed. Materiële
, delicten zijn delicten die het intreden van een bepaald gevolg juist strafbaar stellen,
zoals doodslag. Strafbaar is het doden van iemand, ongeacht de manier waarop.
3. Commissie- en omissiedelicten. Commissiedelicten zijn delicten die een bepaald
handelen strafbaar stellen. Omissiedelicten zijn delicten die het nalaten van handelen
strafbaar stellen.
4. Gronddelicten, gekwalificeerde delicten en geprivilegieerde delicten. Uitgangspunt
is dat een bepaalde gedraging strafbaar is gesteld: dat is het gronddelict. Een
gekwalificeerde delict is ernstiger dan het gronddelict en wordt daarom ook zwaarder
gestraft. Het gaat nog steeds om hetzelfde soort delict, maar vaak is er nog een extra
bestanddeel toegevoegd.
Voorbeeld: art. 287 Sr stelt degene strafbaar die ‘een ander opzettelijk van het leven berooft’ (gronddelict).
Art. 289 Sr stelt degene strafbaar die ‘een ander met voorbedachten rade opzettelijk van het leven berooft’
(gekwalificeerd delict).
Een geprivilegieerd delict is het tegenovergestelde van een gekwalificeerd delict, want die is ten opzichte van
het gronddelict juist een lichtere variant met een lagere strafbedreiging.
Hoofdstuk 2: wederrechtelijkheid
Iedere delictsomschrijving bestaat uit bestanddelen. Wederrechtelijkheid is een belangrijk
bestanddeel dat is terug te vinden in veel delictsomschrijvingen. Let op: wederrechtelijkheid kan
dus zowel een element als een bestanddeel zijn. In sommige gevallen heeft het bestanddeel
wederrechtelijk een andere betekenis dan het element.
Voorbeeld: art. 350 Sr luidt ‘hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielt, ect…’. Stel X vraagt Y om te komen helpen verbouwen en Y sloopt een muur in het huis van X, dan
is dit geen wederrechtelijke handeling. Als art. 350 Sr niet het bestanddeel wederrechtelijkheid zou bevatten, dan zou
Y een strafbaar feit plegen.
Wederrechtelijkheid kan op twee manieren worden geïnterpreteerd: ‘zonder toestemming van de
rechthebbende’ en ‘bestanddeel is element’.
1. Zonder toestemming van de rechthebbende: in deze betekenis handelt de verdachte
volgens de leer van Remmelink zonder eigen recht. Hierbij gaat het niet alleen om een
privaatrechtelijke bevoegdheid van een verdachte (zoals in het voorbeeld hiervoor), maar
hier kan ook een publiekrechtelijke bevoegdheid bedoeld worden.
Voorbeeld: een agent tackelt iemand die opgepakt moet worden en hierbij scheuren de kleren van de
vluchtende crimineel. De agent heeft geen toestemming van de rechthebbende, dus in dat opzicht is het
wederrechtelijk. Maar: de agent heeft een publiekrechtelijk recht en mag passend geweld gebruiken.
2. Bestanddeel is element: vaak heeft het bestanddeel wederrechtelijkheid dezelfde
betekenis als het element en betekent het dus in strijd met het recht. Dit betekent niks
anders dan dat de verdachte in strijd met de geschreven en ongeschreven regels heeft
gehandeld.
Let op: dat verschillende interpretaties leiden tot verschillende uitkomsten. Het boek gaat niet in
op welke betekenis wanneer gebruikt wordt, want hiervoor moet de wetsgeschiedenis
bestudeerd worden. Ga bij iedere casus na welke betekenis van wederrechtelijk wordt bedoeld.
In een proces-verbaal worden vaak betekenissen opgenomen en uitgewerkt.
Hoofdstuk 3: opzet
In normaal spraakgebruik bedoelen we met opzet dat iets ‘expres’ wordt gedaan. Juridisch gezien
heeft opzet een hele andere betekenis en er kan ook sprake zijn van opzet zonder dat iemand
kwaad in de zin heeft gehad. Opzet komt vaak als bestanddeel voor in de delictsomschrijving.
Boos opzet: deze betekenis sluit aan bij wat de betekenis van opzet in het dagelijks leven is. Er is
sprake van boos opzet wanneer de verdachte weet dat wat hij doet strafbaar is. In de praktijk is
lastig te bewijzen dat een verdachte wist dat zijn gedrag strafbaar was.
, Kleurloos opzet: hierbij wordt alleen gekeken naar het handelen van de verdachte. Wanneer een
verdachte willens en wetens heeft gehandeld, is er al sprake van (kleurloos) opzet. Het maakt
hiervoor niet uit of de verdachte wist dat zijn handelen strafbaar was. Het opzet is een
constatering in dit geval, want er is willens en wetens gehandeld door de verdachte. Het verschil
met boos opzet is dat daarbij vereist is dat de verdachte wist dat zijn handelen strafbaar was. De
wetgeven gaat uit van kleurloos opzet, omdat de OvJ anders in elke afzonderlijke zaak aan moet
tonen en bewijzen dat de verdachte wist dat zijn handelen strafbaar was.
Opzet als bedoeling: dit heeft veel raakvlakken met boos opzet. Een verdachte heeft een
bepaalde bedoeling en daarom pleegt hij een strafbaar feit. Hij wil dat een gevolg intreedt en
daarom handelt hij. Het is niet vereist dat het gewilde gevolg ook daadwerkelijk intreedt, want
door invloeden van buitenaf kan het zo zijn dat het niet zover komt. Opzet als bedoeling komt
(naast het bestanddeel opzet) vaak terug in de delictsomschrijving onder het bestanddeel
oogmerk. Bij oogmerk gaat het om het doel dat een verdachte heeft. Wat oogmerk lastig maakt,
is dat hierbij wordt gekeken naar het naaste doel van de verdachte en niet naar zijn uiteindelijke
doel. Soms is het uiteindelijke doel legitiem, terwijl het naaste doel strafbaar is.
Voorbeeld: X leent €1000,- aan Y, maar Y raakt baan kwijt en kan het geld niet terugbetalen. X schrijft een brief naar Y
en zegt dat Y 24 uur heeft om te betalen als ze niet de rest van haar leven door een rietje wil ademen. Het uiteindelijke
doel (geld terugvragen) is legitiem, maar het naaste doel is bedreiging.
Opzet als zekerheidsbewustzijn: hierbij moet het gaan om een gevolg waar de wil van de dader
niet op gericht is. Met een bepaalde handeling heeft de dader een bepaald doel willen bereiken,
maar als rechtstreeks gevolg van die handeling is het ongewilde gevolg ingetreden. Als de
verdachte wist dat door zijn handeling het ongewilde gevolg intrad, is er sprake van opzet als
zekerheidsbewustzijn.
Voorbeeld: X is boos op zijn werkgever en kroegeigenaar Y. X zegt ‘ik brand de hele boel hier af met een
molotovcocktail’ en 2 uur later gooit X een molotovcocktail naar binnen bij de kroeg. Y en een aantal gasten worden
levend verbrand. Het opzet van X is gericht op brandstichting en niet op de dood van de aanwezigen. Toch wist X dat
door zijn handelen het ongewilde gevolg van het overlijden van de aanwezigen in zou treden.
Opzet als waarschijnlijkheidsbewustzijn: hierbij gaat het om gevolgen van het handelen van
een verdachte die waarschijnlijk zullen intreden. Hiervan kan niet met zekerheid gezegd worden
dat deze gevolgen zullen intreden. In de praktijk is het verschil tussen zekerheidsbewustzijn en
waarschijnlijkheidsbewustzijn niet interessant, want bij beide vormen is er sprake van opzet.
Voorwaardelijke opzet (opzet als mogelijkheidsbewustzijn): hierbij is het mogelijk dat
bepaalde gevolgen als gevolg van het handelen van de verdachte zullen intreden. De lijn met
waarschijnlijkheidsbewustzijn is flinterdun., voorwaardelijke opzet is de lichtste vorm van opzet.
De definitie van voorwaardelijke opzet is zich willens en wetens blootstellen aan de
aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg intreedt en dat gevolg op de koop toenemen.
Oftewel: je weet dat er een kans is dat het fout gaat (weten) en toch doe je het (willen). Door het
toch te doen, accepteer je de aanmerkelijke kans dat het mis gaat. Als het mis gaat, wordt er
strafrechtelijk gezegd dat je opzettelijk hebt gehandeld.
De Hoge Raad heeft in verschillende arresten duidelijk gemaakt dat een rechter het bestanddeel
opzet al bewezen kan verklaren wanneer er sprake is van de lichtste vorm van opzet:
voorwaardelijke opzet.
opzet als opzet als
voorwaardelijke
opzet als doel zekerheidsbewus waarschijnlijkhei
opzet
tzijn dsbewustzijn