100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Begrippenlijst biologie €4,46
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Begrippenlijst biologie

 3 keer bekeken  0 keer verkocht

Begrippenlijst biologie, met opdrachten en de antwoorden.

Voorbeeld 2 van de 8  pagina's

  • 11 december 2024
  • 8
  • 2024/2025
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (14)
avatar-seller
famkestrikwerda
Biologie
- DNA-nucleotide = fosfaatgroep, suikergroep en stikstofbase.
- A-T 2 H-bruggen en C-G 3 H-bruggen
- Door de vaste combinatie van basenparen zijn beide strengen complementair (= de
volgorde van de ene streng bepaalt de volgorde van de andere streng).
- Histonen= verstevigen en beschermen DNA-moleculen. 8 histonen samen vormen een
bolletje waaromheen het DNA-molecuul zich rolt = nucleosoom. Wanneer meerdere
nucleosomen met elkaar spiraliseren ontstaat een chromatinedraad.
- Gen = stukje DNA dat codeert voor de productie van een of meerdere eiwitten.
- Alle cellen hebben hetzelfde DNA, maar afhankelijke van de functie zijn er verschillende
genen actief.
- Organel = onderdeel van de cel met een specifieke bouw en functie. Liggen in het
cytoplasma en zijn omgegeven met een eigen membraam
- Mitochondriën zijn de energiecentrales van een cel. Ze bevatten mitochondriaal DNA en
kunnen dus eiwitten produceren die invloed hebben op de stofwisseling van de cel. mtDNA
speelt een belangrijke rol bij stamboomonderzoek omdat het alleen via de moederlijke lijn
kan worden overgeërfd.
- Chloroplasten hebben chloroplast DNA wat codeert voor eiwitten die van belang zijn bij de
stofwisseling en fotosynthese.
- Bacteriën hebben groot DNA-molecuul en plasmiden: stuk DNA dat codeert voor een extra
eigenschappen, zoals resistentie.
- Repetitief DNA ligt tussen genen in en codeert dus niet voor erfelijke eigenschappen. Het
zijn herhalingen voor korte stukjes DNA (STR’s).
- PCR repliceren van DNA-fragmenten. Er worden primers toegevoegd dit zijn kleine stukjes
enkele strengs DNA die werken als het startpunt van de PCR.
- Restrictie-enzym = enzym dat DNA op specifieke plaatsen kan knippen.
- Sequensen = bepalen van nucleotidevolgorde in DNA-streng
- Eiwitten, aminozuren peptide (kleine keten) polypeptide
- Primaire structuur = volgorde aminozuren en aantal van elke soort
- Secundaire structuur = hoek tussen aminozuren door waterstofbruggen: a-helix of bèta-
plaat.
- Tertiaire structuur = vouwing van eiwit als geheel.
- Quaternaire structuur = meerdere polypeptideketens vormen samen één eiwit.
- Denatureren = verliezen van ternair/ruimtelijke structuur
- Codon = opeenvolging van drie stikstofbasen die samen de code zijn voor één
aminozuur.(binas 71G).
- Transcriptie aflezen matrijsstreng/templatestreng met RNA-polymerase en vormen van
mRNA. Coderende streng wordt niet afgelezen!
- De afleesrichting is altijd van 3’ 5’ en mRNA wordt gevormd van 5’ 3’
- MRNA bevat coderende delen exonen en niet coderende delen intronen. De intronen
worden door plicing uit het MRNA geknipt.
- Translatie à RNA wordt afgelezen door ribosomen die eiwit maken. translatie loopt van 5’ à
3’. Start bij AUG (methionine) en eindigt bij stopcodon.
- De juiste aminozuren worden aangedragen door tRNA (transfer-RNA). Bevat anticodon en
aminozuur.
- Eiwit gaat naar golgi-systeem, ze worden hier verder bewerkt, opgeslagen en
getransporteerd.
- Prokaryoten à geen celkern bacteriën en archaea (oer bacteriën)
- Eukaryoten wel een celkern planten, mensen, dieren en schimmels
- Cytoplasma: grondplasma en organellen
- In celkern liggen kernlichaampjes/nucleoli die rRNA maken.
- Cytoskelet geeft cel structuur en vorm en dient als geleider van organellen die zich
verplaatsen door de cel.
- Celwand à planten, schimmels en bacteriën
- Planten hebben vacuole à blaasje in cytoplasma waarin water wordt opgeslagen en de cel
doormiddel van turgor stevigheid geeft. Dierlijke cellen hebben ook vacuoles, maar die
dienen vaak voor de opslag van bouwstenen en voedingsstoffen.
- Plantencellen hebben plastiden: chromoplasten (kleurstofkorrels), chloroplasten
(bladgroenkorrels) en leukoplasten (zetmeelkorels, voor opslag voedingsstoffen).
- In de bladgroenkorrels zitten fotosynthetische pigmenten zoals chlorofyl. Wanneer hier

, zonlicht opvalt wordt het groene licht gereflecteerd en alle andere golflengtes geabsorbeerd.
Energie van geabsorbeerde licht wordt gebruikt bij fotosynthese.
- Lysosomen: bevatten enzymen die eiwitten, koolhydraten en vetten kunnen afbreken.
- Ribosomen helpen bij opbouw van cellen en lysosomen breken de afvalstoffen af.
- Trilharen/cilien: uitsteeksels buiten celmembraan. Zorgen voor beweging en waarnemen
omgevingssignalen.
- Bacteriën: eencellige prokaryoten. Bevatten één of meerdere flagellen (zweepharen)
waarmee ze zich kunnen voortbewegen. Bacteriën hebben geen organellen maar wel
ribosomen. Ze hebben een stofwisseling en planten zich voort via celdeling: bacterie splitst
in twee gelijke delen (snelle manier van voortplanten).
- Virussen: eukaryoten, kern met DNA of RNA, omgeven door eiwitmembraan. Geen eigen
stofwisseling. Ze koppelen zich aan een ander organisme en injecteren hun erfelijke
materiaal. Hierdoor zal virus de stofwisseling van de cel gaan bepalen.
- Antibiotica werkt alleen tegen bacteriële infecties en niet tegen een virus
- Homeostase = het vermogen om het interne milieu van een cel of organisme in evenwicht
te houden, ondanks de veranderingen in de externe omgeving.
- Receptoren =eiwitten die signalen van binnen of buiten de cel kunnen waarnemen.
Wanneer signaalmolecuul bindt aan receptormolecuul kan een kettingreactie volgen:
casade.
- Celmembraan is semipermeabel/selectief permeabel. Het celmembraan laat water een
kleine moleculen door maar geen grote moleculen of opgeloste stoffen.
- Celwand is permeabel en laat dus alles door.
- Passief transport = kost geen ATP. Transport gaat altijd met de concentratiegradient mee,
dus van hoge naar lage concentratie.
- Actief transport = kost wel ATP. Transport gaat meestal tegen concentratiegradient in.
- Diffusie = verspreiden van opgeloste stoffen van plek met hoge concentratie naar plek met
lage concentratie. Diffusie vindt dus plaats als er een concentratieverschil is. (passief
transport).
- Osmose = de diffusie van water (passief transport) door semi-permeabel membraan.
Membraan laat wel water door maar niet de opgeloste stoffen. Water gaat van een plek met
een lage osmotische waarde naar een plek met een hoge osmotische waarde.
- Osmotische waarde = aantal opgeloste stoffen.
- Osmotische druk = druk die door osmose wordt veroorzaakt (bij plantencel turgor).
- Plasmolyse = wanneer water de cel verlaat waardoor turgor verdwijnt en het celmembraan
loslaat van de celwand.
- Hypertonisch à plek met hoogste osmotische waarde
- Hypotonisch plek met laagste osmotische waarde
- Isotonisch aan beide kanten van het membraan is de osmotische waarde gelijk
- Celmembraan bestaat uit dubbele laag fosfolipiden: hydrofiele kop en hydrofobe staart. De
staarten liggen naar elkaar toe.


- Gen: bevat informatie voor de vorming van een bepaald eiwit.
- Allel: een variant van een gen
- Intron: niet coderend DNA
- Exon: wel coderend DNA
- Genexpressie = mate waarin een gen tot uiting komt.
- Transcriptiefactoren binden aan DNA en DNA wordt afgelezen door DNA-polymerase pre-
mRNA. Door splicing, introns verwijderen, ontstaat mRNA
- Diploïde cel chromosomen komen in paren voor, 46 chromosomen, de somatische cellen
- Haploïd chromosomen komen niet in paren voor, 23 chromosomen, de geslachtscellen
- Polyploide cellen hebben drie of meerdere malen het aantal haploïde chromosomen in de
celkern.
- Bevruchting = het versmelten van de kernen van twee geslachtscellen/gameten. Waarbij
een zygote ontstaat een bevruchte eicel 2n.
- Mitose = proces van normale celdeling. Genetische informatie wordt eerst verdubbeld en
dan wordt de cel in tweeën gesplitst. Aan het eind van de mitose zijn er twee genetisch
identieke cellen (2n) ontstaan.
- Meiose = voor de productie van gameten. Vindt alleen plaats in de geslachtsorganen van
eukaryoten. Voorafgaand aan de meiose vindt DNA-replicatie plaats. De 46 chromosomen
gaan zich verdubbelen en ontstaan dus uit 2 chromatiden. Bij meiose l gaan de

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper famkestrikwerda. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,46. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 50064 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€4,46
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd