Inleiding tot de Rechtswetenschappen
Hoorcollege 1: Recht als systeem van prescriptieve gedragsregels
Juristen geen descriptie maar prescriptie (beschrijven en voorschrijven)
Waarden = wat mensen van belang vinden (welvaart, vrede, rechtszekerheid) (idealen)
behoort niet tot de werkelijkheid normatieve kennis
Normen zijn de regels die wij stellen om waarden te bereiken
Normatieve kennisgebieden
- Godsdienst
- Moraal persoonlijk
- Fatsoensregels
- Rechtsregels (worden dwingend opgelegd door de overheid)
geldt voor iedereen
Scheiding recht en moraal / godsdienst
Vrijheid van godsdienst
Rechtszekerheid
Veranderprocedures
Rechtsbronnen
Wet
Verdragen
Gewoonterecht (& rechtsbeginselen) niet democratisch vastgesteld biedt geen
rechtszekerheid (erkent omdat men er niet onderuit komt) matige bron van recht
(voorbeeld Frank Visser)
Rechtsbeginselen zijn waarden waaruit rechters normen halen (ongeschreven recht)
Jurisprudentie (uitspraken die gelden vanuit de hoogste rechter)
Een regel is geldig als deze uit een rechtsbron komt
Natuurrecht <> Positief recht
W + V + G + J = positief recht (door de mens gestelde rechten) wetgever, rechters etc.
Er is natuurrecht en dat is van nature geldende rechtvaardigheid
Omdat God dat wil
Omdat de mens een redelijk wezen is en rechtvaardigheid heeft
Als een wet in strijd is met natuurrecht hoeft deze niet gebruikt te worden dus extreem
onrechtvaardig
Rechtspositifisten: (natuurrecht bestaat niet) de Wet zegt dat dus zo gaat het
Hoorcollege 2: Democratische Rechtsstaat
De grondwet waarborgt de democratische rechtsstaat
Democratie: de bevolking heeft minstens enige zeggenschap over het landbestuur
Directe democratie: bevolking stemt rechtstreeks voor de wetgeving die voor hen
geldt (bijvoorbeeld referendum)
Indirecte democratie: bevolking kiest de mensen die over de wetgeving regeert
(die namens hen het land besturen) , de Staten-Generaal wordt gekozen
Parlementaire vertrouwensregel: (belangrijk voor de democratie)
als blijkt dat een minister of staatssecretaris het vertrouwen van een van de kamers
van de Staten-Generaal heeft verloren, dient deze zijn ontslag aan de Koning aan te
bieden. (motie van wantrouwen) parlementair stelsel
,Presidentieel stelsel (indirect): de bevolking kiest rechtstreeks de president,
hoofd van de uitvoerende macht, die benoemt haar eigen 'captains'.
Rechtsstaat: de burger beschermd tegen de potentiële willekeur van de overheid,
doordat de overheid is verbonden aan het recht.
Hoe beschermd het recht de burger tegen de overheid?:
1. Bevoegdheidsspreiding: de bevoegdheden van de staat (Rechtspraak, besturen,
uitvoeren) , worden verdeeld over verschillende ambten. (trias politica, check & balances,
decentralisatie)
↑ <>↓
Absolutisme: rechtssysteem waarbij alle bevoegdheden berust bij 1 persoon
(bedreiging voor de burger)
2. Onafhankelijke rechter: rechter wordt voor het leven benoemd en kan alleen
worden ontslagen via een procedure bij de Hoge Raad. (alleen de rechterlijke macht
beslist hier dus over) , niemand mag de rechters concrete bevelen geven
Rechterlijke onafhankelijkheid: niemand is de baas over rechter
Rechterlijke onpartijdigheid: er is geen persoonlijke voorkeur (er moet aan allebei
voldaan worden voor eerlijke rechtsstaat)
3. Legaliteit: al het ingrijpen van de overheid in het leven van burgers moet
berusten op de wet. Rechtszekerheid, rechtsgelijkheid.
Nadeel: soms heeft de wetgever aan iets niet gedacht, maas in de wet, dan kan de
rechter dus niet straffen
4. Grondrechten: = mensenrechten, rechten waar van uit wordt gegaan dat
iedereen deze rechten heeft.
verschillende:
- Klassieke grondrechten: oudste grondrechten politieke rechten (stemrecht) ,
vrijheidsrechten (vrijheid tegenover overheid; vrijheid van meningsuiting).
* absolute klassieke grondrechten : gelden zonder uitzondering (verbod
doodsrecht, verbod op rassenscheiding)
* relatieve klassieke grondrechten : er zijn wel uitzonderingen (vrijheid van
meningsuiting)
- Sociale grondrechten: geven het recht om hulp van de overheid. (uitkering) de
rechter doet hier geen uitspraken over, te vaag.
5. Rechtsbeginselen: ongeschreven rechtsbeginselen ( bijv. rechtszekerheid) waar
je als burger bij de rechter op kunt beroepen tegen de overheid.
Werkgroep 2
Hoe heten de partijen bij een rechtsprocedure?
In eerste aanleg bij de rechtbank : eiser en gedaagde
In hoger beroep (in appel gaan) bij het Gerechtshof: appellant en geïntimeerde
Cassatie bij de Hoge Raad: eiser in cassatie en verweerder in cassatie
Dictum: de eis die iemand indient bij de rechter
Petitum: verklaring voor recht (schadevergoeding etc.)
Immateriële schade: emotionele schadevergoeding
Parlement: 1e en 2e kamer
S-G: 1e en 2e kamer
Regering: Ministers en koning
Ministerraad: ministers onder leiding van MP
Kabinet: Ministers en staatssecretarissen
Hoorcollege 3: De Rechtspraak
De rechter beschermt het individu tegen vergaande overheidsmacht ook al is het
democratisch besloten.
,Eerlijke rechtspraak Art. 6 EVRM. Bevat mensenrechten. (bijv. recht op een eerlijk
proces)
Common Law: geldt in Engeland en al haar koloniën | elke rechter kan een eigen oordeel
geven
Civil Law: geldt in Europa | geheim van de raadkamer, er geldt 1 uitspraak
Hoorcollege 5: Rechtsbronnen
Normconflict: twee verschillende normen lijken van toepassing in casus maar geven
tegenovergestelde oplossingen. Om dit op te lossen 3 voorrangsregels:
1. Lex superior-regel: hoge wetgeving gaat boven lagere wetgeving
2. Lex specialis-regel: specifieke regel gaat voor de algemene regel
Hoofdregel: algemene én bijzondere bepaling kunnen in beginsel tegelijkertijd van
toepassing zijn (cumulatie). Lex specialis van toepassing wanneer er ‘tegenspraak’
is.
3. Les posterior-regel: de jongere regel heeft voorrang op de oudere regel. De
wetgeving kan wetgeving maken waarin ze een wet intrekken.
Overgangsrecht: voor welke groepen geldt de ouder versie van de wet en voor wie
geldt de nieuwe versie van de wet. Er zijn verschillende regimes:
- Exclusieve werking: de nieuwe wet excluweerd de oude wet. Voor alle mensen
geldt de nieuwe wet.
- Eerbiedigende werking: de wetgever eerbiedigt de verwachtingen van de oude
groep. Daarmee dient de rechtszekerheid. (Denk aan stufi voorbeeld Schutgens). De
eerbiedigende werking geeft wel een beetje strijd met het gelijkheidsbeginsel.
- Terugwerkende kracht: de wet over zichzelf zegt dat deze in het verleden al in
werking is getreden. Dit is volkomen in strijd met de rechtszekerheid en komt niet
voor in de realiteit. Wordt alleen gebruikt als het gunstig is voor de burger. Dit
regime kan nooit gebruikt worden in het strafrecht!
- Uitgestelde werking: de nieuwe wet geldt pas vanaf een bepaald moment in de
toekomst. Mensen kunnen zich erop instellen dat de nieuwe wet eraan komt.
Gewoonterecht is een rechtsbron, maar het is geen kwaliteitsrechtsbron.
Wanneer is er sprake van gewoonterecht:
1. Usus (gewoonte); bestendig gebruik. Bepaald gedrag dat een bepaalde groep
mensen langdurig gebruikt.
2. Opinio iuris (rechtsregel); rechtsovertuiging. Er moet sprake zijn van gebruik en
een rechtsovertuiging. De overtuiging dat je je aan die gewoonte moet voldoen
omdat je anders een rechtsregel overtreedt.
Weinig rechtszekerheid het is niet altijd duidelijk wat nou een gewoonte is.
Gewoonterecht komt voor in:
- Burgerlijk Wetboek (Frank Visser voorbeeld met heg)
- Politiek staatsrecht (vertrouwensregel)
- Volkenrecht; het recht dat geldt tussen staten onderling (gewoonten die gelden tussen
staten onderling worden gezien als recht)
Rechtsbeginselen houden waarden in.
Vóór de Franse Revolutie ius commune: gezamenlijk recht hutspot van recht
Franse Revolutionairen wilden het rechtssysteem veranderen. En de macht breken. Men
wilde een rationeel staatssysteem. jurisprudentie moet worden uitgewist.
“Le mot de jurisprudence doit être effacé de notre langue”
Codificatie: Het recht wordt opgeschreven door de wetgever in systematisch opgezette
wetboeken.
Na de Franse Revolutie bleef de gedachte van codificatie hangen. Daarom in Nederland
systematisch opgezette wetboeken.
, VK en VS heeft géén codificatie. Daar is ius commune nog een ding. common law
(losse wetjes, alle uitspraken automatisch een rechtsbron, geen wetboeken met gelaagde
structuur)
In Nederland, Duitsland, Spanje etc. wél codificatie civil law
Geconsolideerde wetgeving: een oorspronkelijke wet waarin alle wijzingen zijn
verwerkt.
In Amerika bijvoorbeeld is dit niet zo, denk aan Amendments. Aangepaste wetten
worden onderaan toegevoegd.
Precedent werking: in Amerika en Engeland. Alle uitspraken van de ‘Hoge Raad’ moet
worden opgevolgd.
Hoorcollege 6: Verdragen
Art. 94 Grondwet: binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen
toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende
bepalingen van verdragen.
Een ieder verbindend = rechtstreeks werkend
Verdragsbepalingen zijn alleen een ieder verbindend als ze onvoorwaardelijk en
voldoenden nauwkeurig zijn.
Verdragsbepalingen met klassieke grondrechten worden altijd als een ieder verbindend
beschouwt.
Verdragsbepalingen met sociale grondrechten heel vaak door de rechter als te vaag
beschouwt.
EU-recht binnen het nationale recht:
Internationaal recht geldt voor alle staten wereldwijd onderling.
EVRM is internationaal recht.
De Europese Unie is een organisatie die zich aan het ontwikkelen is tot een statenbond.
Er gelden eigen doorwerkingsregels.
Alle staten die lid zijn geworden van de EU hebben door keuze lidmaatschap hun
soevereiniteit opgezegd daardoor geen mogelijkheid om dualistisch te zijn. Het EU-recht
werkt monistisch.
Invloed van internationaal recht:
- EHRM Marckx 1979
- EHRM Dudgeon 1981
- HR Naamrecht 1988
- HR Erkenning door gehuwde man 1989
- HR Goodwin 2002
Hoorcollege 8: Rechtsvinding II
Rechtsvinding = het recht is er, de rechter zoekt er naar.
Sommige juristen zeggen er is geen sprake van rechtsvinding maar van rechtsvorming.
Rechtsvorming: het recht word gevormd.
Als de rechter meer bij het bestaande recht blijft rechtsvinding
Wanneer er echt nieuwe regels worden gevormd rechtsvorming
Heteronoom: wet van ander
Autonoom: wet van zichzelf
Technieken van rechtsvinding
1. Wetsinterpretatie
Rechter is nog steeds bezig met het uitleggen van een bestaande wet.
2. Aanvullende redeneerwijzen
Rechter heeft veel meer autonomie. Rednering die de wet aanvult.
a. Redenering naar analogie
Analogie: een gelijkenis.
‘er is een wet a en die geldt voor een geval a ik krijg nu een geval b maar ik
vind dat er een analogie is, dus pas ik wet a toe op geval b.’