Pedagogiek in de onderwijspraktijk: samenvatting.
Hoofdstuk 1: Geïntegreerd handelen in het onderwijs.
Leraren en opvoeders staan voor een enorme uitdaging: zij moeten kinderen leren hoe zij verantwoord keuzes maken
in een wereld die steeds meer keuzemogelijkheden biedt en hoe zij kunnen functioneren in een gedifferentieerde en
veranderende gemeenschap.
Pedagogisch handelen in onderwijs is gericht op:
- Opvoeding;
- Burgerschap;
- Zorg.
Uitgangspunt = dat het cognitieve leren van kinderen wordt verbonden met hun persoonlijke, sociale en morele
ontwikkeling.
Leraarschap is bij uitstek een beroep waarin de persoon van de leraar belangrijk is voor de kwaliteit van deze
beroepsuitoefening.
1.1 De leraar als opvoeder.
De maatschappij stelt steeds hogere eisen en de ouders hebben steeds hogere verwachtingen in het onderwijs.
In feite is de keuze tussen onderwijs of kennisoverdracht en opvoeding echter een schijntegenstelling.
Kennisoverdracht heeft op zich al een opvoedende werking: het ontwikkelen van talenten en inzichten van kinderen en
zo hun toegang geven tot de wereld.
Opvoeding vraagt om ondersteunen, stimuleren en het voorleven van autonoom, verantwoordelijk en sociaal gedrag
aan kinderen en jongeren. De leraar moet zowel de ontwikkeling van waarden en normen als de kennisverwerving van
leerlingen stimuleren.
1.2 Pedagogisch handelen.
Omschrijving van pedagogische bekwaamheid:
‘De leraar biedt de leerlingen in een veilige werkomgeving houvast en structuur om zich sociaal emotioneel en moreel
te kunnen ontwikkelen. Hij neemt de pedagogische verantwoordelijkheid voor leerlingen en de consequenties daarvan
voor zijn handelen vanuit een goed besef van verschillende culturele, sociale en maatschappelijke contexten. Hij
beschikt daartoe over een effectief en wendbaar pedagogisch handelingsrepertoire en heeft een visie op onderwijs die
bijdraagt aan de onderwijsvisie van de school.’
Het uiteindelijke doel van onderwijs is immers de brede ontwikkeling van kinderen tot zelfstandig, sociaal en
verantwoordelijk individu en lid van de gemeenschap. Pedagogisch handelen staat niet tegenover kennisoverdracht.
Kinderen leren het beste in:
- Een rijke leeromgeving waarin aandacht is voor betekenisvol leren;
- Basisvertrouwen;
- Een veilig pedagogisch klimaat;
- Bevorderen van autonomie en competentiegevoel bij leerlingen.
Leren vindt alleen plaats als de aangeboden kennis betekenis krijgt: de leerinhoud moet iets van de leerlingen zelf
worden.
,1.3 Drie perspectieven.
Geïntegreerde benadering van pedagogisch handelen in 3 perspectieven:
Perspectief Uitleg
Pedagogische Met het begrip pedagogische opdracht bedoelen we het handelen waarbij de leraar doelbewust
opdracht werkt aan maatschappelijke en ontwikkelingsgerichte leerdoelen rond vorming, opvoeden,
burgerschap en sociale integratie.
Aandachtspunten:
1. Gericht op het verwerven van kennis en vaardigheden om zelfstandig te kunnen oordelen
en handelen in sociale situaties.
2. Gericht op het ontwikkelen van sociale betrokkenheid van leerlingen en op het sociaal
kunnen en willen handelen.
3. Gericht op zowel het bevorderen van gelijkheid als op het respecteren van verschillen
tussen burgers.
Perspectief is dus vooral gericht op: pedagogische resultaten van het onderwijs.
Pedagogisch Onder pedagogisch klimaat verstaan we:
klimaat - Het handelen van de leraar dat invloed heeft op de sfeer en de veiligheid in de groep, en
de manier waarop er in de groep wordt omgegaan.
➔ Kortom: klassenmanagement.
De leraar moet het vermogen hebben om te zorgen voor bemoedigend, veilig en uitdagend
pedagogisch klimaat, dat tegemoetkomt aan de drie basisbehoeften van de leerling:
1. Behoeften aan goede relaties;
2. Autonomie;
3. Competentie.
Dit zijn niet alleen voorwaarden maar ook doelen.
Het aansluiten bij de basisbehoeften wordt gerealiseerd door verschillende aspecten van het
handelen van de leraar:
1. Interactie;
2. Instructie;
3. Begeleiding;
4. Klassenmanagement.
Pedagogisch - Pedagogisch handelen heeft ook betrekking op de kern van het onderwijs: het vormgeven van het
didactisch leren zelf. De moderne leertheorie wijst op het belang van faciliteren, organiseren en begeleiden
Handelen van motiverende, actieve, betekenisvolle leerprocessen.
1.4 -
1.5 Het kind en de school in perspectief leren zien.
School en samenleving.
Het inzicht dat een school deel is van een buurt en van de samenleving kan leiden tot verbreding van het perspectief.
Partners in het opvoeden.
De leraar is niet de enige die een rol speelt bij de opvoeding. Ouders hebben daarin de eerste verantwoordelijkheid.
Leraren moeten inzien dat ouders volwaardige gesprekspartners zien.
Participeren in leerwerkgemeenschappen.
Een leraar maakt deel uit van een educatieve en opvoedingsgemeenschap. In een brede school komt dit duidelijk naar
voren. Maar ook in een traditionele school komt dit naar voren.
Opleiding en visieontwikkeling.
In de kennisbasis van de lerarenopleiding wordt omschreven dat aanstaande leraren zich bewust moeten worden van
het leraarschap als morel Enterprise.
Leraren moeten zich bewust zijn van normen, de waarden en de deugden die verbonden zijn aan de keuzes voor
bepaalde doelen, leerinhouden, onderwijsmethodieken en omgangsvormen.
Hoofdstuk 2: De pedagogisch opdracht: normen, waarden en burgerschap.
,In de definitie van de pedagogische opdracht zijn vaak vergelijkbare hoofdaccenten te vinden; het gaat om het
bevorderen van persoonlijke waarde gerichte vorming van leerlingen en om het ontwikkelen van burgerschap en
sociale competentie.
Beschrijving van Ten Dam, Veugelers, Wardekker en Miedema:
‘Het bevorderen van de identiteitsontwikkeling of persoonsvorming van leerlingen, mede met het oog op hun
toekomstige participatie in een democratische, multiculturele samenleving.’
Klaassen en Leeferink maken onderscheid tussen een sociaal instrumenteel aspect, waarbij aandacht is voor waarde
opvoeding en een sociaalpedagogisch aspect, waarbij de begeleiding van de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen
centraal staat.
Tegenwoordig neemt de school de positie in tussen gezin en samenleving.
In het gezin leert een kind voornamelijk al participerend. De motorische, psychologische en cognitieve ontwikkeling,
waaronder de taalontwikkeling vinden plaats in een directe relatie met de sociale en culturele kenmerken van dat
gezin.
Op school vindt leren vooral georganiseerd en gestructureerd plaats, al wordt ook daar al participerend geleerd via het
waarborgen van leerplan: de dagelijkse gang van zaken, de manier waarop mensen met elkaar omgaan, de sfeer en
cultuur op school.
2.1 Smalle of brede opdracht?
Onderscheid smalle en brede visie.
1. Smalle visie.
Accent ligt op stellen van regels en oplossen van conflicten binnen de school zelf.
De pedagogische opdracht wordt hierbij primair opgevat als een opdracht tot morele vorming:
- Het gaat om besef van regels en ontwikkeling van normen en waarden. Dit wordt vaak vertaalt in overdracht
van normen en waarden.
2. Brede visie.
Volgens de brede visie betreft de pedagogische opdracht zowel de persoonlijkheidsvorming als de sociale en
maatschappelijke ontwikkeling van het kind. Binnen deze visie is met recht sprake van geïntegreerd pedagogisch
handelen.
In de afgelopen jaren is de behoefte aan onderwijs dat bijdraagt aan de sociale, culturele en morele ontwikkeling van
kinderen en jongeren weer prominent op de agenda gezet.
Ritzen (minister, toenmalig, van onderwijs) vond de pedagogische opdracht complex waarin drie aspecten
samenkomen:
I. De voorbereiding van de leerlingen op het leven in de democratische samenleving;
II. De relatie tussen onderwijs en levensbeschouwing;
III. De verhoudingen binnen de school.
De minister typeerde de pedagogische opdracht niet als incidentele of particuliere activiteit van de individuele leraar,
maar als school brede uitdaging.
In plaats van de zo ontstane pedagogische discontinuïteit moet een aansprekende pedagogische infrastructuur
aangeboden worden die voldoet aan de volgende drie principes:
I. Verdichting van de opvoeding, dat wil zeggen; een nauwer netwerk van pedagogisch contexten. Dat
impliceert voor het onderwijs dat leraren in hun eigen werk didactisch en pedagogisch handelen moeten
integreren en meer samenwerken met andere opvoeders;
II. Sturing door dialoog, dat wil zeggen; participatie en gewogen zeggenschap van jongeren;
III. Het bieden van mogelijkheden tot identificatie en sociale verbondenheid.
Onderwijs moet afgestemd zijn op de ontwikkeling van de leerling. Niet alleen kennis, maar ook emotionele
ontwikkeling, sociale vaardigheden, werkhouding, zelfbeeld en leerstrategieën.
, 2.2 Morele en sociale ontwikkeling van kinderen.
Op verschillende leeftijden zijn er verschillende gevoelige punten die kunnen worden benut. Een kind kan niet
geboren worden met besef van wat wel en niet mag. De morele ontwikkeling van kinderen heeft te maken met het
eigen maken van waarden en normen en dat wordt soms ook benoemd als de ontwikkeling van eigen geweten dat als
leidraad kan dienen bij het maken van keuzes.
2.2.1 De morele ontwikkeling volgens Piaget.
De gedachte van een gefaseerde morele ontwikkeling van het kind grijpt terug op Piaget. De grondlegger van de
cognitieve ontwikkelingspsychologie.
- Piaget gaat ervan uit dat kinderen een aangeboren gevoel voor rechtvaardigheid hebben.
- Als een kind verstandelijk nog niet in staat is om op een bepaalde manier te redeneren, kan het ook bepaalde
morele afwegingen niet maken.
Piaget verdeelt het in 2 stadia:
Stadium: Uitleg:
Stadium 1: Moraliteit een Kinderen reageren op regels en rechten als onveranderlijke gegevens. In deze periode
extern gegeven overheerst egocentrisch denken, dat wil zeggen dat kinderen alleen vanuit hun eigen
perspectief kunnen denken.
Ouders zijn een wandelend geweten voor hen.
Overgangsstadium: Geven- In deze geven- en nemen fase kunnen regels worden opgesteld en veranderd door een groep.
nemen interacties. Het kind leert zich coöperatief op te stellen en wordt autonomer. Geleidelijk verschuift de
ethische afweging van de buitenkant naar de binnenkant. (Wat je ziet, wat de gevolgen zijn)
De kinderen uit de middenbouw laten zich sterk leiden door het motto: ‘Voor wat hoort wat.’
Stadium 2: Autonome Wordt bereikt rond de leeftijd van 11/12 jaar. Het kind volgt niet meer blindelings zijn ouders
moraliteit. of leeftijdsgenoten als basis van morele beslissingen. Het ziet in dat regels een product van
sociale overeenstemming zijn en dus kunnen worden veranderd. Eerlijkheid en gelijkheid
worden belangrijke criteria voor regels en straf moet bij de daad passen.
Morele principe: ‘Ik moet goed voor een ander zijn omdat de mensen dat van mij
verwachten.’
2.2.2 Nieuwe inzichten.
De relevante hersendelen voor het maken van keuzes en inschattingen van sociale verhoudingen en sociaal gedrag
blijken zich langzamer en later in de puberteit te ontwikkelen.
Bovendien is elk kind anders, en ontwikkelt zich in eigen tempo.
Een andere belangrijke benadering waarin de nadruk ligt op fasegewijze ontwikkeling is die van Kohlberg. Die
onderzoek heeft gedaan naar de manier waarop kinderen nadenken over morele dilemma’s.
Nivea Moraliteit
u
1. Pre Conventionele moraliteit Het naleven van regels berust geheel op externe factoren: je houd je aan de
regels om geen straf te krijgen.
2. Conventionele moraliteit Het besef dat:
- Het naleven van regels en wetten sociale waardering oplevert;
- Regels en wetten nodig zijn om een sociaal systeem te kunnen laten
functioneren.
3. Pos conventionele moraliteit Moraliteit is gebaseerd op persoonlijke keuzes die men meestal met andere
gemeen heeft. Bijvoorbeeld de rechten en waarden van de mens.
Volgens Koops leerden kinderen in de middeleeuwen alles op straat of uit hun directe omgeving. Zij waren als het
waren volwassenen in zakformaat.
‘Kinderen werden apart gezet van de grotemensenwereld. Ze werden klein. En klein gehouden. Maar nu elk kind
online kan ontdekken wat het wil, zonder dat moeder het ziet, lijkt het kind nu weer wat op dat middeleeuwse kind: een