Week 1: Inleiding
Waarom hebben we beleid nodig?
- Bestuurskundigen kijken hoe er gestalte wordt gegeven aan beoogde doelen en idealen.
- Beleid toont aan wie wat krijgt en waarom.
- Verdeling door: markt, gemeenschap of de staat.
- Zonder beleid worden beoogde idealen geen werkelijkheid.
Wat is beleid (public policy)?
- Whatever governments choose to do or not to do.
- Voornemens, keuzes en acties van een of meer bestuurlijke instanties, gericht op de
sturing van bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen.
Kenmerken van beleid:
1. Geeft aan welke keuzes waarom zijn gemaakt;
2. Berust op causale relatie tussen de oorzaken van het probleem en de oplossing
Voorbeeld: Docententekort kan opgelost worden door een hoger salaris.
Er wordt dus een verband gezien tussen een hoger loon en aanbod van arbeid.
3. Bevat voorgeschreven handelingen en geboden;
4. Richt zich op de overheid, bedrijven en burgers;
5. Is tijdgebonden;
6. Sturing vanuit de overheid.
De overheid probeert doelen na te streven. Bedrijven mogen zelf beslissen wat ze
doen, maar moeten zich wel aan bepaalde regels houden die door de overheid zijn
opgesteld om de doelen te bereiken.
Typen beleid:
1. Verdelend beleid (aardgasbaten)
2. Herverdelend beleid (WW, WAO).
Door de belastinginkomsten verdelen over de kansarmere.
Deze voorbeelden hebben ook een stimulerend en faciliterend beleid.
3. Regulerend beleid: ordenen van gedrag (milieu).
1
, De overheid wil dat consumenten en bedrijven zich anders gaan gedragen, waardoor
er regels en richtlijnen worden opgesteld, waaraan deze groepen zich behoren te
houden.
4. Institutioneel beleid (#metoo)
Het doel hiervan is meer samenwerking en controle
5. Stimulerend beleid (subsidies)
Wanneer universiteiten beter presteren, dan krijgen ze ook meer subsidies.
6. Faciliterend beleid (afvalscheiding)
Wie maakt het beleid?
- Verschillende actoren zijn bij dit proces betrokken. Er is een verschil in het maken,
betrokken zijn en invloed uitoefenen.
- Overheid, burgers, politieke partijen, belangengroepen en onderzoeksinstellingen.
Overheid
1. Gekozen politici:
Tweede Kamer
Regering
2. Bureaucratie
Instanties en ambtenaren
Kenmerken van ambtenaren:
1. Veel specialistische kennis.
2. Zorgen voor bestuurlijke continuïteit, omdat ze langer dan een minister op een
ministerie werken.
3. Hebben toegang tot veel informatie.
4. Werken achter gesloten deuren: staan dus niet voor de camera, zoals ministers.
Burgers
- Zijn als het ware de opdrachtgevers. Wanneer zij iets belangrijk vinden, dan is er ook een
grote kans dat dit op de politieke agenda komt.
- Op de invloed van burgers moet men echter wel kritisch zijn, want we kiezen politieke
partijen, maar deze kunnen taken uitvoeren die je als kiezer niet voor ogen had.
Politieke partijen: Zetten problemen op de agenda.
2
, Belangengroepen: Issue-specifiek. Gaat dus om een bepaald probleem.
Onderzoeksinstellingen: maken geen beleid, maar oefenen invloed uit.
Beleidsgemeenschap (Policy subsystem)
- Groepen van actoren die hetzelfde doel hebben m.b.t. een maatschappelijk probleem.
- Hebben gedeelde belangen, percepties en taal.
Beleidswetenschappen nodig om te laten zien dat beleid complex is, wie de macht heeft in het
proces, waarom bepaalde keuzes, acties en voornemens zijn gemaakt en er een limiet is aan
overheidsbemoeienis.
Beleidscyclus:
1. Een probleem krijgt aandacht
2. Het probleem bereikt de agenda: agendavorming
3. Er wordt besloten beleid te formuleren: beleidsontwikkeling
4. Beleid wordt ‘gemaakt’: besluitvorming
5. Uitvoering van het beleid: uitvoering
6. Evaluatie van het beleid (feedback). Kan weer tot nieuwe agendavorming leiden.
Voordelen:
- De complexiteit is beter te bestuderen wanneer deze worden opgesplitst in verschillende
stappen.
- Het is makkelijk uit te leggen aan anderen.
Nadelen
- Geen weergave van de werkelijkheid. Er zijn ook obstakels. De werkelijkheid is
rommelig.
Maken van beleid is complex:
1. Meerdere, conflicterende waarden (asielbeleid)
2. Beperkte organisatie capaciteiten (politie, zorg)
3. Nooit voldoende middelen (onderwijs)
4. Kennis en informatie zijn niet neutraal
5. Controle is moeilijk (radicalisering)
6. Politieke, maatschappelijke verschuivingen (roken)
Beleidsuitdagingen van nu:
3