Visuele analyse = systematische beschrijving van de beeldende middelen van een
kunstwerk à een verklarende ontleding
Visuele analyse
1. Artiest, titel, signatuur, materiaal, afmetingen, jaartal, verblijfplaats
2. Compositie = rangschikken van beeldelementen in het platte vlak
a. Beeldvlak & doek
i. Liggend (landscape) = horizon, rust
ii. Staand (portrait) = autoriteit
i. Tondo
ii. Drieluik
iii. Bepaald door architectuurelementen
iv. Plafond (bepaald door gewelf)
v. Ovaal (moderne kunst)
vi. Shaped canvas (kader aangepast aan kunstwerk)
b. Kader & afsnijding
i. Denk aan de bewuste keuze van een afsnijding (landschappen
soms halve bomen/ figuren ingezoomd op bovenlijf)
i. Deze keuze heeft effect op toeschouwer ervaring
ii. Afsnijding kan ook door architecturale elementen komen
iii. Beeldvullende figuren (weinig ruimte om figuren heen,
dichtbij getrokken)
iv. Afsnijding geïnspireerd door fotografie? (Degas, place
de la Concorde)
c. Omlijsting
i. De lijst is vaak het kader, kadert de waarneming van de
toeschouwer
ii. Soms worden lijsten vervangen! Niet meer het originele kader
van een schilderij (ingezoomd/uitgezoomd)
iii. Lijsten waren stucco of gips gedecoreerde vergulden hout, of
zwart of bruin hout
d. Compositieschema
i. Symmetrisch (rust, orde, focus, belang, vaak voro religieuze
onderwerpen) of Asymmetrisch
ii. Driehoek composities = stabiliteit & mogelijkheid voor
complexiteit, variatie & actie
iii. Diagonale composities (neerwaarts L boven à R onder)
(opwaarts L onder à R boven) = Dynamisch
, iv. Centrale composities (O)
v. Lijnen
i. Diagonaal = beweging, dynamoek
ii. Parallel = versterking
iii. Horizontaal = stabiliteit
vi. Kijkrichting (vertelt verhaal, wat is er centraal in de compositie,
wat zien we eerst)
i. L à R, menselijk, makkelijk te begrijpen, rust,
kunstenaars houden hier rekening mee
ii. L <- R, tegen natuurlijke richting in, hard, tegenstrijdig
vii. Moderne kunst: compositie als zelfstandig beeldmiddel,
schoonheid staat los van onderwerk
i. 20e eeuw: “compositie kunstwerken” (Kadinsky 1911)
(Mondriaan 1930), schikking kleurvlakken, abstract
ii. à Verabsolutering van compositie = pure kunst
3. Ruimtewerking = de suggestie van illusionaire ruimte = ordonnantie
a. Overlapping
i. Voorbeeld college: kinderen overlappen niet in hun tekeningen,
grottekeningen ook niet
i. Graf van Nebamun, Egypte (1400 vc): gek perspectief,
geen overlapping
ii. Alexander mozaiek (100vc): heftige strijd, veel
overlapping, complexe voorstelling
ii. Deze heftige overlapping & complexiteit gaat verloren in de
middeleeuwen
i. Slag bij Hastings, Tapijt van Bayeux (1066)
ii. Jezus wast de voeten van Petrus (1000): enkel
overlapping in menigte, christus niet
iii. Giotto & Duccio: veel overlapping & perspectief, niet
altijd geheel realistisch (hoofdrolspelers worden nooit
overlapt, ook niet door architectuur)
iv. Caravaggio: veel overlapping & verkorting = het
gegeven dat de dimensie die parallel ligt aan de
kijkrichting niet kan worden waargenomen en wegvalt in
de weergave
b. Planwerking
i. Plans naast elkaar ordenen de compositie
c. Relatieve grootte
d. Scherptediepte
,e. Atmosferisch perspectief
i. Opgemerkt in renaissance en doorgevoerd, komt door
waterstofdeeltjes en lichtinval
ii. Optica = perspectiva
iii. Projectieve geometrie
i. Horizon = ooghoogte, rechte lijn in beeld of
verdwijnpunt
a. Alexandre Cabanel (1863): Venus ligt hier boven
de horizon, versterkt het effect
ii. Verdwijnpunt = waar alle lijnen in eindigen
a. Zenith = verdwijnpunt in de lucht (O),
voorstellingen zonder horizon, met een
verdwijnpunt die niet op de aarde is gericht
f. Lineair perspectief
i. Eenpuntsperspectief (monofocaal), lijnen blijven parallel naar
het verdwijnpunt u/
ii. Tweepuntsperspectief (bifocaal), lijnen gaan twee kanten op
richting een verdwijnpunt \u/
iii. Beland in de kunstgeschiedenis begin 15e eeuw door Alberti’s
zichtpyramide (velumsluier tussen oog en voorstelling), hier was
het nog niet bekend als horizon of verdwijnpunt
i. Pavimiento was van belang voor perspectief = tegelvloer
iv. Perspectiefproblemen
i. Niet altijd estetisch
ii. Perspectieven kunnen mengen
a. Voorbeeld college: ruiterstandbeeld ter
herdenken, zuil en paard met perspectief vanaf
onderen weergeven à niet esthetisch voor
herdenken à paard vanaf zijkant perspectief
afgebeeld
g. Uitsnede & gezichtshoek
i. Zichtas = afstand tussen denkbeeldige oog en de voorstelling,
vaak in het midden, zo niet dan is de uitsnede asymmetrisch
ii. Menselijk oog kan gezichtshoek overzien tot 34 graden
h. Ruimtelijke plaatsing = ordonnantie
i. Mise-en-scene =
ii. Repoussoir = voorwerp of figuur die sterk naar voorgrond wordt
gebracht, die door een geaccentueerd verschil in relatieve
grootte/kleur/licht de dieptewerking versterkt
, i. En face/ en profil/ driekwart = aanduiding van menselijk figuur,
staand/zittend/liggend is ook van belang
4. Kleur en Licht
a. Kleuren
i. Primaire kleuren zijn blauw, geel, rood
ii. Complementaire kleuren: rood&groen, geel&paars,
blauw&oranje
iii. Warme (rood, oranje) / koude kleuren (blauw, groen)
iv. Terugkerende kleuren zorgen voor ordening
v. Denk bij een analyse aan hoeveel verschillende kleuren er
worden gebruikt
b. Verzadiging & toon
i. Meer grijswaarde is minder verzadiging
ii. Rust kan worden versterkt door toonschildering, (bijv. grisaille,
grauwtje of monochroom)
c. Helderheid = De mate van wit of zwart in een kleur, bepaalt licht
d. Simultaan contrast = tegen licht in kijken, kleur is anders in de
schaduw dan in de zon
i. Voorbeeld college: Claude Monet, twee rotsen
ii.
e. Hoofdkleuren & mengsels
i. Kleurgebruik was afhankelijk aan wat er beschikbaar was
i. Egypte: blauw & geel
ii. (Volgens Plinius) Grieks/romeins: geel, paars, blauw