Onderwijssociologie
Week 1
Elffers, L. (2022). Hoofdstuk 1
Kernidee:
Dit hoofdstuk behandelt de duale rol van onderwijs als zowel een gelijkmaker als een bron van
ongelijkheid. Het benadrukt hoe onderwijs in theorie gelijke kansen kan bieden, maar in de praktijk
vaak bestaande ongelijkheden versterkt.
Belangrijkste thema’s en concepten:
- Onderwijs als een gelijkmaker: Onderwijs biedt kinderen de mogelijkheid om sociale
grenzen te overstijgen door talent en inzet centraal te stellen. Het Nederlandse
onderwijssysteem is sterk gericht op meritocratie, waarbij prestaties (bijvoorbeeld
CITO-scores) en objectieve criteria belangrijk worden geacht bij het toewijzen van kansen.
- Onderwijs als bron van ongelijkheid: In de praktijk blijven sociaal-economische factoren een
grote rol spelen bij de schoolkeuze en schoolprestaties. Kinderen van ouders met een hogere
sociaal-economische status profiteren vaak van meer hulpbronnen, zoals begeleiding thuis,
betere scholen en sociale netwerken. Het vroege selectiemoment in het Nederlandse
onderwijssysteem (bijvoorbeeld bij de overgang naar het voortgezet onderwijs) vergroot
kansenongelijkheid, omdat kinderen van lager opgeleide ouders vaak lager worden
ingeschaald.
- Rol van culturele en sociale kapitaal: Gebaseerd op Bourdieu’s concepten benadrukt Elffers
dat kinderen van hoger opgeleide ouders vaak meer cultureel kapitaal (zoals taalvaardigheid en
kennis van hoe het schoolsysteem werkt) meebrengen. Ouders met een hoger opleidingsniveau
zijn vaak assertiever in hun interacties met school en kunnen “de regels van het spel” beter
navigeren.
- De segregatie in het onderwijs: De toenemende scheiding tussen scholen, bijvoorbeeld door
verschillen in schoolkwaliteit en de invloed van schooladviezen, versterkt de
kansenongelijkheid. Zowel witte als zwarte scholen ontstaan in stedelijke gebieden, wat leidt
tot gesegregeerd onderwijs en ongelijke toegang tot mogelijkheden.
Implicaties:
Elffers pleit voor structurele hervormingen in het Nederlandse onderwijs, zoals later selecteren, meer
begeleiding voor achterstandsleerlingen, en investeringen in gemengde scholen. Dit kan helpen om
onderwijs meer als een gelijkmaker te laten functioneren.
Baker, D.P. (2011).
De onderwijsrevolutie heeft de postindustriële samenleving fundamenteel veranderd door het belang
van onderwijsdiploma’s en prestaties te vergroten. Dit fenomeen, samen met kapitalisme en
democratie,heeft zowel individuen als de sociale structuur diepgaand beïnvloed. De
onderwijsrevolutie is voornamelijk een cultureel verschijnsel, met grote implicaties voor de definities
,van kennis, succes, werk en talent. Het heeft de oude statusstructuren vervangen door een systeem dat
is gebaseerd op onderwijsprestaties en sociale mobiliteit. Ondanks de enorme impact van onderwijs
op de samenleving, wordt dit vaak onderschat door intellectuelen, die eerder de invloed van
technologie, kapitalisme en andere maatschappelijke ontwikkelingen benadrukken. Massaal
onderwijs wordt soms als overbodig gezien, wat leidt tot zorgen over "overeducatie" en een
inefficiënte arbeidsmarkt. Toch zijn de verwachte negatieve gevolgen hiervan in de praktijk niet
werkelijkheid geworden.
De wereldwijde expansie van onderwijs wordt breed omarmd en speelt een cruciale rol in de
levensverwachtingen van mensen, vooral omdat ouders onderwijs zien als een belangrijke manier om
hun kinderen betere kansen te geven, zodra aan hun basisbehoeften is voldaan. In veel landen is
onderwijs zo wijdverspreid dat de meeste jongeren basisvaardigheden zoals lezen en schrijven
bezitten, een ontwikkeling die zelfs decennia geleden nog ondenkbaar zou zijn geweest. Bovendien
heeft de norm voor opleidingsniveau zich door de generaties heen steeds verder ontwikkeld, met een
grote toename van inschrijvingen voor hoger onderwijs, vooral in westerse landen zoals de Verenigde
Staten.
Dit hoofdstuk kijkt naar de mogelijke intensivering van deze onderwijsrevolutie in de nabije toekomst,
waarbij de verwachting is dat onderwijs steeds meer de belangrijkste factor zal worden voor sociale
status. Hierbij speelt de hypothese van socioloog John Meyer (1977) een centrale rol. Meyer stelt dat
onderwijs twee maatschappelijke functies vervult die elkaar versterken: een allocatieve functie,
waarbij onderwijs bepaalt welke sociale positie iemand krijgt, en een cognitieve functie, waarbij het
denken van mensen door onderwijs verandert. Dit duale proces maakt onderwijs tot een
transformerende kracht die niet alleen individuen, maar ook andere sociale instellingen beïnvloedt.
Het traditionele idee dat onderwijs slechts een secundaire rol vervult in het reproduceren van
maatschappelijke structuren, wordt door Meyer omgedraaid. Onderwijs fungeert nu als een
constructieve kracht die de maatschappij actief vormgeeft. Deze neo-institutionele visie stelt dat veel
van de waarden die de moderne samenleving kenmerken – zoals gelijkheid, meritocratie en
rationaliteit – mede zijn voortgekomen uit de expansie van onderwijs. Educatie is dus niet alleen een
middel om individuen op te leiden, maar transformeert ook de samenleving in zijn geheel.
De verschuiving naar onderwijs als voornaamste toewijzingsmechanisme voor sociale status heeft
zich in hoog tempo voltrokken. Waar voorheen sociale afkomst, familiebanden en erfelijkheid
bepalend waren voor iemands positie, wordt status tegenwoordig vooral afgeleid van het
opleidingsniveau. Deze snelle omschakeling onderstreept de diepgaande impact van de
onderwijsrevolutie op sociale mobiliteit en maatschappelijke stratificatie.
Het artikel beschrijft ook de groeiende rol van academische intelligentie als een dominante en
gewaardeerde menselijke capaciteit binnen moderne, op onderwijs gebaseerde samenlevingen. Sinds
de onderwijsrevolutie is het behalen van academische prestaties cruciaal geworden voor sociale en
economische toewijzing. Academische prestaties, zoals hoge cijfers en diploma’s, zijn uitgegroeid tot
de centrale valuta van formeel onderwijs en worden als indicatie voor intellect en potentieel gebruikt.
Dit versterkt de opvatting dat academische intelligentie, gekenmerkt door vaardigheden als abstract
redeneren en probleemoplossing, het essentiële vermogen is voor een productief en "ontwikkeld"
individu. Het belang van academische kennis en denkvermogen overstijgt traditionele vaardigheden
zoals moreel karakter en arbeidsethos.
Historisch gezien was onderwijs gericht op beroepsvoorbereiding en klassieke kennis, maar in de loop
van de twintigste eeuw is de focus verschoven naar cognitieve ontwikkeling als hoofddoel. Scholing
richt zich nu op het cultiveren van domein-algemene cognitieve vaardigheden, zoals kritisch denken
en probleemoplossing, die breed toepasbaar zijn in de samenleving. Studies tonen aan dat zelfs
beperkte scholing leidt tot verbetering van cognitieve functies, wat zich vertaalt in een abstractere en
flexibelere manier van denken.
,De invloed van academische prestaties op maatschappelijke normen en persoonlijke identiteit is
inmiddels zo diepgeworteld dat succes op school vaak als succes in het leven wordt gezien. Dit blijkt
ook uit de nadruk op internationale testresultaten, die als maatstaf worden gebruikt voor de
toekomstverwachtingen van hele landen. Door de voortdurende waardering van academische
prestaties is onderwijs niet alleen een
persoonlijke, maar ook een collectieve waarde geworden die nauw verbonden is met de
economische en sociale gezondheid van naties.
Het symbiotische effect van formeel onderwijs op beroepskwalificaties en werk toont aan hoe de
onderwijsrevolutie diepgaande veranderingen heeft veroorzaakt in de manier waarop we werk en
professionele status zien en organiseren. Door formeel onderwijs zijn academische graden de
belangrijkste maatstaf geworden voor beroepsmatige status en toegang tot functies. Dit heeft geleid tot
de overheersing van onderwijskwalificaties in veel beroepen en een trend naar standaardisering van
educatieve eisen, waarbij licenties en certificeringen steeds meer vereist worden voor uiteenlopende
beroepen. Dit patroon geldt niet alleen voor traditionele beroepen zoals geneeskunde en rechten, maar
ook voor diverse andere sectoren, wat bijdraagt aan een massaprofessionalisering van het werkveld.
Onderwijs creëert ook nieuwe, cognitief intensieve banen doordat een opgeleide beroepsbevolking de
arbeidsmarkt betreedt. Dit leidt tot een verschuiving naar functies die hogere cognitieve vaardigheden
en probleemoplossend vermogen vereisen. Onderzoek toont aan dat functies steeds vaker analytisch
en synthetisch redeneren vereisen, wat resulteert in een aanzienlijke toename van het aandeel
professionals en technisch personeel in de arbeidsmarkt. Dit gaat gepaard met de opkomst van banen
in sectoren als ICT, engineering, gezondheidszorg en hoger onderwijs.
De toenemende waarde van diploma’s heeft geleid tot maatschappelijke kosten bij misbruik ervan,
zoals diplomafraude, wat aanzienlijke publieke verontwaardiging oproept. Dit alles onderstreept dat
de onderwijsrevolutie niet heeft geleid tot "overonderwijs", maar juist een transformatie heeft
gebracht in de structuur en betekenis van werk, waarbij educatieve kwalificaties de sleutel zijn
geworden tot professionele en maatschappelijke status.
In de toekomst zal onderwijs naar verwachting een steeds grotere rol spelen in de postmoderne
samenleving, zowel in termen van cognitieve groei als van maatschappelijke positionering van
individuen. Dit proces wordt versterkt doordat onderwijs toegang biedt tot hogere functies en een
meritocratische status in de samenleving. Hoewel meritocratie door sommigen als wenselijk wordt
gezien, wijzen critici erop dat sociale ongelijkheid door factoren buiten het onderwijs nog altijd
invloed uitoefent. Desondanks fungeert formeel onderwijs tegenwoordig als de meest legitieme basis
voor meritocratische waardering in de samenleving.
Bovendien laat de uitbreiding van onderwijs niet alleen sociale mobiliteit stimuleren, maar ook de
sociale stratificatie opnieuw vormgeven. De toename van onderwijskansen betekent echter niet
automatisch een afname van sociale ongelijkheid. Onderwijssociologen moeten daarom onderzoeken
hoe deze onderwijsrevolutie de sociale stratificatie beïnvloedt, vooral met het oog op nieuwe graden
en kwalificaties. Het neoinstitutionele perspectief biedt een raamwerk om te bestuderen hoe de
expansie van onderwijs de maatschappelijke ordening beïnvloedt en roept op tot verder onderzoek
naar de invloed van andere sociale instellingen op het onderwijs zelf.
Deze tekst sluit af met een pleidooi voor toekomstig sociologisch onderzoek naar de invloed van
onderwijs op sociale structuren en de mate waarin onderwijs als stabiele, transformerende kracht in
de samenleving fungeert. Dit onderzoek zal naar verwachting bijdragen aan een beter begrip van
de wereldwijde impact van de ‘schooled society’ op zowel individueel als institutioneel niveau.
, Meyer, J. W. (1977).
In zijn artikel "De effecten van onderwijs als instituut" stelt John W. Meyer dat de impact van
onderwijs op de samenleving verder gaat dan individuele socialisatie en ook bredere institutionele
en structurele rollen omvat. Traditioneel wordt onderwijs gezien als een middel om individuen te
socialiseren, maar het wordt steeds meer erkend als een allocatiesysteem dat succes en falen toekent
en sociale rollen en statussen binnen een samenleving vormgeeft.
Meyer bekritiseert het conventionele socialisatie model, dat stelt dat onderwijs kennis en waarden
overbrengt, wat uiteindelijk de individuele competentie verhoogt en bijdraagt aan sociale vooruitgang.
Hij benadrukt drie proposities van dit model, maar wijst op de beperkingen: hoewel onderwijs de
uitkomsten van socialisatie kan voorspellen, zijn de langdurige stabiliteit en voorspellende kracht van
deze uitkomsten vaak zwak, en de variaties in effecten tussen verschillende scholen zijn minimaal.
In plaats daarvan promoot Meyer allocatietheorie, die stelt dat onderwijs functioneert als een
mechanisme voor het classificeren en toewijzen van individuen aan sociale rollen op basis van hun
onderwijskredentialen. Deze theorie suggereert dat de structuur van onderwijssystemen en
maatschappelijke regels aanzienlijk van invloed zijn op hoe individuen zichzelf en elkaar waarnemen,
wat leidt tot de ontwikkeling van nieuwe sociale rollen en competenties.
Meyer introduceert verschillende belangrijke proposities over de interactie tussen onderwijs en
socialisatie:
1. Chartering: Studenten passen hun kwaliteiten aan om te voldoen aan de rollen die zij
naar verwachting zullen vervullen op basis van hun onderwijservaringen.
2. Vertraagde socialisatie: Volwassenen ontwikkelen eigenschappen die overeenkomen met
de verwachtingen die verbonden zijn aan hun onderwijsstatus.
Meyer concludeert dat onderwijs fungeert als een krachtig institutioneel middel dat sociale rollen
transformeert en nieuwe klassen van individuen met unieke competenties en rechten legitimeert. Hij
pleit voor verder onderzoek naar de institutionele effecten van onderwijs en suggereert dat de impact
van onderwijs op de samenleving niet alleen moet worden bestudeerd door de socialiserende effecten
op individuen, maar ook door de capaciteit ervan om de sociale organisatie te herstructureren en
sociale rollen te legitimeren.
n het stuk "Onderwijs als Instituut" wordt uiteengezet dat onderwijs niet alleen individuen toewijst aan
bepaalde sociale posities, maar ook hun vooruitzichten beïnvloedt voordat ze überhaupt aanwezig zijn.
Dit wordt geïllustreerd door Benitez (1973), die constateert dat studenten die worden toegelaten tot
een elite middelbare school in de Filipijnen al vóór hun socialisatie een stijging in zelfvertrouwen
ervaren. Dit leidt tot de conclusie dat traditionele socialisatie-ideeën tekortschieten bij het verklaren
van de effecten van onderwijs en dat onderzoek naar de effecten van onderwijs als allocatiesysteem
essentieel is.
De allocatietheorie stelt dat het maken van algemene conclusies over de effecten van onderwijs op
basis van individuele gegevens misleidend is. De veronderstelling dat opleidingsverschillen
daadwerkelijk bijdragen aan sociale vooruitgang wordt in twijfel getrokken, aangezien onderwijs ook
kan leiden tot verlies van kansen voor niet-opgeleiden. Dit wordt verder versterkt door het idee dat de
politieke rol van opgeleiden niet noodzakelijkerwijs een gevolg is van hun onderwijs, maar dat er
aanzienlijke verschillen in posities en opvattingen kunnen bestaan zonder dat er een algemeen effect
is.
De beperkingen van de allocatietheorie worden ook besproken. Deze theorie ziet onderwijs