Handleiding Cijfers en Statistieken (7e Editie APA-stijl)
Cijfers
Zie secties 6.32–6.35 van de Publication Manual voor richtlijnen over het gebruik van cijfers
versus woorden.
Gebruik cijfers (1, 2, 3, etc.) in de volgende gevallen:
o Voor getallen vanaf 10; zie uitzonderingen in de volgende sectie.
o Bij statistieken (bijv. 2.45, 3 keer zoveel, 2 x 2 ontwerp).
o Bij eenheden (bijv. een dosis van 7 mg, stappen van 3 inch).
o Bij tijden (bijv. 1 uur 34 min), leeftijden (bijv. 2 jaar oud) en datums (bijv. 6
maart).
o Bij scores en schalen (bijv. een score van 6, 5-punt Likertschaal).
o Bij exacte bedragen (bijv. €10 als vergoeding).
o Wanneer cijfers als numerieke symbolen worden gebruikt (bijv. het cijfer 4 in
de tabel).
o Bij plaatsaanduidingen in een reeks (bijv. Groep 6, items 2 en 3, rij 4).
o Voor delen van boeken (bijv. Hoofdstuk 1).
o Voor tabellen en figuren (bijv. Figuur 1, Tabel 2).
Gebruik woorden (nul, één, twee, drie, etc.) in de volgende gevallen:
o Voor getallen nul tot en met negen (bijv. vijf leden); zie uitzonderingen
hierboven.
o Voor getallen aan het begin van een zin, titel of kop (bijv. Zestig deelnemers
meldden zich aan).
o Voor breuken (bijv. een half, een vijfde, een tweederdemeerderheid).
o Voor algemeen geaccepteerde uitdrukkingen (bijv. Twaalf Apostelen, Vijf
Zuilen van de Islam).
Combineer cijfers en woorden om achtereenvolgende numerieke modificaties te
vermijden (bijv. tien 7-punts schalen, 2 tweerichtingsinteracties).
Gebruik komma's in grote getallen:
o Zet een komma tussen groepen van drie cijfers in getallen van 1.000 of meer.
o Gebruik geen komma’s bij paginanummers, binaire cijfers, serienummers,
graden (temperatuur), vrijheidsgraden, en akoestische frequenties boven 1000.
Meervoud van cijfers:
o Voeg een “s” of “es” toe om meervoud van cijfers of woorden te vormen (bijv.
vieren, zessen, 1950s).
o Maak geen meervoud van symbolen of meeteenheden (bijv. 3 cm, niet 3 cms).
1
, Decimalen
Zie sectie 6.36 van de Publication Manual voor richtlijnen over decimalen.
Gebruik een nul vóór de decimaal als een getal kleiner is dan 1, maar de statistiek
groter kan zijn dan 1.
Gebruik geen nul vóór de decimaal als de statistiek niet groter kan zijn dan 1 (bijv.
proportie, correlatie, significantieniveau).
Algemene richtlijnen:
o Rapporteer gemiddelden en standaardafwijkingen van gegevens op
schaalniveaus met gehele getallen op één decimaal.
o Rapporteer andere gemiddelden, standaardafwijkingen, correlaties, proporties
en toetsingsstatistieken (t, F, chi-kwadraat) op twee decimalen.
o Rapporteer exacte p-waarden op twee of drie decimalen (bijv. p = .006, p
= .03).
o Voor p-waarden kleiner dan .001 rapporteer: p < .001.
Rond waar mogelijk af, rekening houdend met statistische precisie en praktisch gebruik.
Statistieken
Zie secties 6.40–6.45 van de Publication Manual voor richtlijnen over het rapporteren van
statistieken.
Herhaal statistieken niet in zowel de tekst als in tabellen/figuren.
In tabellen en figuren: rapporteer exacte p-waarden (bijv. p = .015), tenzij p < .001
(gebruik dan p < .001).
Gebruik spaties rond wiskundige symbolen (bijv. groter dan, kleiner dan), behalve na
een minteken bij negatieve waarden (bijv. –8.25).
Gebruik het symbool of de afkorting voor statistieken met wiskundige operatoren
(bijv. M = 7.7).
Gebruik in tekst de term, niet het symbool (bijv. "de gemiddelden waren").
Gebruik cursief voor letters die als statistische symbolen of algebraïsche variabelen
worden gebruikt (bijv. t-toets, R² = .12).
Gebruik geen cursief voor Griekse letters (bijv. α, β).
Definieer afkortingen niet voor veelgebruikte statistische termen zoals M, SD, t, df, p,
N.
2