H1: DE PRENATALE PERIODE
Levensloop
In Nederland is de gemiddelde levensduur zo’n 80 jaar. In 80 jaar tijd doorloop je
verschillende levensfasen. Elke levensfase heeft zijn eigen kenmerken. De
levenslooppsychologie houdt zich bezig met de psychologische ontwikkelingen die mensen
doormaken tijdens een normale levensloop.
1.1 De lichamelijke ontwikkeling
Als je de lichamelijke ontwikkeling van de mens bestudeert, kun je altijd een onderscheid
maken tussen de ontwikkeling van het specifieke individu (de ontogenese) en de
ontwikkeling van de soort (de fylogenese). Bij de ontogenese speelt de interactie met de
omgeving (moeder) een belangrijke rol en bij de fylogenese meer de ontwikkeling van de
soort, de erfelijkheid.
De (prenatale) ontwikkeling van de mens is afhankelijk van de onderstaande drie belangrijke
factoren:
Groei
- Toename van cellen en toename van lengte en gewicht
- De mate van groei is sterke mate erfelijk bepaald. Factoren uit de omgeving, zoals
voeding, hebben een beperkte invloed op het groeiproces.
Rijping
- Dit heeft te maken met het vervullen van nieuwe functies en is een lichamelijk of
fysiologisch proces.
- De rijping wordt niet of nauwelijks beïnvloed door de omgeving, het proces voltrekt
zich min of meer autonoom. Zo kun je een kind van drie maanden nog niet leren
lopen. De rijping wordt beïnvloed door de erfelijke factoren.
Leren
- Dit heeft vooral te maken met (externe) ervaringen uit de omgeving.
De bevruchte eicel noem je de zygote. De zygote deelt zich met hoge frequentie in een paar
dagen tot een morula. Hieruit ontstaan de placenta, de navelstreng en de vliezen.
In de prenatale fase, waarin de ongeboren mens uitgroeit tot een mens die rijp is om geboren
te worden, onderscheiden we drie belangrijke trimesters.
Het eerste trimester
- Bestaat uit twee periodes: de eerste twee weken, waarin de innesteling plaatsvindt van
de bevruchte eicel in de baarmoeder of de uterus (de germinale fase), en de volgende
zes tot tien weken.
, - Die eerste twee weken, waarin de celdeling van de zygote plaatsvindt, noem je de
germinale fase. Eén cel deelt zich daarin tot een paar biljoen cellen. Zowel de
spermatozoa als de eicel bevatten elk 23 chromosomen, die direct na de conceptie met
elkaar versmelten en samen het erfelijk materiaal vormen voor de ongeboren mens.
- Tijdens de volgende periode van zes weken ontwikkelen zich het centrale
zenuwstelsel, de ogen, het hart, de oren, de tanden, het gehemelte en de externe
genitaliën.
- Na twaalf weken is de structurele uitbouw van het organisme volledig bereikt en
spreek je van een foetus. De twee periodes van dit eerste trimester noem je samen de
embryonale fase.
Het tweede trimester
- Dit trimester loopt van de vierde tot de zevende maand.
- In het tweede trimester gaat de foetus allerlei bewegingen maken.
- In deze maand ontwikkelen zich de meeste reflexen. Deze reflexen geven onder
andere informatie over het functioneren van de hersenen.
- Aan het einde van de vijfde maand zijn bijna alle hersencellen aangemaakt die het
kind na de geboorte nodig heeft. Dan neemt het bewegen weer wat af en worden
complexere functies zoals de zintuigen ontwikkeld.
Het derde trimester
- Derde trimester kenmerkt zich vooral door een snelle gewichtstoename van de foetus.
- Foetus kan moeilijker bewegen door zijn toenemende omvang en neemt vastere positie
in: meestal met het hoofd naar beneden. De foetus is dan voorbereid op de bevalling.
- De laatste maanden voor de geboorte kan de foetus allerlei externe prikkels
onderscheiden. Bovendien kan hij al smaken onderscheiden (voorkeur voor zoet).
1.2 De ontwikkeling van de reflexen
Reflexen hebben volgens de huidige inzichten de volgende kenmerken:
- Reflexen zijn onwillekeurige bewegingen. Deze bewegingen zijn een reactie op een
prikkel.
- Aan de reflexen kunnen we zien of het centrale zenuwstelsel naar behoren
functioneert.
- Reflexen worden bestuurd door de hersenstam.
De ongeboren mens kent verschillende reflexen:
1. De zoek- en hapreflex
2. De loopreflex
3. De Mororeflex
Als een baby schrikt, opent hij de vingers en de armen en spreidt hij de benen.
Vervolgens worden de armen met een zwaai naar voren gebracht, alsof het kind
iemand wil omhelzen. De mond wordt daarbij geopend en gesloten. Daarna begint de
baby vaak te huilen.
, 4. De Babinskireflex
Bij het met een voorwerp strijken over de voetzool richt de grote teen zich op en
spreiden de andere tenen zich. Het is mogelijk een soort grijpreflex van de voeten die
in elk geval moet worden vervangen door de voetzoolreflex wanneer het kind moet
leren lopen.
5. De palmaire reflex of grijpreflex
De vingers sluiten zich stevig bij een lichte aanraking van de palm van de hand.
6. De asymmetrische tonische nekreflex
Het hoofd dat naar één kant buigt, roept het strekken van het been en de arm aan
dezelfde kant van het hoofd op.
7. De spinale galant reflex
Bij stimulatie van de buik of de rug roteert of buigt het ruggenmergkanaal 45 graden
naar de gestimuleerde kant. Deze reflexbeweging is nodig om door het geboortekanaal
te komen.
8. De zuigreflex
9. De tonische labyrint reflex voorwaarts
Bij het voor- en achterwaarts bewegen van het hoofd buigt het hoofd boven en onder
het niveau van de ruggengraat door.
1.3 Visies op het prenatale bewustzijn
Visies op het prenatale bewustzijn:
- De leertheoretische of behavioristische theorie
Waarbij ervan wordt uitgedaan dat de mens na de geboorte een onbeschreven blad is
en wordt bepaald door leerervaringen.
- De biologische visie
Volgens welke interne of erfelijke factoren de mens bepalen.
- De omgevingspsychologische visie
Volgens welke de mens wordt bepaald door de wisselwerking tussen de sociale en de
ruimtelijke/materiële omgeving.
- De cognitieve visie
Waarbij de informatieverwerking en de zelfsturing van de mens bepaald zijn.
- De psychoanalytische visie
Volgens welke de biologische aanleg en de opvoedingservaringen in de eerste
levensjaren bepalend zijn. Voor de psychoanalytische stroming is er wel sprake van
een vorm van besef in de baarmoeder. Later wordt dat besef weer vergeten en
opgeslagen in het onbewuste.
- De humanistische visie
Volgens welke de individuele belevingen, de ruimte voor de noodzakelijke
zelfontplooiing en de eigen verantwoordelijkheid bepalende factoren zijn. Deze
stroming is een mix van onder andere de psychoanalyse en het behaviorisme.
- De bio-ecologische visie
Naarmate een kind meer in aanraking komt met invloeden van buiten, geeft het
zelfbewust vorm aan zijn of haar ontwikkeling.
, 1.4 De omgeving van het embryo en de foetus
Middelen die van buiten komen en een schadelijke invloed hebben op de prenatale
ontwikkeling, noem je teratogene factoren: ze kunnen leiden tot vertraagde groei en gedrags-
en functiestoornissen. Ze kunnen zelfs de dood tot gevolg hebben. Er zijn diverse
teratogenen te onderscheiden, zoals:
- Alcohol en/of drugsgebruik
- Medicijngebruik
- Ondervoeding
Ondervoeding van de moeder kan leiden tot neurologische afwijkingen bij het kind.
- Chemicaliën en stralingsgevaar
- Ongelukken
Verwondingen van de aanstaande moeder worden gedeeltelijk door het vruchtwater
opgevangen, maar kan ook leiden tot een vroeggeboorte of een beschadiging van de
foetus.
- Infecties
- Psychische ziekten
- Zware stress
- De leeftijd van de aanstaande moeder
Best om kinderen te hebben tussen 20ste en 30ste jaar. Moeders die jonger zijn dan
zeventien, hebben een grotere kans op vroeggeboortes en twee keer zoveel kans op
een doodgeboren kind.
Ook bij oudere moeders is de kans op een te vroeg geboren kind groter, en daarnaast is
er nog de lichtverhoogde kans op psychische problemen, zoals schizofrenie en
manische depressiviteit. De kans op chromosoomafwijkingen zoals het syndroom van
Down neemt ook toe bij een hogere leeftijd.
- De leeftijd van de aanstaande vader
Het risico op schizofrenie, manische depressiviteit en een autismespectrumstoornis
neemt toe met de leeftijd van de vader.
- Een te kleine moederkoek of placenta
Bij een te kleine placenta kan de ontwikkeling van de foetus nadelig worden
beïnvloed, vanwege de verminderde toevoer van zuurstof en voedingsstoffen.
Gevolgen
- Vroeggeboorte (miskraam)
- Overlijden (bijv. Door veel roken)
- Verslaafd geboren
- Laaggeboortegewicht met ontwikkelingsachterstand tot gevolg
- Minder alert reageren na de geboorte
- Stoornissen in groei, gedrag en functies
1.5 De verwachtingen van de omgeving
Een kind dat niet aan de verwachtingen van de ouders voldoet, krijgt meestal minder positieve
aandacht en is zelfs kwetsbaarder voor mishandeling en verwaarlozing dan kinderen die wel
aan de verwachtingen voldoen.